ECLI:NL:RBROT:2022:142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep en wijziging beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 8 januari 2019 was beëindigd. Na een aantal procedures en een deskundigenonderzoek, heeft verweerder op 14 december 2021 het bestreden besluit gewijzigd en de verzoeker alsnog recht gegeven op een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verweerder tegemoet is gekomen aan zijn verzoek, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.897,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft verweerder tevens verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 januari 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Broekzitter-Nieuwland),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: H. van Haaften).

Procesverloop

In het besluit van 7 november 2018 (primair besluit) heeft verweerder verzoekers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 8 januari 2019 beëindigd.
In het besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 17 november 2020 beslist het onderzoek ter zitting te heropenen om verweerder de mogelijkheid te geven om verzoeker opnieuw te onderzoeken.
Bij brief van 1 december 2020 heeft verweerder hierop gereageerd onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 november 2020.
Bij brief van 11 december 2020 heeft de rechtbank besloten om een psychiater aan te wijzen als onafhankelijk deskundige (deskundige). Bij deze brief zijn partijen in de gelegenheid gesteld om de opdracht van de rechtbank aan de deskundige te lezen en eventuele opmerkingen over en inrichting en de vraagstelling van het onderzoek binnen een week aan de rechtbank mee te delen.
Op 5 oktober 2021 heeft de deskundige een rapportage uitgebracht. Partijen hebben daarna de mogelijkheid gekregen om te reageren.
Verzoeker heeft bij brief van 26 oktober 2021 aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Bij brief van 8 november 2021 heeft verweerder gereageerd en aangegeven dat verzoekers functionele mogelijkhedenlijst wordt aangepast.
Op 14 december 2021 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en heeft verzoekers bezwaar tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft beslist dat verzoeker recht heeft op een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) omdat verzoeker volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft verder aangegeven verzoeker tegemoet te komen in de in beroep gemaakte proceskosten.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In het geval dat een beroep wordt ingetrokken kan op verzoek van de indiener (in dit geval verzoeker) het bestuursorgaan (in dit geval verweerder) worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Door de toekenning van een IVA-uitkering aan verzoeker is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50. De volgende punten worden toegekend (de waarde van 1 punt is €759,- en de wegingsfactor is 1): 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het verslag van het deskundigenonderzoek.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.897,50;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.