ECLI:NL:RBROT:2022:1418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
9059732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van vorderingen als boedelvordering of concurrente vordering in faillissement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Adelphi Car Lease B.V. en de curatoren van het failliete bedrijf A. De kern van het geschil betreft de vraag of de vorderingen van Adelphi kwalificeren als boedelvorderingen of als concurrente vorderingen. De curatoren, die in hun hoedanigheid als curatoren optreden, hebben de vordering van Adelphi betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van Adelphi, die voortvloeien uit leaseovereenkomsten met het failliete bedrijf, niet als boedelvorderingen kunnen worden aangemerkt, omdat deze zijn ontstaan voor de datum van faillissement. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding van € 3.275,00 toegewezen, die als boedelvordering kan worden aangemerkt, en de overige vorderingen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van vorderingen in faillissement en de verantwoordelijkheden van curatoren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9059732 \ CV EXPL 21-8321
uitspraak: 25 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Adelphi Car Lease B.V.,
gevestigd te Zeist,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.H.J. Luijer,
tegen
1. [gedaagde 1] ,zowel in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf A] (
q.q.) als voor zich (
pro se),
en
2. [gedaagde 2] ,zowel in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf A] (
q.q.) als voor zich (
pro se),
beiden kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.J. Linker.
Partijen worden hierna aangeduid als “Adelphi” respectievelijk “de curatoren”. Waar relevant zullen in dit vonnis de toevoegingen “q.q.” en “pro se” worden gebruikt.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding van 26 januari 2021, met producties;
  • de herstelexploten van 19 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 7 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. Namens Adelphi hebben via Microsoft Teams mevrouw [persoon B] , mevrouw [persoon C] en de gemachtigde voornoemd deelgenomen aan de zitting. Namens de curatoren zijn [persoon D] , [persoon E] (kantoorgenoot van de curatoren, hierna: [persoon E] ) en de gemachtigde voornoemd verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[bedrijf A] . (hierna: [bedrijf A] ) heeft met betrekking tot 53 voertuigen leaseovereenkomsten gesloten met Adelphi.
2.2.
Op 3 april 2020 is [bedrijf A] failliet verklaard, met benoeming van de curatoren als zodanig.
2.3.
Per e-mail van 6 april 2020 heeft [persoon E] het volgende geschreven aan Adelphi:
“De curatoren zijn bereid om de door Adelphi Car verrichte diensten tegen het voor de gefailleerde vennootschap geldende tarief vanaf faillissement (3 april 2020) te vergoeden. U stemt hiermee in. In dat verband zendt Adelphi maandelijks een factuur met een afrekening over de dienstverlening van de afgelopen maand. Over april 2020 is de dienstverlening betaald.
De curatoren maken gebruik van de dienstverlening tot het moment waarop de dienstverlening niet meer gewenst is. Hierbij nemen de curatoren een opzegtermijn van één week in acht. Volledigheidshalve merk ik op dat lopende overeenkomsten niet gestand worden gedaan.”
2.4.
[persoon E] heeft per e-mail van 24 april 2020, voor zover van belang, het volgende geschreven aan de gemachtigde van Adelphi:
“Zie ik het goed, dan dient enkel nog op het punt van eventuele schades welke ontstaan
na3 april 2020 een oplossing gevonden te worden. Eventuele schades welke ontstaan
na3 april 2020 aan voertuigen van Adelphi als gevolg van het gebruik na 3 april 2020
kunnen als boedelvordering worden aangemeld.
Zoals bekend heb ik de wagenparkbeheerder (de heer [persoon F] ) verzocht een lijst op te stellen van de hem bekende schades van voor datum faillissement. Hij brengt dat momenteel in kaart van de voertuigen die inmiddels zijn verzameld in Almere. Daarnaast is de
berijders van de voertuigen in het veld verzocht om ook opgave te doen van reeds aanwezige schaden. Zodra die lijsten beschikbaar zijn, ontvangt u daarvan een afschrift. De schades welke zijn ontstaan voor datum faillissement kunnen als concurrente vordering
worden aangemeld.”
2.5.
De gemachtigde van Adelphi heeft daarop, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“Cliënte is akkoord met de door u voorgestelde regeling. Het blijft daarbij echter wel van belang dat nieuwe schades zo snel mogelijk worden gemeld. Op die manier kunnen deze bij de verzekeraar worden gemeld en kan mogelijk ook vermeden worden dat deze als
boedelvordering moeten worden aangemeld. Na vergoeding door de verzekeraar zal er normaliter immers geen schadevordering resteren.
Cliënte stelt het op prijs indien nieuwe schades worden gemeld bij de heer [persoon G] :
[e-mailadres 1]met een cc aan mevrouw [persoon B] :
[e-mailadres 2].”
2.6.
Per e-mail van 29 april 2020 heeft [persoon E] de overeenkomsten met betrekking tot 21 voertuigen opgezegd. Vervolgens zijn per e-mail van 30 april 2020 en 25 mei 2020 de resterende overeenkomsten opgezegd.

3..De vordering

3.1.
Adelphi heeft – na vermindering van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de curatoren voor zover mogelijk hoofdelijk te veroordelen:
tot vergoeding van de door Adelphi gefactureerde schade ten bedrage van € 171.589,98, te vermeerderen met voor zover van toepassing de wettelijke handelsrente en voor het overige te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de onderscheidenlijke data waarop de schades werden geregistreerd en gefactureerd, althans de data waarop Adelphi moest constateren dat de hydraulische liften zonder recht of titel gedemonteerd en van de voertuigen verwijderd waren;
tot betaling van de door Adelphi gemaakte buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.524,15;
in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Adelphi – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
In totaal zijn de curatoren een schadevergoeding van € 171.589,98 aan Adelphi verschuldigd. Dit bedrag is als volgt samengesteld.
3.2.2.
Adelphi vordert een bedrag van € 68.250,00 aan 39 niet geretourneerde liftinstallaties. De liftinstallaties zijn door natrekking eigendom van Adelphi geworden en hebben een geschatte vervangingswaarde van € 1.750,00 per stuk. De curatoren hadden geen enkel recht om zich de liftinstallaties toe te eigenen.
3.2.3.
De demontage van de liftinstallaties onder de verantwoordelijkheid van de curatoren had voorts tot gevolg dat er gaten in de laadvloeren en het chassis achterbleven. De gaten zijn aan te merken als schade, die door de curatoren vergoed dient te worden. De schade bedraagt € 1.000,00 per voertuig, aldus € 39.000,00 in totaal.
3.2.4.
Bij retournering van de voertuigen bleek tevens dat op de dashboards houders voor navigatieapparatuur waren gemonteerd. Bij die montage zijn gaten in het dashboard gemaakt die na demontage van de houders moesten worden hersteld. Adelphi heeft 49 dashboardreparaties in rekening gebracht ad € 295,00 per reparatie. Het totaal gefactureerde bedrag is € 14.455,00.
3.2.5.
Adelphi maakt daarnaast aanspraak op een bedrag ad € 49.884,98 aan schade. Partijen zijn overeengekomen dat schades aan voertuigen die niet in de inventarisatie waren opgenomen maar die aan het licht zouden komen bij inname van de voertuigen, als boedelschuld worden aangemerkt. Het bedrag ad € 49.884,98 ziet op schades die niet door de wagenparkbeheerder van [bedrijf A] waren geïnventariseerd.
3.2.6.
De schade is onder verantwoordelijkheid van de curatoren opzettelijk toegebracht. Daarmee hebben zij in de wettelijke uitvoering van hun taak zodanig onzorgvuldig gehandeld dat zij op grond van artikel 6:162 BW ook persoonlijk aansprakelijk (pro se) zijn voor de met opzet toegebrachte schades. Een gering deel van de door Adelphi geconstateerde schade is het gevolg van onopzettelijke handelingen, waarvoor de curatoren niet persoonlijk aansprakelijk zijn.

4..Het verweer

4.1.
De curatoren hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Adelphi, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van Adelphi in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
De curatoren hebben daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
4.2.1.
De dagvaarding kwalificeert als een obscuur libel en Adelphi heeft ook niet aan haar substantiërings- en bewijsaandraagplicht voldaan. De curatoren vragen de kantonrechter daarom om Adelphi niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2.2.
Adelphi spreekt over liftinstallaties, maar in werkelijkheid ging het om één hydraulische lift en in de andere gevallen om oprijplaten. Van natrekking is geen sprake, omdat de oprijplaten zonder schade zijn gedemonteerd en de voertuigen goed kunnen functioneren zonder de oprijplaten.
4.2.3.
De oprijplaten zijn bovendien geplaatst bij aanvang van de huurovereenkomsten tussen Adelphi en [bedrijf A] . De gestelde schade is daarom ontstaan voor de datum van het faillissement en vloeit voort uit een reeds ten tijde van de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding. Het gevorderde schadebedrag ad € 39.000,00 is dan ook geen boedelschuld.
4.2.4.
Ook de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de dashboardreparaties kwalificeert niet als een boedelschuld. Bij aanvang van de huurovereenkomsten tussen Adelphi en [bedrijf A] zijn de houders voor navigatieapparatuur (dan wel black boxes) geplaatst. De gestelde schade is daarom ontstaan voor de datum van het faillissement en vloeit voort uit een reeds ten tijde van de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding.
4.2.5.
Er is voor maximaal € 3.275,00 aan schade aan de voertuigen ontstaan na de datum van het faillissement. Met inachtneming van het eigen risico resteert een bedrag van € 2.325,00. Indien Adelphi de schade niet (tijdig) bij haar verzekeraar heeft gemeld, komen de gevolgen daarvan voor haar eigen rekening.
4.2.6.
Iedere feitelijke en juridische grondslag ontbreekt voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de curatoren.

5..De beoordeling

5.1.
Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat de dagvaarding niet in al haar onderdelen uitblinkt in duidelijkheid, gaat zij niet mee in de stelling van de curatoren dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van Adelphi. Uit het door de curatoren gevoerde verweer blijkt dat zij in staat zijn geweest behoorlijk verweer te voeren tegen hetgeen in de dagvaarding is gesteld, zodat niet is gebleken dat de curatoren in hun verdediging zijn geschaad.
De vordering jegens de curatoren q.q.
5.2.
De vraag die partijen in essentie verdeeld houdt, is of de (beweerdelijke) vorderingen van Adelphi kwalificeren als boedelvordering of als concurrente vordering. In het arrest Koot/Tideman (HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108) heeft de Hoge Raad overwogen dat op grond van de Faillissementswet boedelschulden slechts die schulden zijn die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel, hetzij ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. Met andere woorden, vorderingen die zijn ontstaan voor de datum van het faillissement van [bedrijf A] en die aldus voortvloeien uit de rechtsverhouding van Adelphi met [bedrijf A] , kwalificeren niet als boedelschuld. Vorderingen die zijn ontstaan na de datum van het faillissement en die voortvloeien uit een rechtsverhouding tussen Adelphi en de curatoren, kwalificeren wel als boedelschuld. Dit toetsingskader in ogenschouw nemende, oordeelt de kantonrechter als volgt ten aanzien van de verschillende vorderingen van Adelphi.
(a) € 68.250,00 aan niet geretourneerde liftinstallaties
5.3.
Partijen zijn verdeeld over de vraag wat er nu precies is gedemonteerd, ofwel 39 liftinstallaties (zoals Adelphi heeft gesteld) ofwel 38 oprijplaten en één hydraulische lift (zoals gesteld door de curatoren). Omdat het voor de uitkomst van deze procedure niet van doorslaggevend belang is, hanteert de kantonrechter omwille van de leesbaarheid de aanduiding van Adelphi (39 liftinstallaties).
5.4.
De kantonrechter overweegt dat een schadevergoedingsplicht ten gevolge van een door de curator in de afwikkeling van het faillissement gepleegde onrechtmatige daad in beginsel een boedelvordering oplevert. Ter beoordeling van de vraag of de curatoren een onrechtmatige daad hebben gepleegd, is allereest van belang of Adelphi, zoals zij heeft gesteld, door natrekking eigenaar is geworden van de liftinstallaties.
5.4.1.
Op grond van artikel 5:14 BW is sprake van eigendomsverkrijging door natrekking wanneer een roerende zaak een bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken. In artikel 3:4 BW is bepaald dat (i) hetgeen krachtens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt en (ii) hetgeen zodanig met de hoofdzaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat schade van betekenis wordt toegebracht aan een van de zaken, een bestanddeel is van de hoofdzaak.
5.4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de liftinstallaties niet op grond van de verkeersopvatting een wezenlijk onderdeel van de voertuigen. Voertuigen worden maatschappelijk immers niet gezien als incompleet of onvoltooid zonder liftinstallaties. Evenmin zijn de liftinstallaties zodanig aan de voertuigen verbonden geweest dat zij daarvan niet zonder schade van betekenis konden worden afgescheiden. De liftinstallaties zijn verwijderd door deze los te schroeven, waarna (enkel) deze schroefgaten als schade aan de voertuigen resteerden. Deze betrekkelijk geringe schade (door Adelphi schattenderwijs begroot op € 1.000,00 per voertuig) maakt dat geconcludeerd moet worden dat de liftinstallaties geen bestanddelen in de zin van artikel 3:4 BW zijn geweest van de voertuigen.
5.4.3.
De conclusie van het voorgaande is dat geen sprake is van natrekking uit hoofde waarvan Adelphi het eigendom van de liftinstallaties heeft verkregen. De curatoren hebben aldus geen onrechtmatige daad jegens Adelphi gepleegd door het niet retourneren van de liftinstallaties. Dit gedeelte van de vordering van Adelphi wordt dan ook afgewezen.
(b) € 39.000,00 aan schade door demontage van de liftinstallaties en (c) € 14.455,00 aan schade met betrekking tot dashboardreparaties
5.5.
Uit het hiervoor in r.o. 5.2 reeds aangehaalde arrest Koot/Tideman volgt eveneens dat de verplichting om op grond van de bepalingen van de huurovereenkomst dan wel artikel 7:224 BW de schade aan het gehuurde bij het einde van de huur te herstellen dan wel te vergoeden, een uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenis is van de schuldenaar, die bij het einde van de huur ontstaat of opeisbaar wordt. Die verbintenis is volgens de Hoge Raad geen boedelschuld, maar een vordering op de schuldenaar (i.c. [bedrijf A] ).
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde schadevergoedingen ad € 39.000,00 en € 14.455,00 in ieder geval niet kunnen worden aangemerkt als boedelschuld. Deze schadevergoedingen hebben immers betrekking op schades aan voertuigen die gedurende de leaseovereenkomsten tussen Adelphi en [bedrijf A] zijn ontstaan, waardoor op [bedrijf A] bij het einde van de leaseovereenkomsten de plicht rustte de schade te herstellen dan wel te vergoeden. De kantonrechter volgt Adelphi niet in haar stelling dat de schade aan de voertuigen pas is ontstaan bij de demontage van de liftinstallaties. Niet in geschil is immers dat de benodigde schroefgaten ten behoeve van de liftinstallaties gedurende de looptijd van de leaseovereenkomsten tussen Adelphi en [bedrijf A] zijn aangebracht. In lijn met het voorgaande is de kantonrechter ook van oordeel dat de schade aan de dashboards is ontstaan op het moment dat de gaten daarin zijn geboord. Niet in geschil is dat die gaten gedurende de looptijd van de leaseovereenkomsten tussen Adelphi en [bedrijf A] zijn aangebracht.
5.7.
De gevorderde schadevergoedingen terzake de demontage van de liftinstallaties en de dashboardreparaties kwalificeren dan ook als concurrente vordering, die Adelphi ter verificatie kan indienen. Bij betwisting door de curatoren kan de rechter-commissaris het geschil verwijzen naar de renvooiprocedure (artikel 122 Faillissementswet). In die procedure zal beoordeeld dienen te worden of Adelphi op goede gronden aanspraak maakt op schadevergoeding (hetgeen door de curatoren in deze procedure reeds wordt betwist).
d. € 49.884,98 aan overige schade aan de voertuigen
5.8.
Partijen hebben blijkens de e-mailwisseling van 24 april 2020 (zie r.o. 2.4 en 2.5) afspraken gemaakt over de afwikkeling van schades aan de voertuigen van Adelphi. Voor de uitleg die Adelphi aan deze afspraak toedicht, namelijk dat alle schades die pas bij inname van de voertuigen aan het licht zouden komen als boedelschuld aangemerkt zouden worden, ziet de kantonrechter geen aanknopingspunten. Een redelijke uitleg van de afspraken zoals neergelegd in de e-mailwisseling houdt naar het oordeel van de kantonrechter in dat schades ontstaan voor of op de datum van het faillissement (3 april 2020) door de heer [persoon F] , de wagenparkbeheerder van [bedrijf A] , zouden worden geïnventariseerd. Die schades konden door Adelphi als concurrente vordering worden aangemeld. Met betrekking tot de schades aan voertuigen die zijn ontstaan na 3 april 2020 als gevolg van het gebruik na 3 april 2020 zijn partijen overeengekomen dat deze als boedelvordering konden worden aangemeld door Adelphi.
5.9.
Voor toewijsbaarheid van de vordering op dit onderdeel is dus vereist dat de schades aan de voertuigen zijn ontstaan na 3 april 2020 als gevolg van het gebruik van de voertuigen na 3 april 2020. De curatoren hebben in dat verband een bedrag van € 3.275,00 aan schades erkend. Adelphi heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat het gehele bedrag ad € 49.884,98 betrekking heeft op schades die zijn ontstaan na 3 april 2020 en daarbij verwezen naar de betreffende facturen van de geconstateerde schades aan de voertuigen, maar uit die facturen volgt niet op welke datum de schades zijn ontstaan. Adelphi heeft over de ontstaansdatum van de schades verder niets onderbouwd. Daarmee is niet komen vast te staan dat het gevorderde bedrag in zijn geheel aangemerkt dient te worden als boedelschuld. Het gedeelte van de gevorderde schadevergoeding dat € 3.275,00 te boven gaat, ligt dan ook voor afwijzing gereed.
5.10.
Voorts is in geschil of op de door de curatoren erkende schade een eigen risico van toepassing is. Uit de e-mail van de gemachtigde van Adelphi (zie r.o. 2.5) blijkt dat de curatoren zijn gewezen op het belang om schades zo spoedig mogelijk te melden, teneinde de schades voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking te laten komen. De curatoren hebben niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat zij de schades spoedig bij Adelphi hebben gemeld. Dat leidt tot de conclusie dat de curatoren zich niet kunnen beroepen op de toepassing van een eigen risico. Het totaal erkende schadebedrag ad € 3.275,00 is dan ook als boedelschuld toewijsbaar.
5.11.
In dit verband overweegt de kantonrechter dat de curatoren weliswaar te kennen hebben gegeven dat schades ontstaan na 3 april 2020 kunnen worden aangemeld als boedelvordering, maar daaruit volgt niet – zoals Adelphi kennelijk voorstaat – dat de curatoren hebben gegarandeerd dat de boedelvordering ook daadwerkelijk kan worden voldaan.
5.12.
Ten aanzien van de gevorderde (voor zover mogelijk) hoofdelijke veroordeling van de curatoren overweegt de kantonrechter dat, nu de curatoren worden veroordeeld in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement (q.q.) en er slechts sprake is van één boedel, voor een hoofdelijke veroordeling van de curatoren geen grond bestaat.
De vordering jegens de curatoren pro se
5.13.
De vraag of de curatoren persoonlijk aansprakelijk zijn dient te worden getoetst aan de door de Hoge Raad geformuleerde Maclou-norm (Hoge Raad 19 april 1996, NJ 1996/727). Die norm houdt in dat de curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Adelphi heeft op geen enkele wijze gesteld, en ook niet onderbouwd, dat de curatoren hebben gehandeld in strijd met voornoemde norm. Dat het voor Adelphi naar eigen zeggen “glashelder” is dat de curatoren pro se aansprakelijk zijn, is onvoldoende. De vordering jegens de curatoren pro se zal dan ook worden afgewezen.
Wettelijke (handels)rente
5.14.
Adelphi heeft niet gesteld dat haar vordering betrekking heeft op een handelsovereenkomst met de curatoren (q.q.). Adelphi heeft voorts geen concrete datum gesteld vanaf wanneer de curatoren q.q. de wettelijke rente verschuldigd zijn. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal dan ook worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
Adelphi heeft niet gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten
5.16.
Gelet op de uitkomst van deze procedure, waarbij partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt de curatoren q.q. om aan Adelphi tegen kwijting te betalen € 3.275,00, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 21 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
49039