ECLI:NL:RBROT:2022:1394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/10/631980 / KG ZA 22-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over garantie en retentierecht bij auto-reparatie

In deze zaak heeft eiseres, [persoon A], een personenauto gekocht van gedaagde, [bedrijf B], met een garantie van drie maanden. Na een aantal maanden vertoonde de auto problemen, waarna eiseres de auto ter reparatie aanbood. Gedaagde voerde de reparatie uit, maar eiseres weigerde de kosten te betalen, stellende dat de reparatie onder de garantie viel. Gedaagde beroept zich op retentierecht en weigert de auto terug te geven. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de schade onder de garantie valt en dat gedaagde zich terecht op het retentierecht beroept. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. Gedaagde wordt niet-ontvankelijk verklaard in de reconventionele vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631980 / KG ZA 22-37
Vonnis in kort geding van 24 februari 2022
in de zaak van
[persoon A],
H.O.D.N. [bedrijf A],
wonende te [plaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.I. L'Ghdas te Amsterdam,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd te [plaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Kegreisz te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [bedrijf B] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2022;
  • de 17 producties van [persoon A] ;
  • de 8 producties van [bedrijf B] ;
  • de mondelinge behandeling op 10 februari 2022;
  • de ter zitting overgelegde aanvullende producties van [persoon A] ;
  • de pleitnota van [bedrijf B] , met een eis in reconventie.
1.2.
Eerst ter zitting heeft [bedrijf B] een eis in reconventie ingesteld. In artikel 7.2 van het landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie is bepaald dat een partij die een eis in reconventie wenst in te stellen, de eis en de gronden daarvan uiterlijk 24 uur voor de mondelinge behandeling schriftelijk dient mee te delen aan de wederpartij en de voorzieningenrechter. [bedrijf B] heeft die termijn niet in acht genomen en kon evenmin ter zitting een reden opgeven ter rechtvaardiging van de late indiening. Gelet daarop en het feit dat [persoon A] bezwaar heeft gemaakt tegen de ingediende eis omdat zij daartegen geen adequaat verweer kan voeren, heeft de voorzieningenrechter op de zitting bepaald aan de eis in reconventie voorbij te gaan. [bedrijf B] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de reconventionele vordering, waarbij de proceskosten in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 5 juli 2021 heeft [persoon A] een personenauto van het merk Mercedes, type C220 CDI Coupé Automaat, met kenteken [kentekennummer] en bouwjaar 2016 (hierna: de auto) van [bedrijf B] gekocht. De koopprijs bedroeg € 31.950,00 bij een kilometerstand van 83.935 km. [persoon A] heeft een bedrag van € 9.950,00 voldaan en ter financiering van het resterende deel van het aankoopbedrag een leaseovereenkomst gesloten. Op de auto geldt een garantie voor de duur van drie maanden.
2.2.
[persoon A] gebruikt de auto zowel voor privé als voor haar werk.
2.3.
Op 20 september 2021 heeft [persoon A] de auto gebracht naar [bedrijf B] voor een diagnosestelling omdat het motorstoringslampje was opgelicht en de motor aan vermogen had verloren.
2.4.
[bedrijf B] heeft naar de auto gekeken en heeft de diagnose gesteld dat de turbo kapot was. Op 22 september 2021 heeft [persoon A] de auto opgehaald bij [bedrijf B] in afwachting van een reparatie door een turbospecialist. Later heeft [persoon A] de auto weer afgegeven aan [bedrijf B] .
2.5.
Autobedrijf My Car, een turbospecialist, heeft in opdracht van [bedrijf B] de auto gerepareerd, waarbij zij de back-up accu en de turbo heeft vervangen. Voor deze werkzaamheden heeft My Car aan [bedrijf B] een factuur d.d. 13 oktober 2021 ad € 2.570,27 exclusief btw verzonden
2.6
[bedrijf B] heeft [persoon A] meegedeeld dat de auto was gerepareerd, dat de reparatiekosten € 2.800,00 exclusief btw bedroegen maar dat [bedrijf B] uit coulance een korting zou geven van € 800,00, zodat [persoon A] de auto kon komen ophalen tegen betaling van een bedrag van € 2.000,00 exclusief btw. Berküz heeft geweigerd dat bedrag te betalen, waarna [bedrijf B] een beroep heeft gedaan op haar retentierecht.
2.7.
Sinds 8 november 2021 heeft tussen de advocaten van partijen correspondentie plaatsgevonden. In die briefwisseling sommeert [persoon A] [bedrijf B] , met een beroep op de garantie, om de auto aan haar af te geven en de door haar geleden schade met betrekking tot de huur van een vervangende auto, de leasetermijnen, de verzekeringskosten en de wegenbelasting aan haar te vergoeden. [bedrijf B] betwist dat de reparatiekosten onder de garantie vallen en heeft geweigerd de auto af te geven.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bedrijf B] te gebieden binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis de auto terug te geven aan [persoon A] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat [bedrijf B] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
II. [bedrijf B] te veroordelen om aan [persoon A] te voldoen een voorschot van € 3.534,09 aan schadevergoeding, dan wel een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
III. [bedrijf B] te veroordelen in de daadwerkelijk door [persoon A] gemaakte kosten in verband met deze procedure, waaronder een bedrag van € 3.630,00 aan kosten rechtsbijstand vermeerderd met de nakosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening,
dan wel, subsidiair [bedrijf B] te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
[bedrijf B] voert verweer
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie

4.1.
[persoon A] heeft gesteld dat zij de auto nodig heeft voor haar werk. Daarmee is het spoedeisend belang van [persoon A] bij de gevorderde afgifte van de auto voldoende gegeven.
4.2.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen. Daarbij is van belang of de vordering van [persoon A] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening. Inherent aan een kort geding is dat die beslissing genomen moet worden op basis van hetgeen partijen over en weer stellen en de overgelegde stukken.
4.3.
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat het door [bedrijf B] ingeroepen retentierecht onrechtmatig is. Het verlies aan vermogen en de kapotte turbo hebben zich binnen 3 maanden na aankoop gemanifesteerd, zodat de reparatie daarvan onder de garantie valt. Het verlies aan vermogen hoeft overigens niet te zijn veroorzaakt door de kapotte turbo. Daarnaast meent zij dat er geen sprake is van een (opeisbare) vordering, omdat er met betrekking tot de reparatiekosten geen afspraken zijn gemaakt. [bedrijf B] heeft haar, zonder overleg en pas achteraf, geconfronteerd met de reparatiekosten.
4.4.
[bedrijf B] voert daartegen aan dat de reparatie, ook al heeft de schade zich binnen 3 maanden voorgedaan, niet valt onder de garantie. De turbo is kapotgegaan door toedoen van [persoon A] , doordat zij na het branden van het storingslampje nog heel lang heeft doorgereden. In dat geval is garantie op grond van de algemene voorwaarden uitgesloten. [bedrijf B] heeft dat telefonisch aan [persoon A] doorgegeven en is tot reparatie overgegaan, nadat [persoon A] daar mondeling akkoord voor had gegeven. [persoon A] is dus niet achteraf met een rekening gepresenteerd, aldus nog steeds [bedrijf B] .
4.6.
Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de schade te wijten is aan het handelen van [persoon A] , doordat zij nadat het storingslampje ging branden nog zodanig lang met de auto heeft doorgereden dat dit heeft geleid tot de kapotte turbo en of [bedrijf B] [persoon A] heeft gewaarschuwd dat er kosten aan de reparatie waren verbonden. In een eventuele bodemprocedure rust de stelplicht en bewijslast dat de garantie niet van toepassing is vanwege eigen schuld van [persoon A] , op [bedrijf B] .
4.7.
Ter onderbouwing van de stelling dat [persoon A] lange tijd met een brandend storingslampje heeft doorgereden en dat dit de kapotte turbo heeft veroorzaakt, heeft [bedrijf B] de volgende stukken overgelegd:
- Een schriftelijke verklaring van autobedrijf My Car dat in opdracht van [bedrijf B] de turbo heeft vervangen. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Wij hebben een diagnosestelling gedaan, waarbij we de auto hebben uitgelezen. Hierbij hebben wij geconstateerd dat de auto in een noodprogramma is gegaan, omdat het roetfilter niet goed functioneerde. Dit resulteert in een brandend lampje of een melding in het scherm. Daar is mee doorgereden, waardoor de turbo kapot is gegaan. Indien de klant eerder had gereageerd op de melding of het lampje dan had voorkomen kunnen worden dat de turbo kapot is gegaan. Uit de storingsmeldingen van deze auto is ons gebleken dat na de eerste melding van het zogenaamde noodprogramma er nog veel kilometers zijn gereden. De roetfilter raakt namelijk bij een korte afstand niet zodanig vervuild dat dit resulteert in een kapotte roetfilter. Er is dus nog veel gereden met de auto. Hierbij moet gedacht worden aan honderden kilometers doorrijden met een melding/lampje. (…)”
- Een schriftelijke verklaring van [persoon C] , de medewerker van [bedrijf B] met wie [persoon A] contact heeft gehad over de reparatie van de auto. [persoon C] verklaart dat [persoon A] , toen zij het probleem met het vermogen bij hem meldde, heeft verteld dat er al ongeveer vier weken een storingslampje in haar dashboard brandde maar dat zij daar verder niet echt op had gelet.
- Een schriftelijke verklaring van [persoon D] , een zakelijke relatie van [bedrijf B] . Hij verklaart dat hij, tijdens een bezoek aan [persoon C] , getuige is geweest van een (op de speaker gevoerd) telefoongesprek tussen [persoon C] en [persoon A] en daarbij [persoon A] aan [persoon C] heeft horen mededelen dat
“er al zeker vier weken een lampje in het dashboard aan het branden was en dat ze steeds had willen bellen om ernaar te vragen wat het was maar dit telkens vergeten was”.
4.8.
Ter onderbouwing van de stelling dat [bedrijf B] mondeling aan [persoon A] heeft doorgegeven dat de reparatie niet valt onder de garantie en wat de reparatiekosten zouden bedragen, heeft [bedrijf B] verwezen naar de verklaring van [persoon C] en een verklaring van
[persoon E] , directeur van [bedrijf B] .
[persoon C] heeft op dit punt verklaard dat hij telefonisch aan [persoon A] had doorgegeven dat de reparatie niet onder de garantie viel en dat [persoon A] , na aanvankelijk daartegen bezwaren te hebben geuit, uiteindelijk akkoord was gegaan met de reparatie van de auto. [persoon E] heeft verklaard dat, toen [persoon A] de auto ter reparatie naar [bedrijf B] bracht, nogmaals aan haar is medegedeeld dat de reparatie niet viel onder de garantie en dat aan haar een begroting van de kosten is doorgegeven.
4.9.
Daartegenover heeft [persoon A] schriftelijke verklaringen overgelegd van [persoon F] (haar partner) en [persoon G] (haar moeder). [persoon F] verklaart dat [persoon A] de auto naar [bedrijf B] heeft gebracht ter reparatie in de veronderstelling dat het onder de garantie viel en dat [bedrijf B] nimmer iets heeft gezegd over de kosten van reparatie. [persoon G] verklaart dat zij samen met [persoon A] de auto weer heeft opgehaald op verzoek van [bedrijf B] en dat [persoon C] die dag heeft gezegd dat de reparatie onder de garantie viel.
Voorts heeft [persoon A] , onder overlegging van e-mailcorrespondentie met Car Service Jimmy , betoogd dat het verlies aan vermogen een andere oorzaak kan hebben dan de kapotte turbo.
4.10.
De voorzieningenrechter gaat er in dit kort geding, ondanks de verklaring van Car Service Jimmy , vanuit dat het verlies aan vermogen is veroorzaakt door de kapotte turbo. Dat blijkt uit de verklaring van autobedrijf My Car, dat de auto heeft onderzocht en uitgelezen en [persoon A] stelt daar geen concreet alternatief tegenover. De verklaring van Car Service Jimmy in de e-mail van 10 februari 2022, dat het verlies aan vermogen door andere punten kan worden veroorzaakt, is van algemene en theoretische aard en niet toegespitst op het concrete geval. Car Service Jimmy heeft de auto destijds niet onderzocht.
4.11.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat [bedrijf B] in dit kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [persoon A] met een brandend waarschuwingslampje is doorgereden. Ook hier is de verklaring van My Car doorslaggevend. Het argument van [persoon A] dat doorrijden met een kapotte turbo niet leidt tot extra schade – kapot is kapot – slaagt vooralsnog niet. Uit de verklaring van My Car kan – in ieder geval in dit kort geding – afgeleid worden dat er eerst een waarschuwingslampje is gaan branden en dat pas vele kilometers later de schade aan de turbo is ontstaan.
4.12.
Ten slotte zijn de schriftelijke verklaringen van [persoon F] en [persoon G] tegenover de door [bedrijf B] overgelegde schriftelijke verklaringen van [persoon C] en [persoon E] onvoldoende om het door [persoon A] ingenomen standpunt aan te nemen dat zij pas na de reparatie van de auto door [bedrijf B] werd geconfronteerd met de kosten. Dat er eerst later een factuur door [bedrijf B] voor [persoon A] is opgesteld doet daar niet aan af, gelet op de uitleg van [bedrijf B] dat zij in eerste instantie alleen een concept factuur had opgesteld om te voorkomen dat zij de BTW al moet afdragen terwijl [persoon A] had aangegeven de factuur niet te zullen betalen.
4.13.
De conclusie is dat het in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [bedrijf B] zich ten onrechte beroept op het retentierecht. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om [bedrijf B] te veroordelen tot afgifte van de auto aan [persoon A] . Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Dat [persoon A] de auto wenst te gebruiken voor haar werk en de auto aan een inspectie wil laten onderwerpen, weegt niet op tegen het belang van [bedrijf B] bij handhaving van haar retentierecht. Daarbij speelt mee dat de vrees van [persoon A] , dat er aan de auto meer mankeert dan alleen een kapotte turbo, niet is onderbouwd en dat [persoon A] er zelf voor heeft gekozen om de auto toentertijd niet op te halen tegen betaling van € 2.000,00 exclusief btw, al dan niet onder protest en voorbehoud van haar rechten.
4.14.
In het verlengde van het voorgaande wordt ook het gevorderde voorschot op schadevergoeding afgewezen.
4.15.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf B] worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 3.853,00
De proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW. Voor toewijzing van de handelsrente ex artikel 6:119a BW is geen plaats, nu de proceskosten niet voortvloeien uit een handelsovereenkomst tussen partijen.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf B] tot op heden begroot op € 3.853,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
verklaart [bedrijf B] niet-ontvankelijk in de eis in reconventie;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.
2091 / 1876 / 1980