ECLI:NL:RBROT:2022:1376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
19/2712
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van documenten door de RDW met betrekking tot Updatebrieven van het KBA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten die door het Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) zijn verstrekt. Eisers, die een verzoek om openbaarmaking hadden ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), waren het niet eens met de gedeeltelijke afwijzing van hun verzoek door de RDW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de RDW in zijn primaire besluit op 15 oktober 2018 en het bestreden besluit van 23 april 2019, de openbaarmaking van bepaalde documenten had geweigerd op grond van verschillende weigeringsgronden uit de Wob. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, omdat de RDW onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt. De rechtbank heeft de RDW opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers recht hebben op vergoeding van hun proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de noodzaak voor bestuursorganen om hun beslissingen goed te motiveren, vooral als het gaat om verzoeken om informatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2712

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

[naam eiseres], eiseres,
samen eisers,
gemachtigde: mr. E. Dans,
en

de Directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW), verweerder,

gemachtigde: mr. L.G. van Dijk,

met als derde-partij: [naam partij] ,

gemachtigden: mrs. A.A.J. Pliego Selie en F.A. Roscam Abbing.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels toegewezen en deels afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft desgevraagd de stukken waarop het Wob-verzoek betrekking heeft overgelegd en verzocht om met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de stukken waarvan de openbaarmaking is geweigerd. Als het verzoek om beperking van de kennisneming betrekking heeft op (delen van) stukken waarvan op grond van de Wob een besluit is genomen en het beroep tegen dat besluit is gericht, hanteert de rechtbank als richtlijn dat de bestuursrechter handelt alsof hij heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De rechter-commissaris zal daarom geen beslissing meer nemen op het verzoek om beperking van de kennisneming met betrekking tot deze stukken. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
[naam partij] heeft een (korte) reactie op het beroepschrift ingediend. Verweerder heeft in aanvulling en in afwijking van het bestreden besluit een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2020. Eisers, van wie eiser in persoon is verschenen, hebben zich laten bijstaan c.q. zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en door [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 2] (bestuurslid van de [naam stichting] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] . [naam partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst. [naam partij] heeft vervolgens een (uitgebreide) reactie op het beroepschrift en een schriftelijke zienswijze bij verweerder ingediend. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen aanleiding te zien het bestreden besluit te herzien. Eisers hebben hierop een reactie ingediend waarop [naam partij] heeft gereageerd.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft (in een gewijzigde samenstelling) plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 4] . [naam partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.J. Pliego Selie en [naam 5] .

Overwegingen

1. Eisers hebben bij brief van 9 februari 2018 een verzoek gedaan om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob (het Wob-verzoek). Eisers hebben hierbij verzocht om de volgende documenten te verstrekken:
(1) kopieën van alle in de periode 2015 tot en met heden door het KBA (de Duitse typegoedkeuringsautoriteit, Kraftfahrt-Bundesamt) aan de RDW verstrekte Updatebrieven, in de Duitse en Engelse taal, inclusief alle daarbij behorende bijlagen;
(2) kopieën van alle documenten (inclusief concepten en bijlagen) afkomstig van, gericht aan of uitgewisseld tussen de RDW, het KBA, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, TNO en de importeur van Volkswagen auto’s in Nederland, [naam bedrijf] (en daaraan gelieerde (rechts)personen), waaronder in ieder geval (maar niet beperkt tot) alle correspondentie (zoals e-mails, faxen, brieven, tekstberichten, SMS, WhatsApp en andere interne en externe chatberichten), instructies, verzoeken, notulen, memo’s, rapporten, presentaties, alsmede verslagen, aantekeningen, agenda’s, audio-opnames en video-opnames van (telefoon)gesprekken, besprekingen, vergaderingen, audits, bezichtigingen en andere contactmomenten tussen voornoemde partijen verband houdend met de Updatebrieven;
(3) kopieën van alle overige documentatie (inclusief concepten en bijlagen) verband houdende met de Updatebrieven.
2. Naar aanleiding van het Wob-verzoek heeft verweerder het KBA, het Staatsanwaltschaft Braunschweig (Staatsanwaltschaft) en de Europese Commissie (de Commissie) om een zienswijze gevraagd ten aanzien van de Updatebrieven. Het KBA heeft in de brief van 10 april 2018 aangegeven dat de Updatebrieven in Duitsland betrokken zijn bij een strafrechtelijke procedure en bij een Europeesrechtelijk onderzoek in het kader van toezicht dat wordt uitgevoerd door de Commissie. De Commissie heeft op 23 april 2018 aan verweerder bevestigd dat de Updatebrieven betrokken zijn bij een toezichtonderzoek. Het Staatsanwaltschaft heeft bij brief van 12 juli 2018 een zienswijze ingediend waarin is meegedeeld dat het naar buiten brengen van de documenten het lopende strafrechtelijk onderzoek in gevaar zou brengen.
3. Op grond van artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder milieu-informatie hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer. Op grond van die bepaling wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder milieu-informatie: alle informatie, neergelegd in documenten, over:
(…)
b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;
c. maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma’s, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a en b bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen; (…)
Op grond van artikel 10, aanhef en eerste lid, onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
(…)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Op grond van artikel 10, vierde lid, van de Wob zijn het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.
Op grond van artikel 10, zesde lid, van de Wob is het tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.
In artikel 11 van de Wob is bepaald:
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
(..)
4. In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder openbaarmaking van de Updatebrieven met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder c respectievelijk onder d, van de Wob geweigerd. Openbaarmaking van de Updatebrieven kan ook leiden tot schade aan de betrekkingen van Nederland met Duitsland en met de Commissie, zodat ook artikel 10, tweede lid, onder a, van de Wob zich verzet tegen openbaarmaking. Verweerder heeft naast de Updatebrieven meerdere e-mailberichtwisselingen/overige informatie aangetroffen, zoals opgenomen in de lijst behorende bij het primaire besluit. Openbaarmaking van deze documenten is geweigerd met een beroep op de uitzonderingsgrond opgenomen in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob (rood gemarkeerd), artikel 11, eerste lid, van de Wob (blauw gemarkeerd) en artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob (geel gemarkeerd). Er is ook informatie weggelaten omdat die niet valt onder de reikwijdte van het verzoek of de Wob (zwart gemarkeerd) of het informatie betreft die is verzameld in het kader van inspectie en toezicht (bruin gemarkeerd). Bij het primaire besluit is een overzicht van de documenten met toelichting van de toegepaste weigeringsgronden gevoegd.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het openbaar maken van de Updatebrieven, onder verbetering en aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Het bezwaar van eisers wordt ten aanzien van enkele passages in meerdere e-mailwisselingen die ten onrechte niet openbaar waren gemaakt gegrond verklaard. Verweerder erkent dat de titels van bijlagen die betrekking hebben op de verzamelde informatie in het kader van inspectie en toezicht ten onrechte zijn weggelaten. Er wordt alsnog een overzicht met nummers en daarbij de titels van die bijlage openbaar gemaakt. Voor het overige zijn er delen onleesbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob (nrs. 23&24, 30, 32, 35&36). Wat betreft de door verweerder gedeeltelijk openbaar gemaakte andere documenten die persoonlijke opvattingen binnen intern beraad en persoonlijke opvattingen over het betreffende onderwerp bevatten, gaat verweerder alsnog over tot (gedeeltelijke) openbaarmaking dan wel geeft verweerder in het bestreden besluit een verbetering en aanvulling van de motivering van de weigering van openbaarmaking.
6.
Ontvankelijkheid van het beroep van eisers
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers met het beroepschrift beoogd beiden beroep in te stellen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat eiser en eiseres beiden (ook door verweerder) van meet af aan betrokken zijn bij de procedure. Hiervoor geeft de Wob ook ruimte, omdat op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob een ieder een verzoek om informatie bij een bestuursorgaan kan indienen. Zowel eiser als eiseres is dan ook ontvankelijk in het beroep.
7.
[naam partij] als derde belanghebbende
Anders dan eisers hebben gesteld, dient [naam partij] te worden aangemerkt als derde belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb, zodat zij terecht in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Verweerder heeft in de brief van 12 februari 2021 erkend dat [naam partij] ten onrechte niet is uitgenodigd om haar zienswijze te geven voorafgaand aan het primaire besluit en eveneens ten onrechte niet is aangemerkt als belanghebbende in bezwaar. Verweerder heeft [naam partij] hangende beroep echter alsnog in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken over de openbaarmaking van de gegevens die op haar betrekking hebben. [naam partij] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en verweerder heeft die zienswijze betrokken bij de vraag of het bestreden besluit moet worden herzien. Gelet hierop en daarbij in aanmerking genomen dat [naam partij] door de rechtbank betrokken is bij het beroep ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
8.
Milieu-informatie
De rechtbank stelt vast dat hetgeen eisers hebben aangevoerd omtrent de vraag of de gevraagde informatie milieu-informatie betreft, meer in het bijzonder informatie over emissies in het milieu, alleen van belang is voor zover in het bestreden besluit gebruik is gemaakt van de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob, artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob en voor zover door verweerder artikel 11, eerste lid, van de Wob is toegepast. De rechtbank zal op deze vraag dan ook slechts, voor zover van belang, in het kader van de beoordeling van deze weigeringsgronden ingaan.
9.
Updatebrieven
9.1.
Eisers stellen in beroep dat verweerder ten onrechte heeft besloten om de Updatebrieven integraal niet openbaar te maken. Het beroep op de weigeringsgronden a, c en d van artikel 10, tweede lid, van de Wob kan deze weigering niet rechtvaardigen. Volgens eisers baseert verweerder zich ten onrechte alleen op de achterhaalde en niet gemotiveerde zienswijzen van het KBA, de Commissie en het Staatsanwaltschaft. Voorts heeft verweerder ten onrechte niet per zelfstandig onderdeel van de Updatebrieven beoordeeld of en op welke gronden openbaarmaking geweigerd zou moeten worden.
9.2.
Verweerder heeft zijn in het bestreden besluit opgenomen standpunt, dat als gevolg van het verschaffen van informatie wordt voorzien dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen en daarom openbaarmaking op grond van artikel 10, tweede lid, onder a, van de Wob moet worden geweigerd, gebaseerd op de zienswijzen van KBA, de Commissie en het Staatsanwaltschaft.
9.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt met de uitzonderingsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1986-1987, 19 859, nr. 3, blz. 34) beoogd te voorkomen dat de wettelijke plicht tot het verstrekken van informatie tot gevolg zou hebben dat de Nederlandse internationale betrekkingen schade zouden lijden. Voor toepassing van deze bepaling is voldoende dat men als gevolg van het verschaffen van informatie voorziet dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen. Daarvoor zijn concrete aanwijzingen nodig. Deze concreetheid kan er uit bestaan dat aan Nederland uitdrukkelijk te verstaan is gegeven dat op de vertrouwelijkheid van de desbetreffende documenten wordt gerekend, aldus de wetsgeschiedenis. Ook uit de aard en inhoud van de gevraagde informatie zelf kan volgen dat die voor de andere staat vertrouwelijk is.
9.4.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verweerder met de door het KBA, de Commissie en het Staatsanwaltschaft ingediende zienswijzen over concrete aanwijzingen dat de internationale betrekkingen zouden kunnen worden belemmerd indien de betrokken documenten openbaar zouden worden gemaakt. De omstandigheid dat het KBA en de Commissie na het bestreden besluit hebben aangegeven dat zij geen (zelfstandig) bezwaar meer hebben tegen openbaarmaking van de betrokken documenten kan hieraan niet afdoen. De toetsing van de rechtbank is immers ex tunc, dat wil zeggen dat wordt gekeken naar de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit. Bovendien heeft het Staatsanwaltschaft niet gereageerd op het (nadien ingediende) verzoek van verweerder om aan te geven of zijn bezwaren tegen openbaarmaking van de Updatebrieven nog steeds bestaan. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van algemene openbaarmaking van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties. Verweerder heeft het verstrekken van informatie terecht geweigerd met een beroep op de grond, neergelegd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. De juistheid van de andere door verweerder gehanteerde weigeringsgronden kan verder in het midden blijven. Ook de beroepsgrond van eisers dat verweerder ten onrechte niet per zelfstandig onderdeel van de Updatebrieven heeft beoordeeld of en op welke gronden openbaarmaking geweigerd zou moeten worden behoeft door het oordeel van de rechtbank dat verweerder het verstrekken van informatie terecht (in zijn geheel) heeft geweigerd geen bespreking.
10.
Overige informatie – correspondentie over Updatebrieven
10.1.
Eisers stellen dat verweerder niet heeft gemotiveerd om welke reden delen van de documenten 23, 24, 30, 32 (inclusief bijlagen), 35, 36 en nr. 1 van de bijlagen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob niet openbaar worden gemaakt. De weigering is gezien de gehanteerde weigeringsgrond kennelijk gebaseerd op vermeende nadelige gevolgen voor de lopende inbreukprocedure, maar verweerder heeft dit niet gemotiveerd. Eisers stellen dat de passages, net zoals de Updatebrieven zelf, ten onrechte niet openbaar zijn gemaakt. Eisers vinden het onaannemelijk dat met betrekking tot de geweigerde passage in document 23, een e-mail van [naam bedrijf], het belang van inspectie, controle en toezicht aan de orde zou zijn. De openbaarmaking van de bijlagen bij document 32 is ten onrechte integraal geweigerd, zonder dat (kenbaar) per passage is beoordeeld of deze weigering gegrond kan worden op één van de weigeringsgronden.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat de bewuste delen van de documenten 23, 24, 30, 32 (inclusief bijlagen), 35, 36 en nr. 1 van de bijlagen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob niet openbaar gemaakt worden, omdat de documenten een weergave van of bespreking over de betreffende Updatebrief betreffen. Anders dan eisers hebben gesteld heeft verweerder dus wel degelijk gemotiveerd waarom openbaarmaking hiervan achterwege moet blijven. Na te hebben kennisgenomen van de inhoud van de delen van de documenten 23, 24, 30, 32 (inclusief bijlagen), 35, 36 en nr. 1 van de bijlagen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de documenten een weergave of bespreking van de Updatebrieven betreffen en dat openbaarmaking zou betekenen dat bekend wordt wat er in de Updatebrieven staat beschreven. Nu de rechtbank ten aanzien van deze Updatebrieven onder punt 9 heeft geoordeeld dat verweerder openbaarmaking terecht heeft geweigerd, kon openbaarmaking van de documenten 23, 24, 30, 32 (inclusief bijlagen), 35, 36 en nr. 1 van de bijlagen eveneens worden geweigerd.
11.
Overige informatie – persoonlijke beleidsopvattingen
11.1.
Eisers betwijfelen dat de onleesbare gemaakte passages in de documenten 13, 14, 19, 25, 26, 27, 41 en 42 persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad betreffen. Eisers wijzen erop dat de redenen om milieu-informatie niet openbaar te maken restrictief moeten worden uitgelegd. Het besluit van verweerder om desondanks de openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen integraal te weigeren is volgens eisers strijdig met deze restrictieve uitleg. Met openbaarmaking in niet tot personen herleidbare vorm kan het door verweerder genoemde belang - ongehinderde bijdrage van ambtenaren aan intern beraad - adequaat worden ondervangen. Voorts dient wat eisers betreft het belang van openbaarheid hier zwaarder te wegen. Met betrekking tot de bijlagen bij de documenten 14 en 19 stellen eisers dat niet (kenbaar) per zelfstandig onderdeel van deze bijlagen is beoordeeld of er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen en, zo ja, of weigering van openbaarmaking strookt met de restrictieve uitleg van artikel 11, vierde lid, van de Wob. Met betrekking tot de documenten 25, 26, 27 en 41 bestrijden eisers dat de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wob van toepassing zijn. Eisers bestrijden dat document 42 geen milieu-informatie bevat.
11.2.
Na kennis te hebben genomen van de inhoud van de documenten 13, 14, 19, 25, 26, 27, 41 en 42, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de onleesbaar gemaakte passages in deze documenten betrekking hebben op interne beraadslaging en dat, voor zover in deze documenten al sprake is van feitelijke gegevens, deze zozeer zijn verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat deze niet zijn te scheiden. Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet per zelfstandig onderdeel van een document, zoals alinea’s, heeft bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en/of informatie van feitelijke aard. Daarnaast zijn de persoonlijke beleidsopvattingen in de documenten 13, 25, 26, 27 en 41 dermate verweven met informatie die in de Updatebrieven naar voren komt, dat openbaarmaking op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob geweigerd kon worden. Hoewel de rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten 25, 26, 27 en 41, in tegenstelling tot de andere documenten, (gedeeltelijk) milieu-informatie betreft, was verweerder reeds om deze reden niet gehouden om het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen af te wegen tegen het belang van openbaarmaking als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de Wob.
11.3.
De beslissing om over persoonlijke beleidsopvattingen al dan niet informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wob, is een bevoegdheid waarbij het bestuursorgaan beslisruimte heeft en die een afweging van belangen vergt. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder, ook voor zover de persoonlijke beleidsopvattingen niet zijn verweven met informatie die in de Notes naar voren komt, niet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Mede gelet op de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399, is de rechtbank niet duidelijk waarom verweerder de documenten 14, 19 en 42 of in ieder geval delen daarvan in een niet tot de betrokken ambtenaren herleidbare vorm, bijvoorbeeld in de vorm van een uittreksel of een samenvatting van de inhoud, zou kunnen geven. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd en komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
12.
Overige informatie – artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob
12.1.
Eisers stellen dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bij zijn beslissing de documenten 23 en 24 niet openbaar te maken niet heeft gemotiveerd. Eisers betwisten dat de genoemde weigeringsgronden aan de orde zijn. Daarbij wijzen eisers er op dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet van toepassing is bij milieu-informatie bij emissies en dat in het geval van milieu-informatie die geen betrekking heeft op emissies, een belangenafweging moet worden gemaakt. In dat laatste geval is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob evenmin van toepassing.
12.2.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat de weigering de documenten 23 en 24 openbaar te maken op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob in het bestreden besluit niet is gemotiveerd. Verweerder heeft dit ter zitting erkend en heeft zich daarbij bovendien op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en dat in plaats daarvan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob (aanvullend aan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob) aan het bestreden besluit ten grondslag had moeten worden gelegd. De rechtbank ziet reeds in het voorgaande reden het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met het in artikel 7:12, van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel te vernietigen. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
13.
Overige informatie – artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob
13.1.
Eisers achten het gezien de context van de onleesbaar gemaakte passages en de omvang van die passages in document 25 onaannemelijk dat sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens. In ieder geval is niet gebleken dat deze informatie op vertrouwelijke basis aan verweerder is verstrekt. Voorts is onduidelijk of verweerder onderkend heeft dat de genoemde weigeringsgrond niet toegepast kan worden en niet een absoluut maar een relatief karakter heeft indien sprake is van informatie over emissies naar het milieu dan wel milieu-informatie (artikel 10, vierde lid, van de Wob). Eisers betwisten dat de informatie terecht is geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
13.2.
De rechtbank stelt vast, hetgeen ook ter zitting door verweerder is bevestigd, dat verweerder in het bestreden besluit aan de weigering passages uit document 25 openbaar te maken, anders dan eisers lijken te veronderstellen, niet (langer) artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit immers op het standpunt gesteld dat document 25 in zijn geheel informatie betreft die in de Updatebrieven wordt besproken en deze informatie tevens geheel persoonlijke beleidsopvattingen binnen intern beraad betreft. De rechtbank heeft hierover in 11.2 al een oordeel gegeven. Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Conclusie
14. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gelet op het onder 11.3 en 12.2 overwogene gegrond is. Het bestreden besluit dient voor zover het betreft de weigering van de openbaarmaking van (delen van) de documenten 14, 19 en 42 te worden vernietigd, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen toepassing kon worden gegeven aan artikel 11, tweede lid, van de Wob (zie 11.3). Het bestreden besluit dient voor zover het betreft de weigering van de openbaarmaking van (delen van) de documenten 23 en 24 te worden vernietigd, omdat de weigering onvoldoende is gemotiveerd (zie 12.2).
15. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien nu het primair aan verweerder is om nader onderzoek te doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zal inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal verweerder worden opgedragen aan eisers het betaalde griffierecht te voldoen.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor het indienen van een nadere reactie en een ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft de weigering van de openbaarmaking van (delen van) de documenten 14, 19, 23, 24 en 42;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. D. Haan en mr. J. Fransen, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.