Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam opposant],
1..De procedure
- het vonnis in incidenten van 30 september 2020 en de daarin vermelde processtukken;
- de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 21 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 7 juni 2021;
- de mondelinge behandeling op 7 juni 2021;
- de antwoordakte tevens houdende akte eisvermeerdering van AP c.s.;
- de antwoordakte naar aanleiding van de akte van JACM;
- het B-16 formulier van 12 oktober 2021 van JACM waarin zij zich uitlaat over de gevolgen van het faillissement van [naam opposant] .
2..De feiten
De ondergetekenden:
Levering
€ 463.014,42 aan SBGW1 voldaan.
3..Het geschil
in conventie
4..De beoordeling
in conventie
namens zichzelfeen ingebrekestelling heeft doen uitgaan naar AP en de nakoming van AP heeft geëist, valt niet in te zien dat nadien alsnog een volmachtgever bekend kan worden gemaakt. AP behoefde geen rekening meer te houden met een aanwijzing van een “meester” op 12 maart 2019, welke aanwijzing haar voorts pas op zijn vroegst bekend kon zijn op 2 juli 2019, dus ruim 15 maanden ná de overeengekomen leveringsdatum. Een zo late aanwijzing kan niet meer gelden als gedaan binnen redelijke termijn in de zin van artikel 3:67 lid 1 BW.
€ 1.868,25(1,5 punt × factor 0,5 × tarief € 2.491,00)
€ 286.985,58, die uit hoofde van het verstekvonnis vaststaat, is verschuldigd aan AP. JACM kan niet verrekenen, omdat in conventie de vordering van JACM van de contractuele boetes (alsnog) wordt afgewezen. De subsidiaire vordering in reconventie tot veroordeling van JACM tot betaling van € 286.985,58 wordt dan ook toegewezen.
.De wettelijke handelsrechte wordt dus toegewezen vanaf 24 november 2019 (30 dagen na 25 oktober 2019). Dat het ongepast is om rente te vorderen, nu AP ondanks de ingebrekestelling heeft nagelaten haar verplichtingen, die volgen uit de oorspronkelijke overeenkomst, na te komen, zoals door JACM is gesteld, is door JACM onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbij gaat.