ECLI:NL:RBROT:2022:1351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
83/223971-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk bedrijfsongeval door onveilige rolsteigerconstructie en overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon naar aanleiding van een dodelijk bedrijfsongeval. Het ongeval vond plaats op 15 november 2018 te Dordrecht, waar een werknemer tijdens schilderwerkzaamheden op een rolsteiger viel en overleed. De rechtbank oordeelde dat de rechtspersoon opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd waren met de Arbeidsomstandighedenwet. De rolsteiger was niet correct opgebouwd; er ontbraken stabilisatoren en een werkbordes met luik, en de wielen stonden niet op de rem. De rechtbank concludeerde dat de rechtspersoon onvoldoende toezicht had gehouden op de naleving van veiligheidsvoorschriften en dat de wetenschap van de werknemers over de risico's aan de rechtspersoon kon worden toegerekend. De officier van justitie had een geldboete van € 80.000 geëist, waarvan € 40.000 voorwaardelijk. De rechtbank legde uiteindelijk een geldboete op van € 50.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte het belang van het naleven van veiligheidsvoorschriften en de verantwoordelijkheid van werkgevers om een veilige werkomgeving te waarborgen. De uitspraak is een belangrijke reminder voor bedrijven over de noodzaak van strikte naleving van veiligheidsvoorschriften en de gevolgen van nalatigheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/223971-21
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting rechtsgeldig vertegenwoordigd door
de heer [naam persoon] , middellijk bestuurder,
gevestigd [vestigingsadres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
raadsman mr. P.M.D. Weijers, advocaat te Alblasserdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 80.000, waarvan € 40.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Verschillende onderdelen van de tenlastelegging kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht (opzet / artikel 8 lid 1 en/of 4 Arbeidsomstandighedenwet / 7.3 lid 2 Arbeidsomstandighedenbesluit, 2e gedachtestreepje en 7.4 lid 3 Arbeidsomstandighedenbesluit, 1e gedachtestreepje), zodat op deze onderdelen vrijspraak dient te volgen. Ondanks dat het slachtoffer en de heer [naam collega slachtoffer] op de hoogte waren van de instructies voor de opbouw van een rolsteiger, hebben zij er eigenstandig voor gekozen die instructies niet volledig op te volgen. Van opzet bij [naam verdachte rechtspersoon] is geen sprake.
4.1.2.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 15 november 2018 waren de heer [naam slachtoffer] en de heer [naam collega slachtoffer] , beiden in dienst van en in opdracht van de verdachte, schilderwerkzaamheden aan het verrichten aan twee galerijwoningen. De vorige dag had de heer [naam collega slachtoffer] , samen met de heer [naam slachtoffer] , in opdracht van de heer [naam persoon] , (middellijk) directeur van de verdachte, op die galerij een smalle rolsteiger opgebouwd.
Nadat [naam collega slachtoffer] en [naam slachtoffer] de rolsteiger op de galerij van de ene woning naar de andere hadden verplaatst, klom [naam slachtoffer] via de buitenkant van de steiger naar het werkbordes teneinde zijn werkzaamheden voort te zetten. Bij dit beklimmen raakte de rolsteiger topzwaar en kantelde over de balustrade van de galerij. Zowel de rolsteiger als de heer [naam slachtoffer] vielen op de straat, ruim vijf meter onder de galerij. De val veroorzaakte bij de heer [naam slachtoffer] zwaar hoofdletsel, waardoor hij is overleden.
Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de heer [naam collega slachtoffer] de smalle rolsteiger niet had voorzien van stabilisatoren en evenmin van een werkbordes met een luik. Ten tijde van het ongeval stonden de wielen van de rolsteiger niet op de rem.
Zowel de gebruikershandleiding van de rolsteiger als de Checklist ‘Veilig werken met rolsteigers’ stellen het aanbrengen van deze voorzieningen verplicht. Van de zijde van de verdachte is onvoldoende toezicht gehouden op de daadwerkelijke naleving van de gebruikershandleiding, de genoemde Checklist en het gebruik van een Laatste Minuut Risico Analyse (LMRA). Evenmin is voorafgaande aan het gebruik van de rolsteiger gecontroleerd of deze deugdelijk en volgens de voorschriften was opgebouwd.
[naam collega slachtoffer] en [naam slachtoffer] waren in dienst van de verdachte. De verdachte is derhalve ‘werkgever’ als bedoeld in artikel 1 sub a van de Arbeidsomstandighedenwet. [naam persoon] was eigenaar, (middellijk) directeur en opzichter van de verdachte.
Het opbouwen van de rolsteiger gebeurde in het kader van de normale bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon door twee werknemers. Hun handelen en het toezicht zijn de verdachte rechtspersoon dienstig geweest. Het handelen van de heren [naam collega slachtoffer] , [naam slachtoffer] en [naam persoon] kan dan ook redelijkerwijs aan de verdachte rechtspersoon worden toegerekend.
Het opbouwen van de rolsteiger en het houden van toezicht op naleving van de veiligheidsvoorschriften vond plaats in het kader van de normale bedrijfsuitoefening. De verweten gedragingen vonden dan ook opzettelijk plaats en kunnen redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
[naam collega slachtoffer] , [naam slachtoffer] en [naam persoon] wisten beroepshalve dat de rolsteiger, teneinde omvallen te voorkomen, om veiligheidsredenen moest worden opgebouwd met stabilisatoren en een werkbordes met een luik en dat de wielen op de rem moesten staan. Zij wisten ook dat de rolsteiger conform de handleiding gebruikt moest worden en kenden de checklist ‘Veilig werken met rolsteigers’.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een val op straat vanaf een hoogte van meer dan 5 meter ernstig letsel en levensgevaar kan veroorzaken. [naam collega slachtoffer] , [naam slachtoffer] en [naam persoon] wisten derhalve, of moesten ten minste redelijkerwijs weten, dat van het niet voldoen aan de voorschriften bij het opbouwen en gebruiken van de rolsteiger levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was dan wel dat daardoor dergelijk gevaar of schade zou (kunnen) ontstaan. Ook deze wetenschap kan redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
op 15 november 2018 te Dordrecht als werkgever opzettelijk
handelingen heeft verricht en nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer, te weten [naam slachtoffer] , ontstond of te verwachten was,
immers heeft zij bij het werken met een smalle rolsteiger ten behoeve van schilderwerk aan een galerijwoning aan de [adres] te Dordrecht
in strijd met artikel 8 lid 1 en 4 van de Arbeidsomstandighedenwet haar werknemers niet doeltreffend ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken en niet voldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van deze risico’s, aangezien
- haar werknemers de ‘Checklist veilig werken met rolsteigers’ niet hanteerden
en
- zij het gebruik van genoemde Checklist niet verplicht stelde en
-
- haar werknemers geen ‘Laatste Minuut Risico Analyse’ invulden en
- zij de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de arbeidsplaats bij een werknemer had gelegd die onvoldoende doeltreffende instructies had ontvangen
en
in strijd met artikel 7.3 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer(s oplevert, de rolsteiger, die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers was gesteld, niet uitsluitend gebruikt voor het doel en op de wijze en op de plaats waarvoor die rolsteiger was ingericht en bestemd, aangezien
- de rolsteiger in strijd met de gebruikershandleiding enkel via de buitenzijde kon worden beklommen en
- de rolsteiger was opgebouwd met steigermateriaal van verschillende merken
en
in strijd met artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de rolsteiger niet zo geplaatst, bevestigd, ingericht of gebruikt, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals verschuiven, omvallen of kantelen, zo veel mogelijk was voorkomen, aangezien
- de wielen van de rolsteiger niet op de rem stonden en
- de rolsteiger was opgebouwd zonder stabilisatoren en/of verankering aan de gevel
en/of andere verzekering van de stabiliteit en
- de rolsteiger niet was voorzien van een werkbordes met luik.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij en krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door de opzettelijke gedragingen voldeed het opbouwen en het gebruik van de rolsteiger niet aan de vereiste voorschriften. Daardoor ontstond levensgevaar dan wel het gevaar van ernstig letsel of was dergelijk gevaar in ieder geval te verwachten. Nauwkeurige opvolging van deze voorschriften klemt temeer nu het hier werken op hoogte betreft. Bij het beklimmen door het slachtoffer van een op een galerij staande rolsteiger om schilderwerkzaamheden uit te voeren is deze rolsteiger gekanteld en is het slachtoffer met de rolsteiger op de ongeveer zeven meter lager gelegen straat terecht gekomen. Het slachtoffer is kort daarna overleden.
De smalle rolsteiger was niet voorzien van stabilisatoren en evenmin van een werkbordes met een luik. Ten tijde van het ongeval stonden de wielen van de rolsteiger niet op de rem. De steiger was ook niet anderszins verankerd. De verdachte heeft onvoldoende toezicht gehouden op de daadwerkelijke naleving van de voorschriften en instructies. Evenmin heeft zij voorafgaande aan het gebruik van de rolsteiger, gecontroleerd of deze deugdelijk en volgens de voorschriften was opgebouwd. De verdachte rechtspersoon is daarmee tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers, waaronder in het bijzonder jegens het slachtoffer. Hierdoor heeft een tragisch arbeidsongeval kunnen plaatsvinden, met het overlijden van het slachtoffer als gevolg.
7.1.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte rechtspersoon betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 november 2021, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen. Een deel van die geldboete zal, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, voorwaardelijk worden opgelegd, teneinde de verdachte rechtspersoon ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen door veiligheidsvoorschriften niet zorgvuldig in acht te nemen. De rechtbank wil daarbij benadrukken dat niet alleen het voortdurend creëren van ‘awareness’ bij werknemers van belang is maar dat het ook noodzakelijk is om de daadwerkelijke uitvoering van voorschriften en instructies te blijven monitoren en controleren.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte rechtspersoon in veiligheid heeft geïnvesteerd en noodzakelijke maatregelen heeft doorgevoerd. Voorts is duidelijk dat het verlies van een collega, met wie al vele jaren werd samengewerkt, door een arbeidsongeval bij de weinige collega’s van het kleine bedrijf en bij de directeur hard is aangekomen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om aan de verdachte rechtspersoon een lagere geldboete op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar. Daarom zal, naast de bovenbedoelde vermindering, ook een vermindering worden toegepast in die zin dat het onvoorwaardelijke deel van de geldboete wordt verminderd met een bedrag van € 10.000,- en het voorwaardelijke deel met een bedrag van € 5.000,-.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 23 en 51 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
  • 7.3 en 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 50.000,- (vijftigduizend euro),
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
€ 25.000,- (vijfentwintigduizend euro)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde rechtspersoon de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. R. van der Hoeven en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

11.. Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 15 november 2018 te Dordrecht als werkgever al dan niet opzettelijk
handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [naam slachtoffer] , ontstond of te verwachten was,
immers heeft zij bij het werken met een (smalle) rolsteiger ten behoeve van schilderwerk aan een galerijwoning aan de [adres] te Dordrecht in strijd met artikel 8 lid 1 en/of 4 van de Arbeidsomstandighedenwet haar werknemer(s) niet doeltreffend ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken en/of niet (voldoende) toegezien op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van deze risico’s, aangezien
- haar werknemer(s) de ‘Checklist veilig werken met rolsteigers’ niet hanteerde(n)
en/of
- zij het gebruik van genoemde Checklist niet verplicht stelde en/of
- zij onvoldoende materiaal beschikbaar stelde voor het correct opbouwen van de
rolsteiger en/of
- haar werknemer(s) geen ‘Laatste Minuut Risico Analyse’ invulde(n) en/of
- zij de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de arbeidsplaats bij een
werknemer had gelegd die onvoldoende doeltreffende instructies had ontvangen
en/of
in strijd met artikel 7.3 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer(s) oplevert, de rolsteiger, die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemer(s) was gesteld, niet uitsluitend gebruikt voor het doel en/of op de wijze en/of op de plaats waarvoor die rolsteiger was ingericht en/of bestemd, aangezien
- de rolsteiger (in strijd met de gebruikershandleiding) enkel via de buitenzijde kon
worden beklommen en/of
- de rolsteiger was opgebouwd met diagonalen met afwijkende lengte dan aangegeven in de gebruikershandleiding en/of steigermateriaal van verschillende merken
en/of
in strijd met artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de rolsteiger niet zo geplaatst, bevestigd, ingericht of gebruikt, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals verschuiven, omvallen of kantelen, zo veel mogelijk was voorkomen, aangezien
- de wielen van de rolsteiger niet op de rem stonden en/of
- de rolsteiger was opgebouwd zonder stabilisatoren en/of verankering aan de gevel
en/of andere verzekering van de stabiliteit en/of
- de rolsteiger niet was voorzien van een werkbordes met luik.