ECLI:NL:RBROT:2022:1345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
10/750431-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in de megazaak Caos voor het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne en voorbereidingshandelingen voor het bewerken van verdovende middelen

In de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de megazaak Caos, heeft de rechtbank Rotterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne, evenals het voorbereiden van het bewerken van deze verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne in de zaken Fuoco en Man van BV, en sprak hem in die gevallen vrij. Echter, in de zaak Woning vond de rechtbank voldoende bewijs dat de verdachte een hoeveelheid cocaïne en heroïne voorhanden had en voorbereidingshandelingen voor de bewerking van deze middelen had verricht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak volgde na een uitgebreid onderzoek dat plaatsvond tijdens zittingen op 25 januari, 2 en 8 februari 2022, met de sluiting van het onderzoek op 9 februari 2022. De rechtbank weegt de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn mee in de strafoplegging. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en lijkt zijn leven op een positieve manier op de rit te hebben.

Uitspraak

RechtbankROTTERDAM
Team 1
Parketnummer: 10/750431-18
Datum uitspraak: 23 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [postcode verdachte] in [woonplaats verdachte] .
De advocaat van de verdachte is mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam. De officieren van justitie zijn mrs. N.J.P. Coenen en R.S. Dhoen (hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 25 januari 2022 en 2 en 8 februari 2022. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 9 februari 2022.

Kern van het vonnis

De verdachte wordt voor het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne en het voorbereiden van het bewerken van verdovende middelen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Inhoudsopgave van dit vonnis

De verdachte wordt in de megazaak Caos, kort samengevat, beschuldigd van het volgende.
  • Feit 1: het samen met anderen invoeren van 1.727 kilo cocaïne of de voorbereiding daarvan (zaak Fuoco).
  • Feit 2: het samen met anderen voorbereiden van de invoer van cocaïne (zaak Man van BV).
  • Feiten 3 en 4: het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne en heroïne en de voorbereiding van het bewerken van deze middelen (zaak Woning).
  • Feiten 5 en 6: het voorhanden hebben van drie vuurwapens en munitie (zaak Woning).
De volledige tekst van de beschuldiging zoals deze door de officier van justitie is opgeschreven in de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de verdachte in de zaak Fuoco cocaïne heeft ingevoerd. Ook vindt de rechtbank niet bewezen dat de verdachte in de zaken Fuoco en Man van BV voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne heeft verricht. De verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken. In de zaak Woning vindt de rechtbank niet bewezen dat de verdachte vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad. Wel vindt de rechtbank in die zaak bewezen dat de verdachte een hoeveelheid cocaïne en heroïne voorhanden heeft gehad en voorbereidingshandelingen voor de bewerking van deze verdovende middelen heeft verricht. De argumenten die tot vrijspraak hebben geleid, de bewezenverklaring en de motivering daarvan zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
Een overzicht van de bewijsmiddelen in de zaak Woning is in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen waar straf op staat. Welke verboden gedragingen dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
In hoofdstuk 6 worden de beslissingen over het beslag uiteengezet.
Hoofdstuk 7 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffiers.

Hoofdstuk 1: de beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1: zaak Fuoco

Primair
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2018 tot en met 3 augustus 2018 te Rotterdam althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in art. 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 1727 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2018 tot en met 3 augustus 2018 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1727 kilogram, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) verdachte's mededader(s),
  • contact(en) gelegd en/of laten leggen met de leverancier(s) van verdovende middelen in (het) bronland(en) en/of
  • contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) en /of ontmoetingen gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
  • telefonisch en/of per sms en/of per chatbericht contact gehouden met één of meer (mede)dader(s);
Feit 2: zaak Man van BV
1.
hij in of omstreeks de periode juli 2018 tot en met 3 juli 2019 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Leeuwarden, althans te Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
  • contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of één of meer besprekingen en ontmoetingen gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en/of
  • telefonisch en/of per sms en/of per chatbericht contact gehouden met één of meer (mede)dader(s) en/of
  • (daarbij) advies uitgebracht aan zijn/hun (mede)dader(s) omtrent het opzetten van een eenmanszaak en/of B.V. ten behoeve van het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en/of
  • een bedrijf genaamd [naam bedrijf] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en/of
  • middels voornoemd bedrijf een proefzending van twee, althans één of meer container(s) met schroot geïmporteerd in Nederland;

Feit 3: zaak Woning

hij op of omstreeks 3 juli 2019, in een pand aan de [adres delict] te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 479,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
  • een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4279,3 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4: zaak Woning
hij op of omstreeks 3 juli 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheid/heden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroine, zijnde cocaïne en/of heroine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
  • de woning gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam gebruikt en/of beschikbaar gesteld (gekregen), en/of
  • versnijdingsmiddelen, te weten 472,4 gram paracetamol voorhanden gehad, en/of
  • een of meerdere teiltjes en/of onderdelen van een drukpers en/of een krik en/of een pers
voorhanden gehad;
Feit 5: zaak Woning
hij op of omstreeks 3 juli 2019, in een pand aan de [adres delict] te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meerdere vuurwapens als bedoeld in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
  • van het merk/type Glock 19 Gen 4, 9mm, voorzien van serienummer [serienummer 1] , en/of
  • van het merk/type Fn Gp 35 (High Power), 9mm, voorzien van serienummer [serienummer 2] ,
en/of
een wapen als bedoeld in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II, onder 3 en/of 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
- van het merk/type Zastava M70 Bi, 7.62 x 39mm, voorzien van serienummer [serienummer 3] ,
voorhanden heeft gehad;
Feit 6: zaak Woning
hij op of omstreeks 3 juli 2019, in een pand aan de [adres delict] te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2 van die wet van Categorie III, te weten:
  • negen, althans één of meerdere, kogelpatro(o)n(en), kaliber 9mm, van het merk Gfl, en/of
  • vijftien, althans één of meerdere, kogelpatro(o)n(en), kaliber 9mm, en/of
  • eenennegentig, althans één of meerdere, kogelpatro(o)n(en), kaliber 7.62 x 39mm,
voorhanden heeft gehad.

Hoofdstuk 2: de beslissingen over het bewijs

Vrijspraak van de zaak Fuoco (feit 1)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair en
subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte
daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak van de zaak Man van BV (feit 2)
Standpunt van de officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne heeft verricht. De verdachte is aanwezig geweest bij gesprekken met de medeverdachten. Bij deze gesprekken is gesproken over de invoer van verdovende middelen door middel van het nieuw op te richten bedrijf [naam bedrijf] . De verdachte heeft in bijzijn van medeverdachte [naam medeverdachte 1] de eenmanszaak [naam bedrijf] opgericht en vervolgens als proefzending twee containers met schroot vanuit Colombia geïmporteerd. Hiermee staat vast dat de verdachte het bedrijf heeft opgericht als dekmantel voor de invoer van cocaïne.
Beoordeling
Op 30 juli 2018 richt de verdachte in bijzijn van [naam medeverdachte 1] bij de Kamer van Koophandel de eenmanszaak [naam bedrijf] op, een groothandel in metalen. Voorafgaand aan de oprichting van dit bedrijf spreken medeverdachte [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] over het beginnen van een B.V. en over het maken van een afspraak bij “KvK”. Daarnaast maken zij afspraken om elkaar en de man/mensen van de B.V. te ontmoeten. Op 18 juli 2018 vindt bij Ikea in Delft een ontmoeting plaats, waarbij onder meer [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , de verdachte en twee andere personen aanwezig zijn. Bij die ontmoeting bespreken de verdachten dat zij bezig zijn iets op te zetten “van Ecuador” of “vanuit Colombia”. Ook wordt gesproken over het impregneren van hout of metaal, waarbij wordt vermeld dat het kleine brokjes moeten zijn die ze in vloeistof moeten kunnen uittrekken.
Na de oprichting van de eenmanszaak [naam bedrijf] vinden op 7 en 16 augustus 2018 ontmoetingen plaats bij McDonalds in Amsterdam. [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , medeverdachte [naam medeverdachte 4] en de verdachte zijn daarbij aanwezig. In deze gesprekken valt meermalen de naam [naam bedrijf] , wordt erover gesproken dat eerst één of twee bakken leeg worden besteld en dat het een echt werkend bedrijf wordt, maar dat het tot die tijd een schrootbedrijfje is. Ook wordt gezegd dat men naar Antwerpen gaat, want “daar is het gewoon lekker chaos”.
In november 2018 bestelt de verdachte op naam van [naam bedrijf] twee containers met schroot vanuit Colombia met als loshaven Antwerpen.
De verdachte heeft het bedrijf [naam bedrijf] opgericht en hij is aanwezig geweest bij de ontmoetingen met de medeverdachten op 18 juli 2018 en 7 en 16 augustus 2018. Uit de gesprekken bij die ontmoetingen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten van plan waren om met het bedrijf [naam bedrijf] schroot met smokkelwaar vanuit Zuid-Amerika te importeren. Dat die smokkelwaar cocaïne betreft, kan uit deze gesprekken niet worden afgeleid. Uit de overige dossierstukken blijkt dit evenmin. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in de veronderstelling was dat de smokkelwaar ketamine betrof en ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken dat de verdachte zich met de invoer van cocaïne heeft bezig gehouden. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.
Conclusie
De verdachte wordt van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Zaak Woning (feiten 3 t/m 6)
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en vindt bewezen dat:
Feit 3
hij op 3 juli 2019, in een pand aan de [adres delict] te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid cocaïne, en
- een hoeveelheid heroïne,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
hij op 3 juli 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en verwerken van hoeveelheden cocaïne en heroïne voor te bereiden,
  • anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
  • voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
nu verdachte of zijn mededaders het volgende heeft/hebben gedaan:
  • de woning gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam gebruikt en beschikbaar gesteld, en
  • versnijdingsmiddelen, te weten paracetamol voorhanden gehad, en
  • een pers voorhanden gehad.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de in hoofdstuk 3 van dit vonnis opgenomen redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen vormen ook de basis voor de overwegingen die bij de bewezenverklaring zijn betrokken.
Overwegingen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte cocaïne, heroïne, vuurwapens en munitie in zijn woning aanwezig heeft gehad en dat hij voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne en heroïne heeft verricht.
Feiten en omstandigheden
Op 3 juli 2019 is de politie de woning aan de [adres delict] te Rotterdam binnengevallen. De verdachte was de enige huurder en bewoner van de woning. De verdachte was op het moment van de inval niet aanwezig in de woning, vier andere personen wel. Eén van deze personen was medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Bij de inval zijn verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en een drugspers, vuurwapens en munitie aangetroffen. Op één van de wapens is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, met een afgeleid DNA-hoofdprofiel van de verdachte. De kans waarbij het om iemand anders gaat dan de verdachte is berekend op kleiner dan 1 op 1 miljard. Daarnaast zijn op dit wapen DNA-nevenkenmerken van [naam medeverdachte 3] en minimaal één onbekend gebleven persoon aangetroffen.
Enkele maanden voor de inval, eind januari 2019, sprak de verdachte in telefoongesprekken over “persen” die hij ook ter beschikking wilde stellen aan een derde. De verdachte gaf daarbij een beschrijving van zo’n pers waarbij hij enkele onderdelen gedetailleerd benoemde (krik, raam, ijzeren frame) en liet weten dat hij “helemaal compleet” was. In ruil voor de pers wilde hij een beloning, dat kon geld zijn of iets “uit de hoeveelheid”.
Beoordeling
Vaststaat dat de woning van de verdachte aan de [adres delict] te Rotterdam op 3 juli 2019 in gebruik was als versnijdingspand. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte op die datum of kort daarvoor zelf in de woning is geweest. De verklaring van de verdachte dat hij (minimaal) twee dagen voorafgaand aan de inval niet thuis is geweest, wordt bevestigd door zijn familieleden en wordt niet weerlegd door de camerabeelden van 2 en 3 juli 2019 van de hoofdingang van het appartementencomplex waarin de woning is gelegen. Op deze beelden is de verdachte niet te zien. Over de personen die op 3 juli 2019 in de woning zijn aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat hij in die periode zijn woning aan meerdere personen ter beschikking heeft gesteld. Van deze personen heeft hij geen namen willen noemen omdat van hen kennelijk een veiligheidsrisico uitging. De verdachte heeft hiermee geen inzicht gegeven in wie er wat in zijn woning ging doen. Daar komt bij dat in de woning van de verdachte een pers is aangetroffen die soortgelijk is aan de pers waarover hij eerder met een ander heeft gesproken. Door zijn woning aan bedenkelijke figuren ter beschikking te stellen, terwijl hij wetenschap heeft van de aanwezigheid van een drugspers in die woning, heeft de verdachte in voorwaardelijke zin opzet gehad op het bewerken van verdovende middelen en hiermee ook op de aanwezigheid van verdovende middelen en versnijdingsmiddelen in de woning. De rechtbank vindt daarom bewezen dat de verdachte een hoeveelheid cocaïne en heroïne voorhanden heeft gehad en voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne en heroïne heeft verricht.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de concreet aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen en van de wapens en munitie.
Ten aanzien van de verdovende middelen reikt het voorwaardelijk opzet niet zo ver dat ook de specifieke aangetroffen hoeveelheden daaronder redelijkerwijs kunnen vallen. Ten aanzien van de aangetroffen vuurwapens en munitie geldt dat het enkele feit dat in algemene zin in een versnijdingspand vaker (vuur)wapens worden aangetroffen, onvoldoende is om hieruit opzet van de verdachte op het voorhanden hebben van deze vuurwapens af te leiden.
Meer specifiek geldt ten aanzien van het vuurwapen waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, dat een bewezenverklaring had kunnen volgen, nu het vuurwapen in de woning van de verdachte is aangetroffen en zijn DNA daarop zat. De verdediging heeft echter aangevoerd dat het rapport van het NFI waaruit deze DNA-match blijkt niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, onder andere omdat uit dit rapport volgt dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de medeverdachte [naam medeverdachte 3] een neef van de verdachte is en er daarmee sprake is van verwantschap, terwijl uit de vakbijlage ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’ [1] volgt dat die omstandigheid gevolgen kan hebben voor de bewijskracht.
Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om dit verweer nader uit te (laten) zoeken en navraag te doen bij het NFI. Zeker omdat uit de verklaring van [naam medeverdachte 3] van 4 juli 2019 blijkt dat al op die datum (bij de politie) bekend was van de verwantschap tussen [naam medeverdachte 3] en de verdachte en dit ook op de zitting van 25 januari 2022 door de verdediging naar voren is gebracht. De rechtbank heeft overwogen de zaak te heropenen en navraag te doen bij het NFI, maar heeft hier uiteindelijk niet voor gekozen. Het belang van voortgang van de zaak is hier de doorslaggevende factor om deze navraag niet alsnog te doen.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank de resultaten van het NFI niet gebruiken voor een bewezenverklaring omdat niet duidelijk is wat de werkelijk bewijskracht van het aangetroffen DNA is. Als gezegd zijn de overige bewijsmiddelen voor het voorhanden hebben van het vuurwapen onvoldoende basis voor een bewezenverklaring.
Hoofdstuk 3: de bewijsmiddelen in de zaak Woning [2]
  • Onderdeel a: Verklaring van de verdachte
  • Onderdeel b: Aantreffen en onderzoek drugs, versnijdingsmiddelen en pers
  • Onderdeel c: Tapgesprekken
a.
Verklaring van de verdachte
1.
Verklaring van de verdachte op de zitting van 25 januari 2022
De woning aan de [adres delict] te Rotterdam is van mij. Eén van de aangehouden personen in mijn woning heb ik de dag voor de doorzoeking binnengelaten. Ik heb die persoon geen sleutel gegeven, omdat er altijd al iemand in de woning aanwezig was. Ik wil niet zeggen wie deze persoon is.
Aantreffen en onderzoek drugs, versnijdingsmiddelen en pers
2.
Onderzoek van de politie [3]
Tijdens de doorzoeking op 3 juli 2019 van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam zag ik bij binnenkomst in de woonkamer direct links op de eettafel diverse plastic bakken met vermoedelijk verdovende middelen en/of versnijdingsmiddelen. Op de kleine ronde salontafel in het midden van de ruimte zag ik diverse zakjes met poeders welke vermoedelijk verdovende middelen betroffen.
In de slaapkamer vanuit de ingang gezien rechtsachter in de woning zag ik een pers staan waarvan mij ambtshalve bekend is dat deze gebruikt kan worden om verdovende middelen zoals cocaïne te persen.
3.
Onderzoek van de politie [4]
Lijst van inbeslaggenomen goederen
Behoort bij object: [adres delict] te Rotterdam
Datum inbeslagneming: 03-07-2019
[beslagnummer 1] 1 zak t.b.v. DNA + Dacty met vermoedelijk VDM
[beslagnummer 2] Zakje poeder
[beslagnummer 3] Zakje poeder
[beslagnummer 4] Onderdelen drukpers/krik/pers
4.
Onderzoek van de politie [5]
Op 3 juli 2019 werd in de woning van verdachte [naam verdachte] , aan de [adres delict] te Rotterdam een pers en de daarbij benodigde materialen aangetroffen.
Ik zag dat een metalen frame, twee potkrikken en drie pers mallen in beslag waren genomen.
5.
Onderzoek van de politie [6]
Op 3 juli 2019 werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres Summit 1
[ [adres delict] in Rotterdam [7] ].
Inhoud: Paracetamol
Bijzonderheden: ibn nummer [beslagnummer 2]
SIN: [SIN-nummer 1]
Bijzonderheden: ibn nummer [beslagnummer 3]
SIN: [SIN-nummer 2]
Bijzonderheden: ibn nummer [beslagnummer 1]
6.
Deskundigenverslag [8]
[SIN-nummer 1] : bevat heroïne.
Heroïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
7.
Deskundigenverslag [9]
[SIN-nummer 2] : bevat cocaïne.
Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Tapgesprekken
8.
Tapgesprek [10]
Herkomst tap: [gsm-nummer]
Datum: 29-01-2019
NNM: ik heb vraagje man.
[voornaam verdachte] : Wat (ntv)
NNM: Je weet toch die ehh... weet je nog je hebt toch die ehhh... (ntv) in ehh.. persen eh...
[voornaam verdachte] : Ja.
(…)
NNM: Ken je ze aan hem geven?
[voornaam verdachte] : Ehhh... in de zin van?
NNM: Ja gewoon yo... wat... wil je er wat voor hebben dan?
[voornaam verdachte] : Ja het liefst wel man. Iets kleins ja.
NNM: Wat wil je ervoor hebben dan?
[voornaam verdachte] : Aaahh geld, money maakt mij niet uit, kijk maar ehh... uit... uit de hoeveelheid gewoon jonge
9.
Tapgesprek [11]
Herkomst tap: [gsm-nummer]
Datum: 29-01-2019
NNm: Wat heb je daar allemaal precies?
[voornaam verdachte] : gewoon hele set gewoon helemaal compleet
NNm: is er daar krik?
[voornaam verdachte] : Ja man
NNm: en dat raam?
[voornaam verdachte] : ehhh, waar die in gaat? of die hele grote frame bedoel je?
NNm: ja ja die ijzer
[voornaam verdachte] : ja toch
NNm: alles gewoon compleet
[voornaam verdachte] : ja helemaal compleet

Hoofdstuk 4: de verboden gedragingen en de strafbaarheid

De kwalificatie
De onder 3 en 4 bewezen feiten zijn in de wet verboden gedragingen en leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 4:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Hoofdstuk 5: de onderbouwing van de straf

De feiten waarop de straf is gebaseerd
In de woning van de verdachte zijn cocaïne, heroïne, een drugspers en versnijdingsmiddelen aangetroffen. De verdachte heeft zijn woning laten gebruiken als versnijdingspand.
Het op de markt brengen van verdovende middelen vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne en heroïne veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van drugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale drugshandel wordt het aanwezig hebben en het bewerken van cocaïne en heroïne streng bestraft.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes jaar geëist. Kort gezegd baseert de officier van justitie die straf grotendeels op de bewezenverklaring van de voorbereiding van het invoeren van cocaïne en het voorhanden hebben van (automatische) vuurwapens en munitie.
Beoordeling
Het treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het bewerken van cocaïne en heroïne en het bezit van deze middelen is een ernstig feit waarbij een gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij het bepalen van de duur van gevangenisstraf heeft de rechtbank niet alleen naar de ernst van de feiten gekeken, maar ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft zij de volgende drie punten meegewogen:
de bewezenverklaring;
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte;
de overschrijding van de redelijke termijn.
1.
De bewezenverklaring
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan die waarvan de officier van justitie bij het bepalen van de strafeis is uitgegaan. De verdachte wordt vrijgesproken van de voorbereiding van het invoeren van cocaïne en het voorhanden hebben van (automatische) vuurwapens en munitie.
2.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van 3 december 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die op de zitting naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft een baan, is getrouwd en heeft sinds kort een kind. De verdachte is na zijn vrijlating uit voorlopige hechtenis niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. De verdachte lijkt zijn leven op een positieve manier op de rit te hebben.
3.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, waarbinnen een strafzaak dient te zijn afgerond, is overschreden en compenseert dit door strafvermindering.
Conclusie
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Hoofdstuk 6: de beslissing over het beslag

Onder de verdachte is een BQ telefoon in beslag genomen.
Standpunt officier van de justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen telefoon aan de rechthebbende wordt teruggeven.
Beoordeling en conclusie
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon geldt dat niet bekend is aan wie deze toebehoort. Daarom zal een last worden gegeven tot bewaring voor de rechthebbende.

Hoofdstuk 7: de beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair, 2, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 4 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt. Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1 GSM zaktelefoon (BQ Aquarius);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. Soeteman en V.C. Wennekes, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 23 februari 2022.

Voetnoten

1.https://www.forensischinstituut.nl/publicaties/publicaties/2020/07/14/bewijskracht-van-het-vergelijkend-dna-onderzoek. De versie die door de verdediging is overhandigd, is dezelfde versie als de vakbijlage die online is gepubliceerd.
2.De paginanummers en de documentcode die in de voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken opgenomen in het zaaksdossier Woning.
3.Documentcode [code document 1] met fotobijlage, pagina’s 1 t/m 8.
4.Documentcode [code document 2] , pagina’s 5 t/m 19.
5.Documentcode [code document 3] , pagina’s 9 t/m 12.
6.Documentcode [nummer proces-verbaal 1] , pagina’s 43 t/m 46.
7.Proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal 2] , pagina 47.
8.Zaaknummer [zaaknummer] (aanvraag 001), pagina 57.
9.Zaaknummer [zaaknummer] (aanvraag 002), pagina 58.
10.Documentcode [code document 4] , pagina 13.
11.Documentcode [code document 5] , pagina 14.