Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, ontvangen ter griffie op 1 november 2021, met producties;
- het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk verzoek
- de aantekening dat op 17 december 2021 de mondelinge behandeling is gehouden;
- de door mr. Veldman overgelegde pleitaantekeningen.
2..De vaststaande feiten
Aanleiding voor het gesprek was het gedrag dat je afgelopen vrijdag 3 september hebt vertoond tijdens een presentatie die door je leidinggevende werd gehouden omtrent de acties die op de laadplaats zullen worden genomen ter verbetering van de kwaliteit van de prestaties van de afdeling. De wijze van communiceren richting jouw leidinggevende tijdens deze presentatie is voor ons niet acceptabel.
Jij hebt tijdens de presentatie aangegeven dat naar jouw persoonlijke mening de leidinggevenden van zowel de laadplaats als de magazijnen niet capabel zijn voor hun werk. Je gaf aan van mening te zijn dat een leidinggevende daadwerkelijk precies moet weten wat een medewerker zoals jij kan en ook zelf het betreffende werk moet hebben gedaan. Je hebt dit gezegd in het bijzijn van de Manager Warehousing & Distribution en je directe collega’s en wij vinden dat ongepast en respectloos.
Wij verzoeken je redelijke opdrachten en instructies van je leidinggevende of andere bevoegde personen, die door of namens de werkgever zijn aangesteld, op te volgen. Indien je het met die betreffende instructies of opdrachten niet eens bent, heb je het recht om dat op een respectvolle en rustige wijze in een 1 op 1 gesprek bespreekbaar te maken. Indien nodig kun je dat zelfs, nadat je je leidinggevende hierover geïnformeerd hebt, met de naasthogere leidinggevende bespreken, maar altijd met respect voor de betreffende personen.
Wij gaan er van uit dat je dit goed ter harte neemt en met het bovenstaande vanaf nu rekening houdt en je bewust bent dat bij herhaling van dit soort handelen en gedrag dit leidt tot verlies van je baan.
Op 8 september 2021 weigerde u een korthoutbak te laden, ook na opdracht van de leidinggevende op de vloer, [persoon D] . Uw direct leidinggevende, de heer [persoon C] , heeft u hierop aan gesproken en gevraagd wat uw reden was om deze korthoutbak niet te laden. Uw reactie hierop was dat het diefstal zou zijn en dat uw advocaat had gezegd dat u alleen wat op papier staat mag laden. Op dat moment heeft uw leidinggevende u nogmaals gevraagd deze directe opdracht uit te voeren. Hierop antwoordde u dat u niemand meer vertrouwde hier en dat we u mochten ontslaan. Op grond van het bovenstaande en de eerdere laatste officiële waarschuwing die wij u op 7 september j.l. hebben gegeven hebben we besloten, zoals mondeling is medegedeeld, u tot nader bericht te schorsen.
In dat gesprek hebt u geen spijt betuigd van de gang van zaken, maar hebt u juist meegedeeld dat u vond dat u terecht opdrachten weigerde, omdat u het niet eens bent met de gang van zaken. U hebt aangegeven dat wanneer er goederen waren die niet op de laadlijst stonden, u mogelijk van diefstal wordt beschuldigd. Waarom u dat vindt, hebt u verder niet kunnen onderbouwen. Het gesprek van gisteren heeft geen enkel vertrouwen gegeven dat u de onjuistheid van uw handelen inziet en dat u van plan bent toekomstige redelijke opdrachten wel uit te voeren. Door de manier waarop u zich in bijzijn van collega’s en leidinggevenden hebt geuit, en herhaald geweigerd te hebben redelijke opdrachten uit te voeren is uw positie onmogelijk geworden. U was daarvoor al eerder gewaarschuwd, maar dat is voor u geen aanleiding geweest uw gedrag te wijzigen en uit uw mededelingen blijkt dat u dat ook niet van plan bent.
3..De vordering, de grondslag en het verweer
in het verzoek:
Voorts is sprake van een zeer kort tijdsbestek tussen de officiële waarschuwing van 7 september 2021, de schorsing op 8 september 2021 en het ontslag op staande voet op 9 september 2021, zodat hem niet de kans is gegeven om zijn handelen te verbeteren. Bovendien is het ontslag op staande voet een disproportionele sanctie. [persoon A] werkt al 16 jaar voor [bedrijf B] en heeft altijd goed gefunctioneerd. De door [bedrijf B] genoemde eerdere incidenten hebben niet althans niet op de gestelde wijze plaatsgevonden. [bedrijf B] heeft ernstig verwijtbaar jegens [persoon A] gehandeld en is derhalve gehouden tot betaling van de gevorderde vergoedingen.
4..De beoordeling van het geschil
in het verzoek
“Het klopt dat cliënt vervolgens op 8 september j.l., weigerde een bak korthout te laden”. Onder punt 6.2 van het verzoekschrift is door [persoon A] ook erkend dat hij heeft geweigerd de korthoudbak te laden en onder punt 1.12 van de pleitnota heeft [persoon A] gesteld dat hij in dit kader heeft verzocht of de vrachtbrief kon worden aangepast, maar dat dit niet mogelijk was. Voldoende is dan ook gebleken dat [persoon A] op 8 september 2021 heeft geweigerd om de korthoutbak te laden.
Geoordeeld is dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [persoon A] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.