ECLI:NL:RBROT:2022:1341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
KTN-9421568_20012022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruiksrecht van perceel in Dordrecht

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. P. Joele, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over het gebruiksrecht van een perceel grond in Dordrecht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V.T.E. Kuijpers, vordert dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Wijnja, hem toegang verleent tot en het gebruik van het perceel toestaat. Eiser stelt dat hij en zijn vader sinds de jaren '50 het perceel hebben gepacht van de gemeente en dat er een gebruiksrecht is ontstaan door gewoonte. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij het perceel heeft gekocht van de gemeente, waardoor hij de eigenaar is geworden zonder enige gebruiksrechten voor eiser.

De procedure begon met een dagvaarding op 19 juli 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 9 september 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, maar de kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is voor het door eiser gestelde erfpacht. De kantonrechter concludeert dat gedaagde het perceel vrij van gebruiksrechten heeft verkregen en wijst de vordering van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, en de kantonrechter kent gedaagde ook nakosten toe.

De uitspraak is gedaan op 20 januari 2022, waarbij de kantonrechter de vordering van eiser afwijst en hem in de kosten van de procedure veroordeelt. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, en eiser is ook rente verschuldigd over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9421568 \ CV EXPL 21-3746
uitspraak: 20 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. V.T.E. Kuijpers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Wijnja.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 19 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 9 september 2021;
  • de akte uitlaten bevoegdheid van [gedaagde] ;
  • de akte uitlaten bevoegdheid van [eiser] ;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door [gedaagde] in het geding gebrachte productie;
  • de aantekening dat op 22 november 2021 de mondelinge behandeling is gehouden.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
1. [gedaagde] is sinds 19 december 2000 eigenaar geworden van de woning met omliggende grond van een perceel met woning aan de [adres] te Dordrecht (hierna: de woning). De woning is door [gedaagde] gekocht van zijn grootmoeder tevens de moeder van [eiser] , mevrouw [persoon A] , die na het overlijden in 1998 van de opa van [gedaagde] / vader van [eiser] , de heer [persoon B] , de enige eigenaresse was van de woning.
2. Het stuk grond met Kadastrale aanduiding ‘ [kadastrale aanduiding] ’ is overgegaan in de percelen ‘ [perceel 1] ’ en ‘ [perceel 2] ’. Het perceel ‘ [perceel 1] ’ is blijkens het uittreksel van het Kadaster bij inschrijving van 31 augustus 2021 eigendom van de gemeente Dordrecht. Het perceel ‘ [perceel 2] ’ (hierna: het betreffende perceel) is blijkens het uittreksel van het Kadaster bij inschrijving van dezelfde datum door overdracht eigendom geworden van [gedaagde] .

3..De vordering, de grondslag en het verweer

3.1
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te gelasten het toelaten tot en het gebruik en bewerken van de grond van het betreffende perceel binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te gehengen en gedogen, en dit te blijven doen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat door [gedaagde] niet wordt voldaan aan dit vonnis;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat [gedaagde] de wettelijke rente hierover verschuldigd wordt na 14 dagen na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan zijn eis het volgende ten grondslag gelegd. Het betreffende perceel betreft een bij de woning aanliggend stuk grond dat eerder door de vader van [eiser] sinds de jaren 50 van de vorige eeuw is gepacht van de gemeente Dubbeldam en later van de gemeente Dordrecht. Sinds juli 1970 is er voor het pachten van het betreffende perceel geen vergoeding meer gevraagd door de gemeente en had de vader van [eiser] de afspraak met de gemeente gemaakt dat hij het betreffende perceel mocht gebruiken. [eiser] en zijn vader, en later alleen [eiser] , hebben het betreffende perceel steeds intensief gebruikt en beheerd, ook na de koop van de woning in 2000 door [gedaagde] .
Ten aanzien van het betreffende perceel is derhalve primair sprake van erfpacht en subsidiair van een gebruiksovereenkomst, ontstaan uit gewoonte.
3.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Hij heeft daartoe – voor zover van belang – het volgende aangevoerd. Het perceel is door hem gekocht van de gemeente Dordrecht, zodat hij daarvan eigenaar is geworden. Voor een gebruiks- en/of bewerkingsrecht ten aanzien van de strook grond aan de zijde van [eiser] ontbreekt iedere rechtsgrond.

4..De beoordeling van het geschil

4.1
In het tussenvonnis van 9 september 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat hij in beginsel niet bevoegd is. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten en hebben daarop te kennen gegeven dat zij instemmen met verdere behandeling van het geschil door de kantonrechter. Op grond van het bepaalde in artikel 96 Rv is de kantonrechter dan ook bevoegd. De kantonrechter stelt vast dat partijen zich het recht op hoger beroep niet hebben voorbehouden.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat het door hem gestelde zakelijk recht van erfpacht niet kan worden aangetoond en dat de vordering daarom wordt gebaseerd op een door gewoonte ontstaan gebruiksrecht. Nog daargelaten dat dit gebruiksrecht door [gedaagde] wordt betwist, geldt onweersproken dat [gedaagde] het betreffende perceel in elk geval sinds 31 augustus 2021 van de gemeente Dordrecht vrij van alle zakelijke en gebruiksrechten overgedragen heeft gekregen en dat een eventueel persoonlijk recht niet mee is overgegaan. Aangezien daarmee thans ten aanzien van het betreffende perceel geen sprake is van een gebruiksrecht, dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen.
4.3
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.4
De door [gedaagde] verzochte nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
4.5
De onweersproken gebleven rente over de proceskosten en nakosten zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen op de wijze als in het dictum weergegeven.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op:
  • € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
  • voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en, indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [eiser] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het nasalaris en de betekeningskosten verschuldigd vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590