ECLI:NL:RBROT:2022:1311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
9596728 VV EXPL 21-532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte en betaling van achterstallige huur in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen BENU Apotheken B.V. en een gedaagde die onder de naam [handelsnaam] handelt. BENU had eerder een verstekvonnis verkregen op 11 november 2021, waarin de gedaagde werd veroordeeld om de bedrijfsruimte te ontruimen en achterstallige huur te betalen. De gedaagde kwam in verzet tegen dit vonnis, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet niet slaagde. De gedaagde verbleef zonder recht of titel in het gehuurde pand, aangezien de onderhuurovereenkomst op 30 juni 2021 was geëindigd. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure vrijwel zeker zou worden toegewezen, en dat het belang van BENU om de bedrijfsruimte te kunnen gebruiken zwaarder woog dan het belang van de gedaagde om in het pand te blijven. De rechtbank bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de achterstallige huur en andere vergoedingen aan BENU. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9596728 VV EXPL 21-532
uitspraak: 26 januari 2022
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BENU Apotheken B.V.,
gevestigd te Maarssen,
eiseres in de hoofdzaak,
gedaagde in het verzet,
gemachtigden: mr. R. van der Zaag en mr. P.E. de Bièvre,
tegen:
[gedaagde],
handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het verzet,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘BENU’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de oorspronkelijke dagvaarding van 20 oktober 2021, met bijlagen;
het verstekvonnis in kort geding van 11 november 2021;
het exploot van dagvaarding in verzet van 4 januari 2022, met bijlagen;
de producties 19 en 20 van BENU;
de pleitnota van de gemachtigde van BENU.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
Het verstekvonnis:
2.1
Op 11 november 2021 is er tussen partijen een verstekvonnis uitgesproken (zaaknummer 9494322 VV EXPL 21-451; hierna: het verstekvonnis), waarin – voor zover hier van belang – het volgende is beslist:
“[….] De kantonrechter:
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres] te verlaten met al hetgeen van [gedaagde] is, en te ontruimen en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van BENU te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan BENU te betalen € 23.024,68 aan achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de betaaltermijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] aan BENU te betalen een bedrag van € 3.289,24 aan achterstallige gebruiksvergoeding over juli en augustus 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf 19 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] aan BENU te betalen aan schadevergoeding wegens onrechtmatig gebruik een bedrag van € 3.335,44 per maand vanaf 1 september 2021 tot aan de ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BENU vastgesteld op € 1.013,- aan griffierecht, € 98,52 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en de betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
[…].”
De feiten
2.2
[gedaagde] huurde vanaf 1 januari 2020 de bedrijfsruimte aan de [adres] van BENU (hierna: het gehuurde). Het betreft een onderhuurovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.3
De onderhuurovereenkomst tussen [gedaagde] en BENU is op 30 juni 2021 ten einde gekomen.
2.4
Het verstekvonnis is [gedaagde] per deurwaardersexploot op 6 december 2021 betekend.
2.5
Het pand aan de [adres] is op 22 december 2021 ontruimd.
2.6
[gedaagde] is tegen het verstekvonnis op 4 januari 2022 in verzet gekomen.

3..Het geschil

3.1
[gedaagde] vordert bij verzetdagvaarding om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In het incident:
I. De uitvoerbaar bij voorbaat verklaring van het vonnis met zaak/rolnummer 9494322 VV EXPL 21-451, van 11 november 2021 van de Voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, Team Kanton Rotterdam. Civiel, gewezen bij verstek in kort geding, tussen [gedaagde] als gedaagde en BENU Apotheken B.V. als eiseres, te schorsen tot het wijzen van een (eind)vonnis in de verzetprocedure;
In de hoofdzaak:
II. [gedaagde] te ontheffen van de veroordeling - bij vonnis van 11 november 2021 met zaak/rolnummer 9494322 VV EXPL 21-451 gewezen bij verstek door de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Rotterdam, Team kanton Rotterdam, Civiel, tussen [gedaagde] en BENU Apotheken B.V - tot ontruiming van het pand aan de [adres] en van de veroordeling tot betaling aan BENU Apotheken B.V. van een bedrag van € 3.289,24 aan achterstallige gebruikersvergoeding over juli en augustus 2021 en van een bedrag van € 3.335,44 als schadevergoeding per maand vanaf 1 september 2021 tot aan de ontruiming;
III. De inleidende dagvaarding van 20 oktober 2021 van BENU Apotheken B.V. nietig te verklaren;
IV. BENU Apotheken B.V. in al haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met de veroordeling van BENU Apotheken B.V. in de kosten van [gedaagde] in deze procedure.
3.2
[gedaagde] betwist – zakelijk weergegeven – allereerst dat BENU ontvankelijk is in haar vordering tot ontruiming van [gedaagde] uit de bedrijfsruimte aan de [adres]. Zij stelt dat [naam] de nieuwe eigenaar van het pand is vanaf november 2020, en dat [gedaagde] met [naam] een nieuwe onderhuurovereenkomst is aangegaan. BENU was daardoor na afloop van de onderhuurovereenkomst tussen [gedaagde] en BENU op 30 juni 2021, reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding niet meer bevoegd de ontruiming door [gedaagde] van de bedrijfsruimte te vorderen. [gedaagde] betwist daarnaast ook dat BENU ontvankelijk is in haar geldelijke vorderingen voor een bedrag van € 3.289,24 aan achterstallige gebruikersvergoeding over juli en augustus 2021 en van een bedrag van € 3.335,44 als schadevergoeding per maand vanaf 1 september 2021 tot aan de ontruiming. Subsidiair vordert [gedaagde] vermindering van de toegewezen bedragen tot de helft en daarnaast nog rekening te houden met de kosten van een door haar uitgevoerde verbouwing. Zij wijst op door haar met BENU, respectievelijk [naam] daarover gemaakte afspraken, die samenhingen met de Covid-pandemie. Ten slotte vordert [gedaagde] bij wege van incident om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen.

4..De beoordeling

4.1
Bij een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als deze dient te worden beoordeeld of [gedaagde] een zodanig spoedeisend belang heeft dat van haar niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst een bodemprocedure afwacht. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering van [gedaagde] in een bodemprocedure toegewezen zal worden, wat het belang van [gedaagde] is bij het treffen van de voorziening en wat de gevolgen voor BENU zijn bij het ten onrechte treffen van een voorziening.
In het incident: Tenuitvoerlegging verstekvonnis
4.2
[gedaagde] vordert de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het in hoofdzaak gewezen verstekvonnis te schorsen tot het wijzen van een vonnis in de verzetprocedure. Nu in dit vonnis een uitspraak in de verzet- en in de hoofdzaak wordt gedaan, heeft [gedaagde] geen afzonderlijk belang meer bij de vordering in het incident en zal deze vordering worden afgewezen.
In de hoofdzaak: ontruiming van het gehuurde
4.3
In dit concrete geval betreft het een ontruiming van een bedrijfsruimte die feitelijk al heeft plaatsgevonden. Dat een ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in de rechten van de huurder staat vast. Om tot toewijzing van een ontruimingsvordering te komen dient in beginsel nagenoeg buiten twijfel te staan dat de bodemrechter zal vaststellen dat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde verbleef vanaf 30 juni 2021. Indien de vordering tot ontruiming niet kan worden toegewezen heeft dit dan ook tot gevolg dat [gedaagde] -in dit geval- weer toegang tot het pand dient te krijgen.
4.4
[gedaagde] verweert zich door onder meer te stellen dat zij de bedrijfsruimte niet langer huurt van BENU, maar dat zij vanaf 30 juni 2021 direct huurt van [naam]. Zij voert aan dat er sprake is van een mondelinge huurovereenkomst. [gedaagde] laat echter na om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit een dergelijke overeenkomst blijkt. [gedaagde] verwijst weliswaar naar onderhandelingen die tussen haar en [naam] zijn gevoerd medio november 2021, maar daaruit blijkt nog niet dat er sprake is van een huurovereenkomst. BENU betwist daarentegen uitdrukkelijk dat [gedaagde] vanaf 30 juni 2021 van [naam] huurt. Zij motiveert haar stelling onder meer met schriftelijke verklaringen (e-mails, producties 19 en 20) van [naam] d.d. 8 januari 2021 en 22 juni 2021. Hierin verklaart [naam] meerdere malen dat hij geen huurovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde]. Er is weliswaar volgens hem gesproken over een huurovereenkomst, maar [gedaagde] reageerde niet op voorstellen van zijn kant, en er is sprake van een vertrouwensbreuk, aldus [naam]. Daar heeft [gedaagde] ter zitting te weinig tegenover gesteld. In het licht van het bovenstaande concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] geen huurovereenkomst met [naam] heeft gesloten en dat zij zodoende vanaf 30 juni 2021 zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verblijft of heeft verbleven.
4.5
Omdat nagenoeg buiten twijfel staat dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen, is het gerechtvaardigd om het belang van BENU om zo spoedig mogelijk te beschikken over de door haar gehuurde bedrijfsruimte zwaarder te laten wegen dan het belang van [gedaagde]. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen, waarbij wordt aangetekend dat de bedrijfsruimte in dit geval reeds is ontruimd.
veroordeling tot betaling
4.6
[gedaagde] betwist daarnaast dat zij een bedrag van € 3.289,24 aan achterstallige gebruikersvergoeding over juli en augustus 2021 en een bedrag van € 3.335,44 als schadevergoeding per maand vanaf 1 september 2021 tot aan de ontruiming verschuldigd is aan BENU. Zij voert in dit kader aan dat BENU geen recht had om dergelijke bedragen bij [gedaagde] in rekening te brengen aangezien zij niet langer de (onder)verhuurder van [gedaagde] is. De kantonrechter verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 4.4, waarin zij concludeert dat BENU wel degelijk recht had op een gebruikersvergoeding van [gedaagde] in haar hoedanigheid van onderverhuurder. [gedaagde] laat na alternatieve gronden aan te voeren op grond waarvan zij de hierboven vermelde vergoedingen niet zou dienen te voldoen aan BENU, zodat de vordering van BENU als onvoldoende gemotiveerd zal worden toegewezen.
4.7
Ten aanzien van de door BENU gevorderde huurpenningen en overige betalingen stelt [gedaagde] dat deze -in verband met afspraken met BENU dan wel [naam] naar aanleiding van de Covid-pandemie- moeten worden gehalveerd en tevens moeten worden verminderd met de verbouwingskosten, die gemaakt zijn door [gedaagde]. [gedaagde] onderbouwt echter op geen enkele manier het door haar gestelde, zodat dit verweer, bij betwisting van BENU, zal worden gepasseerd.
4.8
[gedaagde] heeft nog nietigverklaring van de inleidende dagvaarding gevorderd, maar dit niet onderbouwd, terwijl BENU heeft geconcludeerd tot afwijzing. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Conclusie
4.9
De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van BENU terecht zijn toegewezen bij verstek, zodat de door BENU reeds uitgevoerde ontruiming niet ongedaan hoeft te worden gemaakt, en [gedaagde] veroordeeld zal blijven tot vergoeding van de genoemde bedragen. [gedaagde] verzet slaagt dan ook niet.
Proceskosten
4.1
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het verzet worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
:
wijst af het door [gedaagde] gevorderde;
bekrachtigt het op 11 november 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BENU vastgesteld op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236