ECLI:NL:RBROT:2022:1310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
9584370 VV EXPL 21-517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en vergoeding van huur in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Suttorp, vorderde ontruiming van de door gedaagde gehuurde woning wegens achterstallige huurbetalingen. Gedaagde is niet verschenen op de zitting van 12 januari 2022, waardoor verstek is verleend. Eiser heeft gesteld dat gedaagde sinds februari 2020 de woning huurt en dat er een huurachterstand is ontstaan van € 5.200,-, met bijkomende kosten van € 635,-. Eiser heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming, omdat gedaagde al meer dan vier maanden de huur niet betaalt, wat leidt tot ernstige schade voor eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat aan de wettelijke vereisten is voldaan en dat eiser ontvankelijk is in zijn vordering. De vordering is toegewezen, met de verplichting voor gedaagde om binnen veertien dagen de woning te ontruimen en een bedrag van € 5.835,- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9584370 VV EXPL 21-517
uitspraak: 26 januari 2022
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. W. Suttorp,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 24 december 2021, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Aan de zijde van [eiser] is verschenen de vrouw van [eiser] ([naam]) en als gemachtigde de heer mr. W. Suttorp. [gedaagde] is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
De datum van deze uitspraak is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurt sinds 2 februari 2020 de woning aan de [adres] van [eiser]. De huurprijs bedraagt op dit moment € 1.150,- per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan.
2.2
In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.

3..De vordering

3.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden, onder afgifte van de sleutels aan [eiser] en met machtiging van [eiser] om, indien [gedaagde] in gebreke blijft te ontruimen, deze zelf door de deurwaarder te doen bewerkstelligen;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.835,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.200,- vanaf de vervaldata van de termijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen om vanaf 1 januari 2021 tot aan het moment van de ontruiming € 1.150,- per maand, en voor een gedeelte van een maand een pro rata berekenen gedeelte van deze som, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldata van de termijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] schiet ernstig te kort in de nakoming van zijn verbintenissen uit de huurovereenkomst door de verschuldigde huur niet tijdig te betalen. Het bedrag van € 5.835,- is gebaseerd op € 5.200,- aan huurachterstand tot en met december 2021 en € 635,- aan buitengerechtelijke kosten. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontruiming van het gehuurde in kort geding, aldus [eiser].
3.3
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij ontruiming van het gehuurde omdat [gedaagde] al meer dan vier maanden de huur niet betaalt en [eiser] de woning in de tussentijd niet aan een derde kan verhuren. [eiser] lijdt daardoor ernstige schade. Om verdere huurachterstand en schade aan de zijde van [eiser] te voorkomen heeft [eiser] een spoedeisend belang bij de vorderingen.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] is op 12 januari 2022, hoewel daartoe deugdelijk te zijn opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter stelt vast dat bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen. Tegen [gedaagde] is daarom verstek verleend.
4.2
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen, zodat hij ontvankelijk is in zijn vordering. Van [eiser] hoeft niet te worden verlangd dat hij een bodemprocedure afwacht.
4.3
De vordering van [eiser] komt de kantonrechter, mede gelet op de overgelegde producties, niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen, zij het dat de kantonrechter het onder III. gevorderde leest als “vanaf 1 januari 2022”.
4.4
De gevorderde machtiging om de deurwaarder te kunnen laten ontruimen wordt afgewezen, nu de wet hiertoe de deurwaarder reeds machtigt.
4.5
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde gelegen aan de [adres] te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden, onder afgifte van de sleutels aan [eiser];
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.835,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 5.200,- vanaf de vervaldata van de termijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 januari 2022 tot aan het moment van de ontruiming € 1.150,- per maand, en voor een gedeelte van een maand een pro rata te berekenen gedeelte van deze som, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de vervaldata van de termijnen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 240,- aan griffierecht, € 121,39 aan dagvaardingskosten en € 996,- (2 punten maal € 498,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236