ECLI:NL:RBROT:2022:1301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
9472485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van opdracht en bewijsopdracht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres, een Limited Liability Partnership uit het Verenigd Koninkrijk, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die zelf procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 2.441,01, dat eiseres stelt te vorderen op basis van een overeenkomst van opdracht voor boekhoudkundige en administratieve werkzaamheden die zij voor gedaagde heeft verricht in de jaren 2017 en 2018. Eiseres heeft in 2017 contact gehad met gedaagde en heeft werkzaamheden verricht die zijn gefactureerd en betaald voor de belastingjaren 2014-2016. Echter, voor de werkzaamheden in 2017 en 2018 heeft eiseres twee facturen gestuurd die tot op heden niet zijn voldaan. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden zoals beschreven in de offerte van 31 maart 2017. Hij voert aan dat hij al voor bepaalde werkzaamheden heeft betaald en dat de facturen dubbel zijn gefactureerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht bestaat, maar dat er onduidelijkheid is over de inhoud van deze overeenkomst. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de inhoud van de overeenkomst en de werkzaamheden die zijn verricht. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en partijen zijn gevraagd om verhinderdata op te geven voor verdere zittingen. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat eiseres moet aantonen dat de werkzaamheden overeenkomen met de offerte en dat zij de vordering kan onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9472485 CV EXPL 21-32517
uitspraak: 14 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de buitenlandse rechtsvorm Limited Liability Partnership (LLP) (Verenigd Koninkrijk),
[eiseres],tevens handelende onder de naam [handelsnaam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: Bill Incasso B.V.,
tegen:
[gedaagde],h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 20 september 2021, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 15 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2021.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[eiseres] heeft in 2017 contact gehad met [gedaagde] over het verrichten van diverse boekhoudings- en administratieve werkzaamheden.
2.2
[eiseres] heeft voor [gedaagde] werkzaamheden verricht die zien op de belastingjaren 2014-2016. Deze werkzaamheden zijn gefactureerd door [eiseres] en vervolgens betaald door [gedaagde].
2.3
[eiseres] heeft op of omstreeks 3 september 2019 voor werkzaamheden in 2017 en 2018 een tweetal facturen aan [gedaagde] toegezonden. Het betreft de volgende facturen:
  • factuur 19848 voor een bedrag van € 1.382,43; en
  • factuur 19851 voor een bedrag van € 477,95. In de laatste factuur is reeds een door [gedaagde] betaald bedrag van € 380,- in aftrek gebracht.
2.4
[gedaagde] heeft tot op heden nagelaten de twee in 2.3.genoemde facturen te voldoen.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 2.441,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede een bedrag aan nakosten, te vermeerderen met de btw over de toe te wijzen kosten indien [eiseres] niet btw-plichtig is.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] heeft aan [eiseres] de opdracht verstrekt tot -onder andere- het verrichten en verzorgen van administratieve werkzaamheden, het opmaken en indienen van de aangifte omzetbelasting, het opstellen en indienen van de aangifte inkomstenbelasting en het voeren van de benodigde correspondentie. Voor aanvang van de werkzaamheden heeft [eiseres], op of omstreeks 31 maart 2017, een offerte naar [gedaagde] gezonden (productie 2 bij de dagvaarding). Op basis van deze offerte is door [gedaagde] de opdracht tot het doen van de werkzaamheden gegeven. Dat de opdracht bestond uit deze werkzaamheden wordt tevens bevestigd in de e-mailcorrespondentie van begin november 2019 (productie 3 bij de dagvaarding), aldus [eiseres]. [eiseres] heeft voor deze werkzaamheden op 3 september 2019 een tweetal facturen naar [gedaagde] gestuurd. Deze zijn tot op heden niet voldaan.
3.3
[gedaagde] voert – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende verweer. [gedaagde] betwist dat hij [eiseres] opdracht heeft gegeven conform de offerte en voert aan dat hij deze offerte nooit heeft getekend. [gedaagde] heeft voor het belastingjaar 2018 enkel opdracht gegeven voor de aangifte inkomstenbelasting 2018. Die werkzaamheden heeft [gedaagde] al betaald aan [eiseres]. Daarnaast heeft [gedaagde] inzake factuur 19848 voor de daar genoemde “extra werkzaamheden” al eerder (in 2017) betaald. Nu worden deze dubbel gefactureerd door [eiseres]. Het andere bedrag voor kosten van een meeting in 2017 is ten onrechte gefactureerd; die bijeenkomst heeft niet plaatsgevonden, aldus [gedaagde]. De werkzaamheden die genoemd staan op factuur 19851 heeft [gedaagde] al eerder betaald in kwartaalbijdragen. Nu worden ze opnieuw gefactureerd, en voor een heel jaar. Tot slot heeft [gedaagde] -om de discussie over de facturen te sluiten- [eiseres] uiteindelijk contant een bedrag van € 500,- betaald tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [eiseres] voor het uitvoeren van bepaalde boekhoudwerkzaamheden. In geschil is echter voor welke werkzaamheden [gedaagde] opdracht heeft gegeven met betrekking tot de kalenderjaren 2017 en 2018, en of de verstrekte opdracht – zoals door [eiseres] is gesteld – overeenkomt met de door [eiseres] ingebrachte offerte van 31 maart 2017.
4.2
Het volgende wordt overwogen. Het is volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiseres] om in dit geval te stellen en zo nodig te bewijzen wat de inhoud is van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht. Gelet op het door [eiseres] aangevoerde voldoet zij aan haar stelplicht en heeft zij haar stellingen onderbouwd. [gedaagde] betwist de vordering echter gemotiveerd.
4.3
Gelet hierop zal de kantonrechter [eiseres] in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren van de inhoud van de overeenkomst van opdracht met betrekking tot de kalenderjaren 2017 en 2018 en dat deze inhoud overeenkomt met hetgeen in de offerte van 31 maart 2017 is opgenomen. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
4.4
De zaak wordt naar de rol verwezen om [eiseres] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of en hoe zij haar stellingen wil bewijzen. [eiseres] en [gedaagde] worden daarnaast in de gelegenheid gesteld om verhinderdata op te geven voor de maanden februari 2022 tot en met april 2022.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
laat [eiseres] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat sprake is van een overeenkomst van opdracht voor de kalenderjaren 2017 en 2018 en dat deze opdracht overeenkomt met hetgeen in de offerte van 31 maart 2017 is opgenomen;
bepaalt dat [eiseres] zich op de rolzitting van
dinsdag 1 februari 2022bij akte moet uitlaten of, en zo ja hoe, zij bovenvermeld bewijs wil leveren, waarbij wordt opgemerkt dat de akte uiterlijk de dag voor de genoemde zitting om 12.00 uur door de rechtbank ontvangen moet zijn;
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] zich op de rolzitting van
dinsdag 1 februari 2022bij akte dienen uit te laten over hun verhinderdata voor de maanden februari 2022 tot en met april 2022;
bepaalt dat als [eiseres] schriftelijk bewijs wil leveren, zij dit schriftelijke bewijs tegelijk met haar akte in het geding moet brengen;
bepaalt dat als [eiseres] getuigen wil laten horen, zij in haar akte moet opgeven de naam en woonplaats van de te horen getuigen, en de verhinderdata van alle betrokkenen voor de genoemde drie maanden;
bepaalt dat een getuigenverhoor wordt gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 in Rotterdam ten overstaan van de kantonrechter die dit vonnis wijst;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236