7.3.2.Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 19 januari 2022 een gesprek gehad met de verdachte en heeft daarvan een Weergave Mondeling Advies opgesteld. Dit advies houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft zich tot nu toe niet autonoom en bestaanszeker kunnen vestigen in Nederland en was afhankelijk van anderen. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, dagbesteding of inkomsten. Er is geen sprake van een sociaal netwerk. Daarnaast ligt er een terugval in middelengebruik op de loer. De reclassering sluit zich aan bij het PBC-advies.
Indien de rechtbank onverhoopt tot een (deels) voorwaardelijke straf komt, adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, begeleiding wonen of maatschappelijke opvang en een alcohol- en drugsverbod.
Psycholoog [naam 1] van der Sprenkel en psychiater [naam 2] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 november 2021. Dit rapport houdt onder meer – zakelijk samengevat en voor zover van belang - het volgende in.
Ten tijde van het onderzoek in het PBC functioneert de verdachte psychisch stabiel. Hij laat zich zien als een rustige, sociaal voldoende vaardige man die oog heeft voor de personen om hem heen. Hij is op een aangepaste wijze aanwezig in de groep, maar laat zich niet snel kennen, met name waar het gaat om persoonlijke gevoelens en overwegingen. De verdachte is geneigd oppervlakkig contact aan te gaan en doet dit op een gepaste wijze. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische ontregeling, zoals een psychotische ontregeling of een ontregeling van de stemming. Voor neurobiologische problematiek zijn op basis van het klinisch beeld evenmin aanwijzingen. Er is geen sprake van ADHD of een autismespectrumstoornis. Op basis van dit onderzoek worden dan ook geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel worden enkele kwetsbaarheden in de persoonlijkheid gezien. Verdachte lijkt over een weinig uitgesproken identiteit te beschikken, waardoor hij mogelijk in zijn gedrag beïnvloed kan worden door de context waarin hij zich bevindt. Ook lijkt verdachte weinig gemotiveerd om zijn leven een daadwerkelijke wending te geven. Verdachte lijkt als het ware gedesillusioneerd en zelfs wat gedemoraliseerd in het leven te staan. Hij laat het leven als het ware op zich afkomen en vult de leegte die hij ervaart op met excessief middelengebruik. Deze kwetsbaarheden vormen niet elementen van een persoonlijkheidsstoornis, maar dragen wel bij aan het begrijpen van het functioneren van de verdachte in de afgelopen jaren.
De verdachte gebruikt vanaf zijn 15e alcohol en vanaf zijn 16e cannabis. Het gebruik van deze middelen nam al snel toe, in die mate dat er gesproken kan worden van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Excessief alcoholgebruik heeft verdachte meerdere keren in problemen gebracht, waaronder contact met politie en justitie. Het gaat
dan in hoofdzaak om verstorend gedrag. Verdachte heeft in de afgelopen maanden naar zijn zeggen geen middelen gebruikt (hetgeen ook blijkt uit urinecontroles). Hij vraagt dan niet om dempende medicatie. De achtergrond van het excessieve middelengebruik wordt niet als psychopathologisch gezien. Met andere woorden, de verdachte was initieel in staat een keuze te maken om al dan niet te gebruiken.
Het excessieve middelengebruik heeft bijgedragen aan meerdere contacten met politie en justitie en vermoedelijk ook aan het bestendigen van de kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie. In die zin kan gesproken worden van een vicieuze cirkel. Betrokkene lijkt, samenhangend met zijn kwetsbaarheden, onvoldoende in staat te zijn geweest zijn leven een andere wending te geven. Middelengebruik speelde een rol in het 'veraangenamen' van dit complexe bestaan, maar droeg ook bij aan het in stand houden van dit bestaan.
Omdat er op gedragskundige grond geen verband wordt gezien tussen de geconstateerde psychopathologie en het ten laste gelegde, wordt geadviseerd betrokkene deze feiten toe te rekenen. Er is bij de verdachte sprake van ernstige verslavingsproblematiek, die vermoedelijk een rol speelt in de bestendiging van complexe sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Op basis van de huidige diagnostiek wordt geen verband gezien tussen de verslavingsproblematiek en het huidige ten laste gelegde.
Gezien het bovenvermelde is er gedragskundig - dus op basis van een psychische stoornis -
geen aanleiding om een behandeling te adviseren in een juridisch kader om langs die weg
de kans op een recidive te verminderen. Daarbij komt dat verdachte in staat geacht kan
worden zelf hulp te vragen (en te accepteren) voor de problemen waar hij mee kampt
(verslaving en sociaal-maatschappelijke problematiek). Vanuit detentie kan verdachte voor
deze problemen hulp geboden worden binnen het kader van een penitentiair programma.