ECLI:NL:RBROT:2022:1284

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
10/084260-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met afwijzing van noodweerexces en putatief noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte heeft op 25 maart 2021 te Rotterdam het slachtoffer meermalen met een mes in de borst en buik gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft geen consistente verklaring kunnen geven over de gebeurtenissen die tot de fatale steekpartij hebben geleid. Tijdens de zitting heeft hij verklaard dat hij sliep en in shock raakte toen hij werd aangevallen, maar deze verklaring was in tegenspraak met eerdere verklaringen die hij had afgelegd aan de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zijn handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, zoals vereist voor een geslaagd beroep op noodweerexces. De rechtbank verwierp ook het beroep op putatief noodweerexces, omdat de verdachte niet had aangetoond dat hij redelijkerwijs kon menen dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was voor doodslag en legde een gevangenisstraf van zes jaar op. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de verdachte vrij te spreken van de doodslag. De vordering van de nabestaande tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende informatie had om de vordering te toetsen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/084260-21
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de DC Rotterdam, locatie Rotterdam,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde ter terechtzitting heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 maart 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [naam slachtoffer] meermalen met een mes in de borst(streek) en de buik te steken, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is komen te overlijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt omdat hij in de noodweersituatie vanuit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld en dat handelen de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De hevige gemoedsbeweging ontstond doordat de verdachte op een nachtelijk tijdstip uit zijn slaap werd gewekt. Hij lag in zijn bed te slapen in een donkere, kleine kamer en werd aangevallen door een dronken persoon. Subsidiair heeft de verdediging een beroep op putatief noodweer(exces) gedaan. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, omdat hij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij gedaan heeft.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de voor noodweer geldende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Evenmin is sprake geweest van noodweerexces. Om die redenen dienen de verweren verworpen te worden.
6.3.
Beoordeling en conclusie
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 25 maart 2021 is de verdachte omstreeks 02:00 uur van zijn werk thuisgekomen. De verdachte heeft kort na zijn thuiskomst via de telefoon van getuige [naam getuige] telefonisch contact gehad met het slachtoffer. Het slachtoffer verzocht de verdachte om die ochtend met zijn huisgenoot [naam getuige] mee te gaan naar een afspraak om daar te vertalen. De verdachte weigerde dit omdat hij pas net van zijn werk kwam en hij dergelijke verzoeken, waaraan hij eerder wel tegemoet was gekomen, nu zat was. Daarop wilde het slachtoffer de huur van de verdachte verhogen, en de verdachte was het daarmee ook niet eens. Om 02:13 uur heeft de verdachte een Whatsappbericht aan het slachtoffer gestuurd waarin hij aangeeft een oplossing voor de geschillen te willen vinden door een potje te boksen in Schiedam. Daarna is de verdachte naar zijn slaapkamer gegaan. Getuige [naam getuige] heeft gezien dat het licht in zijn slaapkamer uit was. Omstreeks 04:00 uur komt het slachtoffer aan bij de woning. [naam getuige] heeft de deur voor hem geopend en zag dat het slachtoffer dronken was. Het slachtoffer heeft vervolgens op de slaapkamerdeur van de verdachte geklopt en, toen de verdachte daar niet op reageerde, die deur ingetrapt. Vervolgens is er een worsteling ontstaan in de slaapkamer, die in de aangrenzende woonkamer is geëindigd. De verdachte heeft tijdens deze worsteling een mes gepakt. Nadat [naam getuige] zag dat de verdachte een mes vast had en dat het slachtoffer bloedde, schreeuwde hij naar de verdachte. De verdachte verstijfde even en daarna heeft [naam getuige] het mes gepakt. Het slachtoffer heeft steekwonden en het alarmnummer wordt gebeld.
Omstreeks 04:40 uur zijn politie en ambulance ter plaatse gekomen in de woning. Op de vloer van de eerste verdieping hebben zij een man aangetroffen, die later het slachtoffer [naam slachtoffer] blijkt te zijn. De verbalisanten hebben steekwonden in zijn borststreek en buik gezien. De verbalisanten hebben geprobeerd de man te reanimeren, maar om 04:57 uur komt hij te overlijden.
Noodweer(exces)
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het intrappen van de kamerdeur van de verdachte door het slachtoffer een wederrechtelijke aanranding is jegens de verdachte. Voorts is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is de vraag of de verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Daarbij betrekt de rechtbank met name het volgende in haar overwegingen:
Hoewel volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag van het noodweerexcesverweer, niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd, mag van de verdachte wel worden verwacht dat hij een navolgbare verklaring geeft over wat er precies is voorgevallen. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Over de bij hem ontstane gemoedsbeweging heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij sliep en vervolgens in shock raakte toen hij door een op dat moment voor hem onbekende man werd aangevallen. Doch deze verklaring van de verdachte is op meerdere essentiële punten tegenstrijdig met eerdere tegenover de politie door hem afgelegde verklaringen. Zo heeft verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij de stem van het slachtoffer heeft gehoord voorafgaand aan het moment waarop het slachtoffer hem aanriep zijn kamerdeur open te doen alvorens deze deur met geweld werd geforceerd. Dit strookt dus niet met verdachtes verklaring (onder meer) ter zitting dat hij op dat moment niet wist wíe hem aanviel en dat hij nog sliep op het moment dat het slachtoffer de deur opentrapte. Daarnaast heeft de verdachte niet kunnen uitleggen hoe hij in plaats van een op een lage kast staand Boeddhabeeldje, een plat groot mes heeft gepakt met de bedoeling om hiermee zichzelf te verdedigen. Dit klemt te meer nu de verdachte in diens eerste verhoor ook nog heeft verklaard dat beeldje wel te hebben vastgehad en dat dat beeldje zwaar was De verdachte heeft de rechtbank geen andere toelichting gegeven op dit door hem gestelde misverstand, dan te zeggen dat hij in shock was. Mede gelet op de grote verschillen in vorm en massa tussen het Boeddhabeeldje en het mes acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat hij het Boeddhabeeldje in plaats van het mes ter verdediging gebruikte, ongeloofwaardig. De rechtbank passeert de verklaring van de verdachte voor al dit misverstand, als zouden zijn verklaringen bij de politie slordig en onjuist vanuit het Lets zijn vertaald. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zijn verklaringen bij de politie audiovisueel zijn geregistreerd en het dan op de weg van de verdediging had gelegen om aan te wijzen welk deel van de verklaring(en) onjuist is vertaald.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De verdachte is dus strafbaar.
Nu de rechtbank wel aannemelijk acht dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, komt zij aan het beroep op putatief noodweer(exces) niet toe.
Het midden in de nacht opentrappen van de kamerdeur valt het slachtoffer te verwijten. Hiermee zal de rechtbank rekening houden bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte en het slachtoffer hadden ruzie. Toen het slachtoffer midden in de nacht de deur van de slaapkamer van de verdachte had ingetrapt en de kleine kamer van de verdachte binnen kwam, ontstond op enig moment een vechtpartij waarbij de verdachte hem meerdere keren heeft gestoken. Dit handelen heeft erin geresulteerd dat het slachtoffer letsel in zijn borstkas en buik heeft opgelopen. Het slachtoffer is als gevolg van het steekletsel in de borst overleden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 28 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten waarbij geweld een rol speelde.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 19 januari 2022 een gesprek gehad met de verdachte en heeft daarvan een Weergave Mondeling Advies opgesteld. Dit advies houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft zich tot nu toe niet autonoom en bestaanszeker kunnen vestigen in Nederland en was afhankelijk van anderen. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, dagbesteding of inkomsten. Er is geen sprake van een sociaal netwerk. Daarnaast ligt er een terugval in middelengebruik op de loer. De reclassering sluit zich aan bij het PBC-advies.
Indien de rechtbank onverhoopt tot een (deels) voorwaardelijke straf komt, adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, begeleiding wonen of maatschappelijke opvang en een alcohol- en drugsverbod.
Psycholoog [naam 1] van der Sprenkel en psychiater [naam 2] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 november 2021. Dit rapport houdt onder meer – zakelijk samengevat en voor zover van belang - het volgende in.
Ten tijde van het onderzoek in het PBC functioneert de verdachte psychisch stabiel. Hij laat zich zien als een rustige, sociaal voldoende vaardige man die oog heeft voor de personen om hem heen. Hij is op een aangepaste wijze aanwezig in de groep, maar laat zich niet snel kennen, met name waar het gaat om persoonlijke gevoelens en overwegingen. De verdachte is geneigd oppervlakkig contact aan te gaan en doet dit op een gepaste wijze. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische ontregeling, zoals een psychotische ontregeling of een ontregeling van de stemming. Voor neurobiologische problematiek zijn op basis van het klinisch beeld evenmin aanwijzingen. Er is geen sprake van ADHD of een autismespectrumstoornis. Op basis van dit onderzoek worden dan ook geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis. Wel worden enkele kwetsbaarheden in de persoonlijkheid gezien. Verdachte lijkt over een weinig uitgesproken identiteit te beschikken, waardoor hij mogelijk in zijn gedrag beïnvloed kan worden door de context waarin hij zich bevindt. Ook lijkt verdachte weinig gemotiveerd om zijn leven een daadwerkelijke wending te geven. Verdachte lijkt als het ware gedesillusioneerd en zelfs wat gedemoraliseerd in het leven te staan. Hij laat het leven als het ware op zich afkomen en vult de leegte die hij ervaart op met excessief middelengebruik. Deze kwetsbaarheden vormen niet elementen van een persoonlijkheidsstoornis, maar dragen wel bij aan het begrijpen van het functioneren van de verdachte in de afgelopen jaren.
De verdachte gebruikt vanaf zijn 15e alcohol en vanaf zijn 16e cannabis. Het gebruik van deze middelen nam al snel toe, in die mate dat er gesproken kan worden van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Excessief alcoholgebruik heeft verdachte meerdere keren in problemen gebracht, waaronder contact met politie en justitie. Het gaat
dan in hoofdzaak om verstorend gedrag. Verdachte heeft in de afgelopen maanden naar zijn zeggen geen middelen gebruikt (hetgeen ook blijkt uit urinecontroles). Hij vraagt dan niet om dempende medicatie. De achtergrond van het excessieve middelengebruik wordt niet als psychopathologisch gezien. Met andere woorden, de verdachte was initieel in staat een keuze te maken om al dan niet te gebruiken.
Het excessieve middelengebruik heeft bijgedragen aan meerdere contacten met politie en justitie en vermoedelijk ook aan het bestendigen van de kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie. In die zin kan gesproken worden van een vicieuze cirkel. Betrokkene lijkt, samenhangend met zijn kwetsbaarheden, onvoldoende in staat te zijn geweest zijn leven een andere wending te geven. Middelengebruik speelde een rol in het 'veraangenamen' van dit complexe bestaan, maar droeg ook bij aan het in stand houden van dit bestaan.
Omdat er op gedragskundige grond geen verband wordt gezien tussen de geconstateerde psychopathologie en het ten laste gelegde, wordt geadviseerd betrokkene deze feiten toe te rekenen. Er is bij de verdachte sprake van ernstige verslavingsproblematiek, die vermoedelijk een rol speelt in de bestendiging van complexe sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Op basis van de huidige diagnostiek wordt geen verband gezien tussen de verslavingsproblematiek en het huidige ten laste gelegde.
Gezien het bovenvermelde is er gedragskundig - dus op basis van een psychische stoornis -
geen aanleiding om een behandeling te adviseren in een juridisch kader om langs die weg
de kans op een recidive te verminderen. Daarbij komt dat verdachte in staat geacht kan
worden zelf hulp te vragen (en te accepteren) voor de problemen waar hij mee kampt
(verslaving en sociaal-maatschappelijke problematiek). Vanuit detentie kan verdachte voor
deze problemen hulp geboden worden binnen het kader van een penitentiair programma.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies van voormeld rapport van deskundigen over en betrekt deze in haar overwegingen. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit, geen reden een deels voorwaardelijke straf op te leggen teneinde de verdachte een hulpkader te bieden bij het oplossen van zijn verslavings- en sociaal-maatschappelijke problematiek. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer op gewelddadige wijze om het leven gebracht, namelijk door hem meerdere malen met een mes te steken, waarbij vitale organen geraakt zijn. De verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt in beginsel een langdurige gevangenisstraf. Daarbij betrekt de rechtbank ten aanzien van de lengte ervan het feit dat het slachtoffer mede zelf de oorzaak is geweest van het gevecht tussen beiden, waarbij de verdachte het mes heeft gebruikt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering nabestaande/ schadevergoedingsmaatregel

Als nabestaande heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde], ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de nabestaande geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot de dag der algehele voldoening. Verder heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Beoordeling
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering van de nabestaande evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen toetsen of aan de in art. 6:108, lid 4, BW gestelde voorwaarden wordt voldaan. Zo is onvoldoende vast komen te staan of het slachtoffer en de benadeelde partij ten tijde van het overlijden van het slachtoffer
duurzaameen gemeenschappelijke huishouding voerden. Het ter onderbouwing van de stellingen van de benadeelde partij overgelegde huurcontract vormt hiervoor onvoldoende een basis. Evenmin staat voldoende vast dat het slachtoffer en de benadeelde partij een zodanig nauwe en affectieve relatie hadden, dat de vordering van de benadeelde partij op grond van de hardheidsclausule zou moeten worden gehonoreerd. Ten slotte valt in deze procedure niet eenvoudig vast te stellen in welke mate het gedrag van het slachtoffer betrokken dient te worden in de vaststelling van de hoogte van de eventueel aan de verdachte toe te rekenen en op te leggen schadevergoeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en R. van der Hoeven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 maart 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [naam slachtoffer] meermalen met een mes in de borst(streek) en/of de buik, althans het lichaam, te steken, waarbij die [naam slachtoffer] in het hart en/of de hartstreek is geraakt, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is komen te overlijden.