ECLI:NL:RBROT:2022:1283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
10/273211-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en verboden wapenbezit met vuurwapen

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en verboden wapenbezit. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 oktober 2021, waarbij de verdachte tijdens een woordenwisseling een vuurwapen toonde aan de aangever. De rechtbank oordeelde dat de gedraging van de verdachte objectief bezien redelijke vrees voor het leven van de aangever heeft veroorzaakt, wat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen maakt. De rechtbank sprak de verdachte echter partieel vrij van bepaalde ten laste gelegde woorden, omdat deze niet door voldoende getuigen waren bevestigd.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij zij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat de rechtbank meebracht in haar overwegingen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 300,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een gijzeling op voor het geval de verdachte niet in staat zou zijn om de schadevergoeding te betalen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/273211-21
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in DC Rotterdam,
raadsman mr. M. Sculiç, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het gedeelte ‘en/of te richten’ van het onder feit 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er te weinig wettig bewijs zou zijn voor de bedreiging en dat de aangever zich niet bedreigd heeft gevoeld omdat hij geroepen zou hebben: “Als je trekt, moet je schieten!”.
4.2.2.
Beoordeling
De aangever, de verdachte en de vriendin van de verdachte hebben een verklaring afgelegd over de gebeurtenissen op 7 oktober 2021. Hoewel deze verklaringen op sommige punten verschillen, zijn zij ook voor een gedeelte overeenkomstig. Uit de verklaringen volgt dat de aangever, de verdachte en de vriendin van de verdachte op 7 oktober 2021 aanwezig waren in het trappenhuis van de portiekflat aan [adres] . Daar vond een woordenwisseling plaats tussen de verdachte en de aangever. De verdachte liep de trap en de aangever stond nog beneden. De aangever en de vriendin van de verdachte hebben verklaard dat de verdachte vervolgens een (deel van een) vuurwapen toonde vanuit het tasje om zijn nek. De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Op 21 oktober 2021 heeft hij tijdens het verhoor bij de raadkamer gevangenhouding verklaard dat hij het wapen in zijn hand had en dat de aangever dit gezien heeft. De drie verklaringen komen op dit punt dus overeen.
Er is sprake van een strafbare bedreiging als door de gedraging objectief bezien redelijke vrees voor het leven is ontstaan. De verdachte heeft tijdens een woordenwisseling een vuurwapen vastgepakt en getoond. Naar het oordeel van de rechtbank kan daardoor objectief bezien zonder meer redelijke vrees voor het leven ontstaan. Dat de aangever “als je trekt, dan moet je schieten!” zou hebben geroepen, doet daar niet aan af, wat er ook zij van de vraag of déze aangever zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven door hem een vuurwapen te tonen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte daarbij de ten laste gelegde woordelijke bedreigingen heeft toegevoegd. De aangever is de enige die verklaart over de bewoordingen die in de gang zouden zijn geroepen. De vriendin van de verdachte heeft een uitgebreide verklaring afgelegd, maar zegt daar niets over. De vriendin van de aangever heeft wel verklaard over de woorden die de verdachte op het balkon van zijn woning naar de aangever heeft geroepen. Echter, die woorden zijn niet uitgesproken tijdens het tonen van het vuurwapen in de gang. Deze woorden zijn dus niet – zoals is tenlastegelegd –
daarbijuitgesproken. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging.
4.2.3.
Conclusie
Het onder feit 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 oktober 2021 te Rotterdam
[naam aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
- door een vuurwapen in de richting van die [naam aangever] te tonen ;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º, gelet op art. 2 lid 1 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Grand Power, model P1 Ultra MK 12, kaliber 9 mm envoor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op art. 2 lid 2 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten 29 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door tijdens een conflict een vuurwapen te tonen aan de aangever. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Hij heeft de partner van een buurvrouw angst aangejaagd; iets dat dit slachtoffer - blijkens de toelichting bij zijn vordering benadeelde partij - tot op heden nog bijblijft en voor hem nare gevolgen heeft (gehad). Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met de daarbij behorende munitie is een ernstig delict waartegen streng wordt opgetreden, vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat. Dit geldt te meer nu het vuurwapen geladen was, de verdachte dit wapen in een tasje om zijn nek droeg.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, maar niet recentelijk, is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 900,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verder heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel te matigen tot nihil.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 oktober 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 300,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 300,00 (zegge: driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 300,00(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 300,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en D.A. Alsemgeest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 te Rotterdam
[naam aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door een (vuur)wapen in de richting van die [naam aangever] te tonen en/of te richten en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: ‘je wilt niet dood’ en/of ‘Ik ga je dood maken’ en/of ‘je wilt dood, je wilt dood, ik ga je schieten’,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º, gelet op art. 2 lid 1 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Grand Power, model P1 Ultra MK 12, kaliber 9 mm en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op art. 2 lid 2 van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten 29 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.