Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 11 november 2020 in Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 77.852,8 gram hasj en 37.846,5 gram henneptoppen. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie personen en geen bekende verblijfplaats had, heeft het ten laste gelegde feit bekend. De officier van justitie, mr. L. Verhoeven, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd, wat opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet betreft, en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten.
De rechtbank heeft in haar vonnis de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft geen nadere verklaringen willen geven over de herkomst en bestemming van de drugs, maar het lijkt erop dat zijn woning door anderen als opslagplaats is gebruikt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de handel in softdrugs schade toebrengt aan de maatschappij en dat de verdachte, ondanks zijn spijt en verantwoordelijkheid, een straf moet krijgen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 4 maanden als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de beslissing genomen om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding.