ECLI:NL:RBROT:2022:1282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
10/300626-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasj en henneptoppen

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 11 november 2020 in Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 77.852,8 gram hasj en 37.846,5 gram henneptoppen. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie personen en geen bekende verblijfplaats had, heeft het ten laste gelegde feit bekend. De officier van justitie, mr. L. Verhoeven, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd, wat opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet betreft, en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft in haar vonnis de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft geen nadere verklaringen willen geven over de herkomst en bestemming van de drugs, maar het lijkt erop dat zijn woning door anderen als opslagplaats is gebruikt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de handel in softdrugs schade toebrengt aan de maatschappij en dat de verdachte, ondanks zijn spijt en verantwoordelijkheid, een straf moet krijgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 4 maanden als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de beslissing genomen om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn proceshouding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/300626-20
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke verblijfplaats.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 november 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad 77.852,8 gram hasj en 37.846,5 gram henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasj en henneptoppen. De verdachte heeft over de herkomst en de bestemming van de drugs hierbij geen nadere verklaringen willen doen in verband met zijn veiligheid, maar het heeft er alle schijn van dat de woning van de verdachte door anderen – de eigenaren van de drugs – is gebruikt als opslagplaats. Het gebruik van softdrugs veroorzaakt schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dat is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van de verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Voorts zorgt de handel in softdrugs voor ernstige en overlastgevende criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting - hij heeft immers aangegeven spijt te hebben van zijn daden en de verantwoordelijkheid hiervoor op zich te nemen- en omdat de verdachte als gevolg van het bewezen verklaarde feit zijn woning is kwijtgeraakt. Daarnaast heeft de verdachte een bestuurlijke boete opgelegd gekregen, waardoor zijn schulden zijn opgelopen. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt de maximale taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank op om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 3 en 11 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
236 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
118 dagen.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en D.A. Alsemgeest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 november 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 77.852,8 gram hasj en/of 37.846,5 gram henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.