ECLI:NL:RBROT:2022:1236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
10/293180-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van vuurwapen en verdovende middelen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van een vuurwapen en verdovende middelen, waaronder heroïne. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 3.355,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een vuurwapen en een aanzienlijke hoeveelheid heroïne voorhanden had, maar sprak hem vrij van een deel van de tenlastelegging wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een groot gevaar voor de samenleving met zich meebrachten. De aanwezigheid van een vuurwapen en een grote hoeveelheid heroïne duidde op een mogelijke betrokkenheid bij de drugshandel. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn spijtbetuigingen, maar vond dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte had geen strafblad en de reclassering had zorgen geuit over zijn sociale netwerk en mogelijke criminele invloeden. De rechtbank besloot om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met als doel de verdachte te helpen zijn leven weer op de rit te krijgen en herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/293180-21
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam, waarnemend voor mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, en tot betaling van een geldboete van € 3.355,00.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
Op 27 oktober 2021 is tijdens een doorzoeking van de woning aan de [adres] in de slaapkamer van de verdachte een in plastic verpakt blok met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen. Op 29 oktober 2021 heeft de politie, blijkens het proces-verbaal verdovende middelen, de door hen ontvangen vermoedelijke verdovende middelen gewogen en onderzocht. De politie heeft vervolgens van een nettogewicht van 80 gram bruin poeder en brokjes een monster doorgestuurd voor vervolgonderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), welk monster heroïne bleek te zijn. De door het NFI onderzochte stof kan echter niet worden herleid tot het blok dat werd aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. In het dossier ontbreekt namelijk een kennisgeving van inbeslagneming met daarin het goednummer van het inbeslaggenomen goed. De mededeling van de verdachte zelf dat het bij deze in zijn slaapkamer aangetroffen hoeveelheid ging om heroïne (voor eigen gebruik) is onvoldoende om in deze lacune te voorzien. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 2 en 3
Vast staat dat op 27 oktober 2021 een buurman van de verdachte een plastic tas heeft gevonden onder de ijzeren trap naar de gemeenschappelijke ruimte met kelderboxen bij hun woningen. In die plastic tas werden een in plastic gewikkeld blok aangetroffen met daarin een nettogewicht van ruim 600 gram bruin poeder en plastic zakken met daarin een nettogewicht van 74,9 gram bruin poeder en brokjes. Deze hoeveelheden bleken, zo volgt uit rapporten van het NFI, heroïne te zijn. In de tas zat ook een zwart gereedschapskoffertje met daarin een vuurwapen en een doosje Smint, waarin een patroonmagazijn met vijf kogelpatronen zaten. Het DNA van de verdachte is aangetroffen op zowel de ruwe delen en trekker van dit vuurwapen als op het patroonmagazijn.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zowel de drugs als dit vuurwapen en de patronen in de plastic zak bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De verklaring die de verdachte heeft gegeven over het vuurwapen en de munitie heeft de rechtbank niet overtuigd. De verdachte heeft pas ter zitting verklaard dat hij de plastic tas op 26 oktober 2021 van een vriend heeft gekregen om te bewaren, waarna hij deze - vanwege de veiligheid van zijn jongere zusjes - onder de trap bij de kelderboxen heeft neergelegd. Hij wist, naar zijn zeggen, wel dat er in die tas verdovende middelen zaten, maar hij wist niet van het vuurwapen. Dat zijn DNA op het vuurwapen is gevonden, komt doordat hij misschien ooit wel eens bij een andere vriend een wapen heeft aangeraakt.
Deze verklaring van de verdachte voor het DNA op het vuurwapen is niet concreet en de verdachte heeft onvoldoende informatie gegeven om de verklaring te kunnen verifiëren. Dat de verdachte niet wist dat zich in een tas met drugs die hij in bewaring had voor een vriend, ook een vuurwapen (met munitie) bevond dat hij eerder op zowel de ruwe delen en trekker als ook op het losse patroonmagazijn heeft aangeraakt bij een andere vriend op een plaats en tijd die hij zelf niet concreet kan maken, acht de rechtbank bovendien een onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden en ook om die reden ongeloofwaardig.
De conclusie luidt dan ook dat de verdachte de drugs, het vuurwapen en de munitie opzettelijk voorhanden heeft gehad.
4.3.
Partiële vrijspraak feit 3
In de voornoemde plastic tas werd nog een plastic zakje met daarin ongeveer 2,7 gram wit poeder aangetroffen. Er is/zijn geen NFI-rapportage en/of verklaring(en) van de verdachte en/of getuigen waaruit blijkt dat dit witte poeder cocaïne is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden voor het aanwezig hebben van de onder 3 ten laste gelegde cocaïne. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel vrijspreken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 2 en 3 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2.
hij in de periode van 26 oktober 2021 tot en met 27 oktober 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Ekol Major, kaliber 7.65 MM
en
munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.65 MM, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 26 oktober 2021 tot en met 27 oktober 2021 te Rotterdam opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 674,9 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal 674,9 gram heroïne. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid heroïne, moet deze wel bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat deze drugs ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor gebruikers en dat de handel daarin gepaard gaat met diverse andere vormen van ondermijnende criminaliteit, waaronder (zware) geweldsfeiten. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een groot gevaar voor de samenleving en houdt daardoor een onaanvaardbaar risico in voor de veiligheid van personen. De ervaring leert dat het bezit van een vuurwapen ook leidt tot het gebruik ervan. Dit zijn ernstige feiten.
Gelet op deze feiten en de verklaringen van de verdachte over zijn vrienden van de straat en hun invloed op hem, constateert de rechtbank dat de verdachte contact heeft met kringen waar drugsgebruik, wapenbezit en criminaliteit voorkomen. Dit geeft de rechtbank grote zorg. De rechtbank heeft verder de indruk dat de verdachte niet volledige openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank wijst in dit verband op de hoeveelheid aangetroffen drugs en de foto’s van vuurwapens, vermoedelijke verdovende middelen en een Sky Ecc account op de telefoon van verdachte. Verder is het zorgelijk dat de verdachte drugs en een vuurwapen op een plek vlak bij zijn woning heeft bewaard, zonder stil te staan bij de mogelijkheid dat bijvoorbeeld een van zijn zusjes dit had kunnen vinden.
In strafmatigende zin neemt de rechtbank voorts in aanmerking de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij ter terechtzitting spijt heeft getoond voor zijn daden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages /en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De afdeling reclassering van GGZ Antes Advies heeft op 31 december 2021 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het onder meer het volgende in.
De reclassering ziet op verschillende leefgebieden mogelijke problemen. Zo zijn er aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk bij verdachte. De verdachte geeft aan dat een groot gedeelte van zijn sociaal netwerk bestaat uit personen die hij van de straat kent, waarvan sommigen zich mogelijk in het criminele circuit zouden bevinden. Ook zouden verschillende personen uit zijn netwerk heroïne gebruiken, waarna hij het zelf ook zou zijn gaan gebruiken. De verdachte heeft aangegeven een jaar heroïne te hebben gebruikt. Hij zou het middel vier tot vijf keer per week snuiven en hiermee op eigen initiatief zijn gestopt. Hij zou geen afkickverschijnselen hebben ervaren, noch enige trek voelen naar het middel. De reclassering merkt hierbij op dat twijfel mogelijk is over wat de verdachte over zijn gebruik vertelt. Daarbij ziet de reclassering de 80 gram heroïne, die op zijn kamer is gevonden, als een erg grote hoeveelheid om in huis te hebben voor eigen gebruik. Het mogelijk middelengebruik van de verdachte wordt als mogelijk delictgerelateerd gezien. Dit geldt ook voor de financiën van verdachte, al heeft de verdachte geen schulden en kan hij rondkomen van zijn studiefinanciering en spaargeld uit eerdere werkzaamheden. Wanneer de verdachte schuldig wordt geacht is een financieel motief, gezien de aard van de delicten, volgens de reclassering niet uit te sluiten. De huisvesting en dagbesteding van de verdachte worden als beschermend gezien. Hij woont bij zijn ouders samen met zijn vijf jongere zusjes en zit in het tweede jaar van de MBO niveau 4 opleiding ‘Havenlogistiek’. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte is het adolescentenstrafrecht van toepassing, maar de reclassering ziet daarvoor in dit geval onvoldoende indicaties en adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt verder een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding;
  • inzage in sociaal netwerk; en
  • inzage in financiën.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf, gezien de ernst van de feiten, passend is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en de rechtbank dit onderschrijft, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De verdachte krijgt in dit kader hulp geboden om zijn leven weer op de rit te krijgen en houden. Het voorwaardelijke strafdeel moet ook helpen voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt.
Anders dan door de officier van justitie geëist, acht de rechtbank een geldboete naast de op te leggen gevangenisstraf niet passend. Hierbij is meegewogen dat de verdachte ter terechtzitting stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij het inbeslaggenomen geldbedrag vanuit zijn inkomsten uit studiefinanciering en (eerdere) bijbanen heeft gespaard, wat - gelet op die stukken - niet onaannemelijk is. De rechtbank zal daarom geen (extra) straf in de vorm van een geldboete opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Antes Reclassering, en zal zich blijven melden zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden training (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde zal zich inspannen ten aanzien van het vinden en behouden van dagbesteding. Hij dient zich netjes te gedragen op werk of opleiding en zich te houden aan de aldaar gemaakte afspraken, bijvoorbeeld met betrekking tot tijdig aanwezig zijn;
4. de veroordeelde zal de reclassering inzage en openheid verlenen in zijn sociaal netwerk;
5. de veroordeelde zal de reclassering inzage en openheid verlenen in zijn financiën.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2021 tot en met 27 oktober 2021 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 80 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2021 tot en met 27 oktober 2021 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van
het merk Ekol Major, kaliber .9MM P.A.K. en/of 7.65 MM
en/of
munitie in de zin van artikel 1, onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en
munitie, te weten 4, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7.65MM,
voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2021 tot en met 27 oktober 2021 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 674,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 2,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)