Het hiervoor genoemde criterium ‘ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden’ moet in dit geval gerelateerd worden aan de artikelen in de Noodverordening. Was op 27 en 28 maart 2020 sprake van door de Noodverordening verboden gedragingen, waardoor ernstige vrees bestond voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden? Eiseres betwist op zichzelf niet de feiten zoals ze in de bestuurlijke rapportage en het primaire en bestreden besluit zijn weergegeven. Alleen waardeert zij die feiten anders. Eiseres meent dat de ernst van de situatie op 27 maart 2020 in de loop van 28 maart 2020 niet meer aanwezig was en er dus ook geen reden was om op 28 maart 2020 een noodbevel te geven. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat, voor zover er ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden was, die vrees op het moment van het uitreiken van het noodbevel al was weggenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de voorwaarden voor het geven van het noodbevel is voldaan. In de bestuurlijke rapportage, waarin ook de processen-verbaal van de politie zijn weergegeven, is een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de gebeurtenissen van die nacht en vroege ochtend. Het motief voor de vaststelling van de Noodverordening is gelegen in de handhaving van de openbare orde en de beperking van gevaar voor de volksgezondheid, waarbij de Noodverordening strekt tot bescherming van de individuele en collectieve volksgezondheid door nieuwe besmettingen en overbelasting van de gezondheidszorg zoveel mogelijk te voorkomen. Gezien de gebeurtenissen die zich achtereenvolgens voltrokken in de nacht van 27 op 28 maart, bezien in het licht van het motief van de Noodverordening, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten tijde van belang ernstige vrees bestond voor ernstige wanordelijkheden in het hotel. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres kamers heeft verhuurd aan te veel jongeren, geen toereikend toezicht ter plaatse had en evenmin maatregelen had genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Er kwamen op verschillende momenten ongecontroleerd jongeren het hotel binnen die zich ophielden op de gangen en op kamers op meerdere verdiepingen. De jongeren werden bij binnenkomst niet aangesproken op hun gedrag of gewezen op de afstand en het verbod om samen te komen. Personeel van het hotel had geen overzicht van het aantal bezoekers dat er op de kamers zat en waar zij zich bevonden. Bovendien waren er kamers waar meerdere personen bij elkaar zaten, die niet op verzoek van de politie konden worden geopend. De politie, die op verschillende momenten ter plaatse is geweest, heeft geconstateerd dat er in groepen werd gefeest, gerookt, geblowd en lachgas werd gebruikt op kamers en in de gangen. In het licht van de verboden om samen te komen en zich met drie of meer personen op te houden zonder 1,5 meter afstand te houden, is de conclusie van de rechtbank dat de situatie die nacht volkomen uit de hand is gelopen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niets heeft gedaan om een situatie zoals die uiteindelijk is ontstaan te voorkomen en daarmee samenkomsten in het hotel heeft laten plaatsvinden. De rechtbank vindt dat eiseres verantwoordelijk is voor de exploitatie, en daarmee voor de bedrijfsvoering en de veiligheid, van het hotel en dat het haar aangerekend mag worden dat de ernstige wanordelijkheden zijn ontstaan. Dat zij zelf de politie heeft ingeschakeld doet hieraan niet af. Vervolgens is de vraag of verweerder mocht aannemen dat de situatie in de loop van 28 maart 2020 nog steeds zodanig was dat hem de bevoegdheid toekwam om met een noodbevel op te treden. De vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank volgt daarmee niet de stelling van eiseres dat de situatie ten tijde van het uitreiken van het noodbevel al weer was genormaliseerd. Weliswaar was later op de die dag de rust weergekeerd maar de rechtbank vindt dat verweerder, met de informatie die hem op dat moment ter beschikking stond, mocht aannemen dat de dreiging bestond dat de situatie op een later moment opnieuw zou escaleren. Dat eiseres voornemens was maatregelen te treffen maakt in dit geval niet dat verweerder niet meer bevoegd was om met het noodbevel het hotel te sluiten.
Verder slaagt het betoog van eiseres, dat het geven van het noodbevel in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, niet. De rechtbank vindt de tekst van de Noodverordening namelijk wel duidelijk. Eiseres gaat in op gevallen die volgens haar niet onder het begrip ‘samenkomsten’ in artikel 2.1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1.2, van de Noodverordening vallen. Dat kan onbesproken blijven omdat de rechtbank van oordeel is dat in ieder geval wat er in het hotel heeft plaatsgevonden wél onder de ruime begripsomschrijving van ‘samenkomsten’ in artikel 1.2, van de Noodverordening valt. Onder die bepaling worden onder ‘samenkomsten’ immers onder meer samenkomsten in voor het publiek openstaande gebouwen, wat een hotel volgens de rechtbank is, verstaan. Bovendien zijn samenkomsten buiten de publieke ruimte evenzeer ‘samenkomsten’ als bedoeld in die bepaling. In artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening is het niet toegestaan om dergelijke samenkomsten te laten ontstaan. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de toelichting op de Noodverordening, waarin onder meer staat dat zo kan worden opgetreden tegen bijvoorbeeld coronafeestjes in studentenhuizen, garages, loodsen en dergelijke. Daar kunnen feestjes in een hotel zoals die hier hebben plaatsgevonden ook onder worden begrepen. Daarnaast is duidelijk dat uit de geconstateerde feiten blijkt dat in het hotel zich groepen van drie of meer personen ophielden zonder tot elkaar een afstand te houden van ten minste 1,5 meter, terwijl die personen geen gezamenlijke huishouding vormden.