In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2022 een beschikking gegeven in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Verzoekster, een besloten vennootschap, heeft op 16 augustus 2022 een verklaring ter griffie gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Tevens heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) voor een periode van vier maanden. Dit verzoek is gedaan omdat een belanghebbende, de besloten vennootschap [Z], eerder een verzoek tot faillietverklaring van verzoekster had ingediend. De rechtbank heeft in een tussenbeschikking van 19 augustus 2022 een tijdelijke afkoelingsperiode afgekondigd tot de eindbeslissing op het verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2022 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de advocaten van verzoekster en de belanghebbende. Verzoekster heeft aangegeven dat zij binnen twee maanden een akkoord aan haar schuldeisers zal aanbieden en dat er een noodzaak is voor financiële herstructurering om faillissement te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming van verzoekster voort te zetten tijdens de voorbereiding van het akkoord. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een afkoelingsperiode van drie maanden af te kondigen, ingaande op 19 augustus 2022, en heeft daarbij de bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen van verzoekster beperkt.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de schuldeisers gediend zijn bij de afkoelingsperiode, omdat een akkoord hogere uitkeringen aan schuldeisers kan opleveren dan in het geval van een faillissement. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een observator aan te stellen, zoals door de belanghebbende was verzocht, omdat dit niet voldoende onderbouwd was. De beschikking is openbaar uitgesproken op 5 september 2022.