ECLI:NL:RBROT:2022:1227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/10/627196 / KG ZA 21-898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot lijfsdwang voor afgifte van een hond in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, Van den Bosse Bewindvoeringen B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam], een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorg, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam gedaagde]. De eiser vorderde verlof voor lijfsdwang om de gedaagde te dwingen de hond, die eerder aan hem was toevertrouwd, terug te geven. De achtergrond van de zaak betreft een eerdere veroordeling van de gedaagde tot teruggave van de hond, welke niet is nagekomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hond inmiddels aan een derde heeft verkocht en dat hij niet meer in het bezit is van de hond. Hierdoor is de vordering tot lijfsdwang afgewezen, omdat het niet proportioneel zou zijn om de gedaagde te gijzelen voor iets waar hij niet meer over beschikt. De rechter heeft ook overwogen dat de gedaagde te maken heeft met sociale en geestelijke problematiek, wat een extra reden was om de vordering af te wijzen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627196 / KG ZA 21-898
Vonnis in kort geding van 3 januari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DEN BOSSE BEWINDVOERINGEN B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van:
[naam],
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
advocaat mr. C.C.M. Welten te Rotterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING CENTRALE ADMINISTRATIE VOOR VOORZIENINGEN OP HET GEBIED VAN DE GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van:
[naam gedaagde],
gevestigd te Zoetermeer,
2.
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagden,
advocaat mr. D. Bakker te Papendrecht.
Partijen worden hierna [naam] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de brief van mr. Bakker van 9 december 2021, met producties;
  • de brief van mr. Welten van 10 december 2021, met aanvullende producties;
  • het e-mailbericht van mr. Bakker van 13 december 2021, met een aanvullende productie;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 13 december 2021;
  • de pleitnota van mr. Bakker.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam] heeft in of rond 2011 tegen betaling van ongeveer € 1.000,00 een hond van het ras Stafford/Amerikaanse bulldog gekocht die luistert naar de naam [naam hond] (hierna: de hond). De hond is bij de Stichting Nederlandse Databank Gezelschapsdieren geregistreerd op naam van [naam].
2.2.
[naam] heeft [naam gedaagde] op enig moment ontmoet in 2020 bij tabak- en [naam winkel] aan de [adres]. [naam gedaagde] is vervolgens langsgegaan bij de woning van [naam], waarna [naam] de hond heeft meegegeven aan [naam gedaagde]. Sindsdien heeft [naam] de hond niet meer gezien.
2.3.
De kantonrechter heeft op 23 juli 2019 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [naam] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden met benoeming van Van den Bosse Bewindvoeringen B.V. tot bewindvoerder. Ook [naam gedaagde] is onder bewind gesteld.
2.4.
Bij brief van 7 september 2020 heeft de gemachtigde van de bewindvoerder van [naam] [naam gedaagde] gesommeerd de hond aan [naam] terug te geven. [naam gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.5.
Bij dagvaarding van 3 februari 2021 heeft de bewindvoerder van [naam] jegens [naam gedaagde] een procedure aanhangig gemaakt.
2.6.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 23 april 2021 [naam gedaagde] veroordeeld tot teruggave van de hond aan [naam] binnen twee dagen na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke is, met een maximum van € 7.500,00. De kantonrechter heeft daartoe voor zover belang het volgende overwogen:
“4.7 De conclusie luidt dat [naam gedaagde] [naam hond] zonder recht of titel onder zich houdt. De vordering tot teruggave van [naam hond] aan [naam] is derhalve toewijsbaar.”
2.7.
Tot op heden is [naam gedaagde] niet overgegaan tot vrijwillige teruggave van de hond. [naam] heeft zich genoodzaakt gezien de deurwaarder in te schakelen om over te gaan tot het leggen van beslag tot afgifte van de hond.
2.8.
Op 8 juli 2021 heeft de deurwaarder onder assistentie van een politieteam een bezoek gebracht aan de woning van [naam gedaagde]. De hond bleek op dat moment niet bij [naam gedaagde] in de woning aanwezig te zijn.
2.9.
Vanaf 13 juni 2021 verbeurt [naam gedaagde] dagelijks een dwangsom van € 100,00.
2.10.
Op 11 augustus 2011 heeft [naam gedaagde], bij monde van zijn bewindvoerder, toegezegd een bedrag van € 1.500,00 aan reeds verbeurde dwangsommen te voldoen aan [naam] en voor de overige (verbeurde) dwangsommen is een betalingsregeling getroffen. [naam gedaagde] heeft de hond echter nog niet teruggeven aan [naam].

3..Het geschil

3.1.
[naam] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
verlof te verlenen om de in het vonnis van 23 april 2021 gegeven veroordeling ten aanzien van het teruggeven van de hond aan [naam], vanaf één dag na betekening van dit vonnis aan [naam gedaagde] ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [naam gedaagde] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 24 uur voor iedere dag dat [naam gedaagde] in gebreke is met een maximum van zes maanden;
[naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 587 Rv kan een vonnis slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt en het belang van de schuldeiser toepassing van dit middel rechtvaardigt. Daarbij ligt het op de weg van de schuldeiser om te bewijzen dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Verder bepaalt artikel 588 Rv dat uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet wordt uitgesproken, indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen.
4.2.
[naam] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] weigert het vonnis van 23 april 2021 na te komen en de hond af te geven. De weigerachtige houding van [naam gedaagde] brengt mogelijk onomkeerbare gevolgen met zich mee. Het is [naam] niet bekend waar de hond thans verblijft en of de hond in goede gezondheid verkeert. Nu [naam gedaagde] heeft verklaard dat hij de hond niet langer in zijn bezit heeft, loopt [naam] het risico dat hij nog verder in zijn eigendomspositie wordt geschaad. De aard en de omvang van de (immateriële) schade die [naam] heeft geleden en blijft leiden als gevolg van het weigeren van [naam gedaagde] en het algemeen belang noopt tot gebruik van een zwaarder dwangmiddel. Het verbeuren van een dangsom is geen effectief dwangmiddel gebleken en heeft onvoldoende prikkel tot nakoming van het vonnis opgeleverd. Om die reden moet het dwangmiddel lijfsdwang worden aangewend.
4.3.
[naam gedaagde] heeft hiertegenover gesteld dat hij niet aan het vonnis van 23 april 2021 kan voldoen omdat hij de hond op 13 maart 2021 heeft verkocht aan een ander. Afgifte van de hond is daardoor niet af te dwingen en lijfsdwang zal geen effect sorteren. Subsidiair voert [naam gedaagde] aan dat het belang van [naam] het middel van lijfsdwang niet rechtvaardigt. Het belang van [naam gedaagde] weegt zwaarder. Hij heeft een zeer slechte gezondheid en gijzeling kan ertoe leiden dat [naam gedaagde] in levensgevaar komt te verkeren. Gijzeling heeft daarnaast ook grote gevolgen voor het behoud van de woning en het inkomen van [naam gedaagde].
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Toepassing van lijfsdwang betekent beneming van de persoonlijke vrijheid. Lijfsdwang is daarom een uiterst middel om tenuitvoerlegging van een vonnis te kunnen realiseren. Hoewel lijfsdwang het middel is om in te zetten indien een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst biedt, is lijfsdwang niet in alle gevallen waarin iemand weigert een vonnis na te komen het aangewezen middel. Waar het, zoals in dit geval, gaat om de afgifte van een hond moet de inzet van lijfsdwang gelet op de gegeven omstandigheden van het geval als niet proportioneel worden beschouwd. Daar komt bij dat [naam gedaagde] ter zitting heeft verklaard niet meer in het bezit te zijn van de hond, nu hij deze op 13 maart 2021 heeft verkocht aan een derde en ook niet weet waar de hond nu is. Gelet op de door [naam gedaagde] overgelegde koopovereenkomst tussen hem en de koper, alsmede de verklaring van de koper die het verhaal van [naam gedaagde] bevestigt, kan niet worden uitgesloten dat deze derde daadwerkelijk als huidige eigenaar van de hond moet worden beschouwd. De koper was, naar voorshands wordt aangenomen, te goeder trouw en heeft de hond bij [naam gedaagde] opgehaald, het bezit is verschaft en de hond is geleverd. Aan de overdracht lag ook een geldige titel, de koopovereenkomst, ten grondslag. Het is daarom aannemelijk dat de koper derdenbescherming geniet ex artikel 3:86 BW. Evenmin kan worden uitgesloten dat [naam gedaagde] buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen en dat hij niet in staat is om afgifte van de hond te effectueren.
Ten slotte is van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij [naam gedaagde] sprake is van sociale, fysieke en geestelijke problematiek van dien aard dat lijfsdwang ook om die reden achterwege dient te blijven.
4.5.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering afgewezen, waarbij wordt opgemerkt dat de vordering ten aanzien van de Stichting zonder meer niet voor toewijzing vatbaar is. Een stichting kan immers niet gegijzeld worden.
4.6.
Hoewel [naam] in het ongelijk is gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren nu [naam gedaagde] heeft nagelaten om eerder in het kader van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 23 april 2021, aan te geven dat hij de hond niet meer in zijn bezit had. De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2022.
2180/676