In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Rotterdam, heeft de vrouw een kort geding aangespannen tegen de man, met als doel hem te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van hun gezamenlijke woning en de verdere verdeling van hun eenvoudige gemeenschap. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, die belast is met een hypothecaire lening. Na de beëindiging van hun relatie heeft de vrouw in de woning verbleven en heeft zij vrijwel alle lasten betaald. De vrouw heeft de man aangeboden zijn aandeel in de woning over te nemen, maar de man heeft niet gereageerd op deze aanbieding en heeft in plaats daarvan een bodemprocedure aangespannen voor de verdeling van de gemeenschap.
De vrouw vorderde in kort geding dat de man binnen 14 dagen zijn medewerking zou verlenen aan de notariële overdracht van zijn aandeel in de woning, de aflossing van drie kredieten, en de toedeling van een auto aan de man. De man voerde verweer en betwistte de spoedeisendheid van de vorderingen van de vrouw. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de man al een bodemprocedure had aangespannen en de vrouw de uitkomst daarvan niet kon afwachten. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.