ECLI:NL:RBROT:2022:12209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
ROT 21/5350
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake handhaving tegen PostNL wegens gebrekkige bezorging van aangetekende post

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 20 juni 2022, wordt het verzoek van eiser om handhaving tegen PostNL behandeld. Eiser, die afhankelijk is van de correcte bezorging van aangetekende post, heeft verweerster, de Autoriteit Consument & Markt, verzocht om handhavend op te treden tegen PostNL vanwege herhaaldelijke gebreken in de bezorging van aangetekende post. Verweerster heeft het verzoek van eiser op 17 juni 2021 buiten behandeling gelaten en het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank beoordeelt of verweerster terecht heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser betoogt dat hij als ontvanger en verzender van aangetekende poststukken een voldoende objectief en persoonlijk belang heeft. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser, ondanks het ontbreken van een contractuele relatie met PostNL, wel degelijk een persoonlijk belang heeft bij de bezorging van aangetekende post, vooral gezien zijn afhankelijkheid van medische hulpmiddelen.

De rechtbank stelt verweerster in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5350 T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Autoriteit Consument & Markt, verweerster

(gemachtigden: mr. T. Sahabi en mr. W.T. Algera).

Inleiding

1. Verweerster heeft een handhavingsverzoek van eiser op 17 juni 2021 buiten behandeling gelaten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 juli 2021 heeft verweerster het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.3.
Verweerster heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerster.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft verweerster verzocht om handhavend op te treden tegen PostNL. Hij heeft dit verzoek gedaan omdat aangetekende post jarenlang te vaak niet volgens afspraak wordt bezorgd, bezorgers van aangetekende post zelf een handtekening zetten voor ontvangst, brieven onbeheerd worden achterlaten of bij buren worden bezorgd, of er wordt gevraagd om (een gedeelte van) een Burgerservicenummer. Verzenders van aangetekende post betalen extra maar krijgen niet de bijbehorende zekerheid. Eiser heeft verweerster gevraagd om erop toe te zien dat PostNL structurele maatregelen neemt om misstanden te voorkomen en beleid te ontwikkelen en uitvoeren ingeval het incidenteel toch misgaat. Eiser en zijn gezinsleden zijn afhankelijk van periodieke leveringen van medische hulpmiddelen en dat mag nooit misgaan.
2.1.
In de brief van 17 juni 2021 heeft verweerster aan eiser te kennen gegeven dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat eiser als ontvanger van aangetekende post geen directe overeenkomst heeft met PostNL, heeft hij in zoverre namelijk geen rechtstreeks belang bij het door hem gevraagde besluit. Als verzender van aangetekende post onderscheidt eiser zich niet van andere personen die aangetekende poststukken versturen via PostNL.
In zoverre ontbreekt dus ook zijn persoonlijk belang bij het door hem gevraagde besluit. Omdat eiser geen belanghebbende is, is zijn verzoek om handhavend op te treden geen aanvraag in de zin van de Awb. Dat betekent dat verweerster geen besluit kan nemen naar aanleiding van dat verzoek.
2.2.
Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een besluit omdat eiser geen belanghebbende is. Omdat eiser daartegen dus geen bezwaar kan maken, heeft verweerster het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerster het bezwaar van eiser, tegen de weigering om het handhavingsverzoek in behandeling te nemen, terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser betoogt dat de door verweerster aangelegde maatstaf, dat eiser een rechtstreekse overeenkomst met PostNL zou moeten hebben, geen relevant criterium is. Sterker nog, verweerster stelt dat ook de verzender van aangetekende post geen belanghebbende kan zijn. In de visie van verweerster kan dus niemand belanghebbende zijn bij een handhavingsverzoek over de meer dan incidentele onjuiste verwerking van aangetekende stukken door PostNL. Dit niet-gemotiveerde oordeel is voor eiser volstrekt onbegrijpelijk.
4.1.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste rechtspraak [1] sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtsreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Daarmee wordt voorkomen dat iedereen bezwaar en beroep kan instellen, ook als slechts sprake is van een ver verwijderd of indirect belang.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser, als ontvanger én als verzender van aangetekende poststukken, een objectief bepaalbaar belang heeft. Daarnaast wordt eiser door het handelen van PostNL geraakt in een eigen, persoonlijk belang. Zo is hij als ontvanger van aangetekend verzonden medische hulpmiddelen afhankelijk van een correcte bezorging daarvan. Weliswaar heeft eiser als ontvanger van aangetekend verzonden post geen contractuele relatie met PostNL, maar hij draagt wel de gevolgen van gebreken in de uitvoering van de door de verzender afgenomen maar door eiser betaalde dienst. Daarbij onderscheidt eiser zich van willekeurige andere ontvangers van aangetekend verzonden post omdat een gezinslid in belangrijke mate afhankelijk is van de genoemde medische hulpmiddelen en er een medische noodsituatie kan ontstaan als er bij de bezorging van die middelen iets mis gaat. Als verzender van aangetekend verzonden poststukken betaalt eiser extra voor die dienst. Als die dienst niet of niet correct wordt geleverd, doordat poststukken (zoals zijn proefschrift) zoekraken, wordt eiser daardoor ook in zijn financiële positie geraakt. Dat maakt dat dus sprake is van een persoonlijk, individueel belang.
4.3.
Anders dan de gemachtigde verweerster ter zitting heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat eiser tenminste een begin van bewijs heeft geleverd dat hij schade heeft geleden. Eiser heeft namelijk concrete voorbeelden gegeven van de problemen die hij heeft ondervonden met betrekking tot aangetekend verzonden poststukken. Dat geldt zowel met betrekking tot het verzenden als het (niet) ontvangen van die poststukken, zoals eerdergenoemde voorbeelden maar bijvoorbeeld ook de griffierechtnota van de rechtbank. Eiser heeft bovendien aangeboden om verweerster in het bezit te stellen van alle
e-mailcorrespondentie die hij heeft gevoerd met PostNL. Eisers stelling, dat hij dit eerder ook al heeft aangeboden maar dat verweerster dit niet in ontvangst wilde nemen, is ter zitting niet weersproken.
4.4.
De omstandigheid dat er meer mensen zijn die aangetekend verzonden poststukken niet correct ontvangen of die zelf poststukken aangetekend verzenden waar iets mee misgaat, betekent niet dat eiser geen persoonlijk belang heeft. Verweerster heeft in zoverre dan ook een onjuiste maatstaf aangelegd en eiser ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt.
4.5.
Onder deze omstandigheden heeft verweerster niet de conclusie kunnen trekken dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
4.6.
De gemachtigde van verweerster heeft ter zitting nog het (subsidiaire) standpunt ingenomen dat, als al moet worden aangenomen dat eiser wel als belanghebbende kan worden aangemerkt, verweerster in dit geval niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat artikel 16, zesde lid, van de Postwet daar niet in voorziet. Nu dit standpunt pas ter zitting naar voren is gebracht, heeft eiser daar niet eerder op kunnen reageren. Hetzelfde geldt voor het (meer subsidiaire) standpunt van de gemachtigde van verweerster, dat het probleem niet groot genoeg is om te spreken van een maatschappelijk probleem. Met dit betoog loopt de gemachtigde van verweerster in feite vooruit op een inhoudelijke behandeling van het handhavingsverzoek en een afwijzing daarvan op grond van haar prioriteringsbeleid. Ook met dit standpunt is eiser pas ter zitting geconfronteerd en ook daarop heeft hij dus niet eerder kunnen reageren. De goede procesorde staat daarom in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze subsidiaire argumentatie.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek om handhaving van eiser is wel een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb zodat de reactie daarop een besluit is. Verweerster heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
6.1.
De rechtbank ziet aanleiding verweerster in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken na verzending van deze beslissing te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak. Om het gebrek te herstellen, zal verweerster inhoudelijk moeten besluiten op de bezwaren van eiser tegen het niet behandelen van het handhavingsverzoek door alsnog een inhoudelijk besluit op dat verzoek te nemen.
6.2.
Verweerster moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerster gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerster. In beginsel, ook in de situatie dat verweerster de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerster in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2, eerste lid
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:3, eerste en derde lid
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 december 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1063) en 30 maart 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:349), te raadplegen op www.rechtspraak.nl/Uitspraken/Paginas/Hulp-bij-zoeken.aspx.