In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 een beschikking gegeven in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoorden (WHOA). Verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft op 17 december 2021 een startverklaring gedeponeerd en op 27 januari 2022 een verzoekschrift ingediend tot homologatie van een aangeboden akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit het eerste verzoek is dat verzoekster heeft ingediend na de startverklaring en dat zij heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om derden in de gelegenheid te stellen hun zienswijze te geven op het verzoek. De rechtbank heeft haar rechtsmacht en relatieve bevoegdheid vastgesteld op basis van de vestigingsplaats van verzoekster in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en heeft bepaald dat de homologatie op een videozitting zal worden behandeld. Verzoekster en schuldeisers kunnen zich wenden tot de griffier voor deelname aan deze zitting. Tijdens de zitting zal verzoekster haar standpunt moeten toelichten over de vraag of artikel 362 lid 3 van de Faillissementswet aan de homologatie van het akkoord in de weg staat. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoekster de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders schriftelijk in kennis moet stellen van deze beschikking en hen moet wijzen op de mogelijkheid om deel te nemen aan de videozitting. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.