Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift van 4 oktober 2022 met bijlagen 1 tot en met 3;
- het verweerschrift, met (voorwaardelijke) tegenverzoeken, met bijlagen 1 tot en met 10;
- de brief van [verzoekster01] met wijziging van haar verzoeken;
- de mondelinge behandeling van 11 november 2022, waarbij partijen - voor [verweerster01] haar directeur [naam01] - en hun gemachtigden verschenen zijn en mr. Snelder het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De tegenverzoeken
5.De beoordeling
“zal komen”.
bruto, maar het gaat bij de gefixeerde schadevergoeding om een bedrag gelijk aan het loon over de opzegtermijn dat netto moet worden uitbetaald. Van een werknemer kan niet worden verlangd inhoudingen te plegen. De vermelding
brutowordt daarom als een misslag beschouwd. Het verzochte bedrag (netto) is, gelet op voormelde bepaling, de hoogte van het loon en de opzegtermijn, niet bovenmatig. [verzoekster01] heeft het bedrag niet betwist. Daarom wordt [verzoekster01] veroordeeld tot betaling aan [verweerster01] van € 3.623,45 aan gefixeerde schadevergoeding. De rente hierover wordt toegewezen zoals verzocht, dus vanaf 20 september 2022, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
6.De beslissing
- € 3.623,45 aan gefixeerde schadevergoeding, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
- € 5.852,35 aan onderzoekskosten;
- € 348,50 aan schadevergoeding;