ECLI:NL:RBROT:2022:12142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
KTN-10130207_14122022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoeken tot schadevergoeding en loonbetaling in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster01], en haar werkgever, [verweerster01] B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen wegens het herhaaldelijk onbetaald nuttigen van producten uit de supermarkt en het onjuist registreren van haar gewerkte uren. De werknemer verzocht de kantonrechter om het ontslag nietig te verklaren en om loonbetaling, transitievergoeding en een billijke vergoeding. De werkgever verzocht op zijn beurt om betaling van een gefixeerde schadevergoeding, onderzoekskosten en schadevergoeding voor de niet-betaalde producten.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven, omdat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan ernstige verwijtbare gedragingen. De rechter wees de verzoeken van de werknemer af, omdat het ontslag nietig verklaren niet mogelijk was en er geen grond was voor loondoorbetaling of vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer de werkgever een dringende reden had gegeven om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en dat de werkgever bevoegd was om het ontslag onverwijld mee te delen. De rechter stelde vast dat de werknemer de kosten van het onderzoek en de schadevergoeding voor de niet-betaalde producten moest vergoeden. De proceskosten werden ook aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10130207 VZ VERZ 22-12396
Uitspraak: 14 december 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoekster01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoekster,
verweerster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. I.P. Biemond,
tegen
[verweerster01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerster,
verzoekster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. D.M.F. Snelder.
De partijen worden ‘ [verzoekster01] ’ en ‘ [verweerster01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 4 oktober 2022 met bijlagen 1 tot en met 3;
  • het verweerschrift, met (voorwaardelijke) tegenverzoeken, met bijlagen 1 tot en met 10;
  • de brief van [verzoekster01] met wijziging van haar verzoeken;
  • de mondelinge behandeling van 11 november 2022, waarbij partijen - voor [verweerster01] haar directeur [naam01] - en hun gemachtigden verschenen zijn en mr. Snelder het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2.De feiten

2.1.
Op 12 mei 1980 is [verzoekster01] in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) [verweerster01] .
2.2.
[verweerster01] is geëxploiteerd als supermarkt door de ouders van [verzoekster01] en later ook door haar broer. De supermarkt is in juni 2016 verkocht. Sinds 3 april 2017 exploiteert [naam01] voornoemd [verweerster01] als franchisenemer van Jumbo. [verweerster01] handelt tevens onder de naam Jumbo [handelsnaam01] .
2.3.
Met Jumbo [handelsnaam01] is [verzoekster01] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan ingaande per 3 april 2017. Zij is sindsdien werkzaam geweest in de functie van
1e verkoopmedewerker gedurende 40 uur per week, waar 3 roostervrije uren bij zijn inbegrepen, zodat 37 uur per week gewerkt moet worden. Voor [verzoekster01] heeft laatst het volgende rooster gegolden: op maandag, dinsdag en woensdag van 6:15 tot 16:30 uur en op vrijdag van 6:15 tot 13:30 uur.
2.4.
Begin september 2022 is [naam02] door een medewerker erop gewezen dat door [verzoekster01] in de supermarkt broodjes werden gegeten zonder af te rekenen. Op 5 september 2022 heeft [naam02] op basis van camerabeelden vastgesteld dat [verzoekster01] inderdaad meermaals kort voor lunchtijd een broodje in de winkel pakte, waarvoor zij op dat moment niet betaalde.
2.5.
Op 6 september 2022 is Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) ingeschakeld om hiernaar onderzoek te verrichten. Op 12 en 14 september 2022 is [verzoekster01] geobserveerd door een medewerker van Hoffmann, waarbij is waargenomen dat zij die dagen rond de lunchtijd een broodje en vleeswaren heeft gepakt, zonder te betalen, en daarna naar de bedrijfskantine is gegaan.
2.6.
[naam02] heeft Hoffmann verzocht het onderzoek uit te breiden naar de urenregistratie door [verzoekster01] , omdat op 12 september 2022 door een assistent filiaalmanager op camerabeelden is gezien dat [verzoekster01] in de voorliggende periode ook eerder naar huis ging dan de afgesproken eindtijd en het vermoeden is gerezen dat zij haar uren niet juist registreerde.
2.7.
Op vrijdag 16 september 2022 hebben twee medewerkers van Hoffmann een gesprek gevoerd met [verzoekster01] waarin - verkort weergegeven - zij hen desgevraagd heeft uitgelegd wat de bedrijfsregels zijn ten aanzien van het nuttigen van producten uit de supermarkt tijdens pauzes en ten aanzien van de registratie van werktijden. [verzoekster01] is ondervraagd over wat zij consumeert tijdens de lunch, waar zij die producten vandaan haalt en of en, zo ja, wanneer zij daarvoor betaalt. Ook is zij ondervraagd over haar werktijden in het algemeen en op dagen in de onderzoeksperiode en is zij ermee geconfronteerd dat zij een aantal keren te vroeg naar huis is gegaan, dat zij het kloksysteem niet gebruikt, en dat zij haar werkuren onjuist heeft geregistreerd.
2.8.
[naam02] heeft diezelfde dag, na het gesprek, [verzoekster01] op non-actief gesteld en haar te kennen gegeven dat zij op korte termijn bericht zou ontvangen over de vervolgstap.
2.9.
Op maandag 19 september 2022 heeft [naam02] [verzoekster01] uitgenodigd voor een gesprek die dag, waarvan het tijdstip in onderling overleg is vastgesteld en het verzoek van [verzoekster01] om zich hierbij te laten vergezellen door een advocaat is gehonoreerd. Om 14:15 uur heeft het gesprek tussen hen plaatsgevonden, in aanwezigheid van de gemachtigden. Bij die gelegenheid is [verzoekster01] geconfronteerd met bevindingen uit het onderzoek en is haar gelegenheid geboden erop te reageren. Vervolgens is aan [verzoekster01] te kennen gegeven dat spoedig overleg gevoerd zou worden over de op te leggen sanctie.
2.10.
Bij brief van 20 september 2022 heeft [verweerster01] [verzoekster01] op staande voet ontslagen. In de brief is - verkort weergegeven - het volgende vermeld:
“(…) Tijdens het gesprek op 19 september 2022 zijn de hiervoor vermelde drie
gedragingen kort aan de orde gekomen.
U hebt toen onder meer medegedeeld dat u in ieder geval sinds maart 2020 vier keer per week (en sinds januari 2022 drie keer per week) zonder te betalen een broodje uit de winkel pakt en wekelijks een pakje vleeswaren en die etenswaren opeet tijdens uw lunch. (…)
U hebt tijdens het gesprek op 19 september 2022 geen bewijs aangeboden of geleverd waarmee de hiervoor vermelde drie gedragingen en de inhoud van het verslag van Hoffmann d.d. 16 september 2022 zijn weerlegd. (…)
Thans staat nog steeds overeind:
1. dat u stelselmatig een broodje en vleeswaren uit de winkel hebt gepakt zonder te betalen en tijdens uw lunchpauze hebt opgegeten;
2. dat u uw gewerkte uren onjuist hebt geregistreerd en dat u zich hiervan bewust was.
Uw gedragingen zijn volstrekt onacceptabel. Een werkgever behoort een werknemer volledig te kunnen vertrouwen en daar is door uw toedoen geen enkele sprake van. [verweerster01] B.V. ziet zich dan ook genoodzaakt uw arbeidsovereenkomst per direct te beëindigen. De hiervoor genoemde gedragingen zijn zowel los van elkaar als in onderlinge samenhang beschouwt een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Via deze brief bericht ik u dat u per vandaag (20 september 2022) op staande voet bent ontslagen. (…)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster01] verzoekt na wijziging van haar verzoeken - samengevat - om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet nietig is;
een dag vast te stellen waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
en [verweerster01] te veroordelen tot betaling aan haar van:
3. € 2.516,29 € 2.516,29 bruto aan salaris per 4 weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, vanaf 20 september 2022 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, zonder enige verrekening;
3. € 2.516,29 transitievergoeding;
3. € 2.516,29 € 168.800,- aan billijke vergoeding;
3. € 2.516,29 de proceskosten.
3.2.
[verzoekster01] stelt - samengevat - dat haar ontslag op staande voet onterecht is, om procedurele en inhoudelijke redenen. Gelet op wat gebeurd is en aangevoerd is in de procedure, ziet zij een terugkeer bij [verweerster01] niet meer zitten. Daarom berust zij erin dat haar arbeidsovereenkomst tot een einde zal komen en verzoekt zij om doorbetaling van haar loon en vakantiegeld tot die datum, met verhoging, alsmede om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Wat de hoogte van de billijke vergoeding betreft, vindt [verzoekster01] een bedrag ter hoogte van vijf jaarsalarissen op zijn plaats ter overbrugging van de periode tot aan haar pensioen. Als [verweerster01] tegenover haar niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, had zij tot aan haar pensioen inkomen kunnen genieten, aldus [verzoekster01] .
3.3.
[verweerster01] voert verweer.

4.De tegenverzoeken

4.1.
[verweerster01] verzoekt - samengevat - om [verzoekster01] te veroordelen tot betaling aan haar van:
€ 3.623,45 bruto aan vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 BW;
€ 5.852,35 aan onderzoekskosten;
€ 348,50 aan schadevergoeding;
Daarnaast verzoekt [verweerster01] voorwaardelijk, voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd:
de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn;
te bepalen dat [verzoekster01] geen transitievergoeding toekomt.
Een en ander met veroordeling van [verzoekster01] in de proceskosten en met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking.
4.2.
[verweerster01] stelt - samengevat - dat zij € 5.852,35 aan kosten heeft gemaakt in verband met het onderzoek dat zij heeft laten verrichten door Hoffmann. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in de supermarkt brood en vleeswaren zijn gepakt en genuttigd door [verzoekster01] zonder daarvoor te betalen en dat zij werkuren onjuist geregistreerd heeft. De schade van het zich toe-eigenen van lunches is becijferd op € 348,50. [verweerster01] wil dat [verzoekster01] genoemde bedragen aan haar betaalt. [verweerster01] wil ook dat [verzoekster01] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van de vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 BW. Het gaat om op € 3.623,45 bruto. Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt verzoekt [verweerster01] de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op de e-grond of de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW en te bepalen dat aan [verzoekster01] geen transitievergoeding toekomt, omdat zij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen tegenover [verweerster01] .
4.3.
[verzoekster01] voert verweer.

5.De beoordeling

inleiding
5.1.
Alvorens op de verzoeken over en weer in te gaan het volgende.
5.2.
Aanvankelijk heeft [verzoekster01] kort gezegd verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen, [verweerster01] te gebieden haar weer tot het werk toe te laten, en [verweerster01] te veroordelen tot betaling van haar loon vanaf 20 september 2022, met nevenverzoeken.
5.3.
Bij brief van 8 november jl. heeft [verzoekster01] meegedeeld haar eerdere verzoeken in te trekken en nieuwe verzoeken geformuleerd, zoals vermeld onder 3.1. Daarbij is te kennen gegeven dat [verzoekster01] terugkeer bij [verweerster01] niet meer als een reële optie ziet en dat zij berust in het feit dat de arbeidsovereenkomst tot een einde
“zal komen”.
5.4.
Deze wijziging van het verzoek van [verzoekster01] is niet ondubbelzinnig. Het gestelde dat [verzoekster01] erin berust dat de arbeidsovereenkomst tot een einde zal komen gecombineerd met verzoeken om een verklaring voor recht dat het ontslag nietig is, om bepaling van een datum waarop de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd en om loonbetaling tot die datum impliceert dat [verzoekster01] de mening is toegedaan dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt. De verzoeken om transitievergoeding en billijke vergoeding impliceren echter dat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd.
5.5.
Gelet op het voorgaande doet zich geen situatie voor waarin de werknemer zich ondubbelzinnig heeft neergelegd bij het ontslag. Omdat die situatie zich niet voordoet, kan het ontslag nog steeds worden aangevochten. Ook voor de ‘dubbele switch’ wordt geen beletsel aanwezig geacht, mede omdat de juridische en de feitelijke grondslag voor het een of het ander reeds bekend is.
5.6.
Het vorenstaande neemt niet weg, en de gemachtigde van [verweerster01] heeft daar terecht op gewezen, dat op de voet van artikel 7:681 lid 1 BW de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging kan vernietigen of ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen. Het is het één of het ander, eventueel primair en subsidiair verzocht: vernietiging van de opzegging, met als doel voortzetting van de arbeidsovereenkomst, of billijke vergoeding, met als doel louter financiële compensatie, dus zonder herstel van het dienstverband, zodat de opzegging in stand blijft. Het verzoek van [verzoekster01] maakt wat dit betreft geen (duidelijke) keuze en hinkt op twee gedachten. Dit heeft [verweerster01] op het verkeerde been gezet, want naar aanleiding van wijziging van het verzoek is zij aanvankelijk bereid geweest om haar voorwaardelijke tegenverzoek in te trekken, maar daarop is zij later teruggekomen tijdens de mondelinge behandeling nadat bleek dat [verzoekster01] nog steeds opkomt tegen het ontslag.
5.7.
Het heeft de kantonrechter doen besluiten om het verzoek van [verzoekster01] aldus te lezen dat onder 1 tevens wordt verzocht de opzegging te vernietigen en om het voorwaardelijke tegenverzoek mee te nemen in de beoordeling.
5.8.
Ten aanzien van de verzoeken van partijen overweegt de kantonrechter als volgt.
ten aanzien van de verzoeken van [verzoekster01]
nietige of vernietigbare opzegging?
5.9.
Voor de verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet nietig is, wordt geen grond gezien. Aan de opzegging van een arbeidsovereenkomst zijn namelijk geen vormvereisten verbonden die bij niet naleving leiden tot nietigheid. Ook is de opzegging niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde.
5.10.
Voor zover bedoeld is de opzegging buitengerechtelijk te vernietigen, wordt erop gewezen dat dit niet mogelijk is. [1] Zoals hierboven vermeld moet de werknemer die wil opkomen tegen een ontslag op staande voet verzoeken de opzegging te vernietigen of een billijke vergoeding toe te kennen.
5.11.
Voor zover verzocht is de opzegging te vernietigen, wordt dat verzoek afgewezen. Anders dan van de zijde van [verzoekster01] is betoogd, is de kantonrechter namelijk van oordeel dat [verweerster01] bevoegd is geweest de arbeidsovereenkomst op te zeggen om dringende redenen en dat daarvan onverwijld mededeling is gedaan.
5.11.1.
[verzoekster01] heeft procedurele en inhoudelijke bezwaren tegen het haar gegeven ontslag op staande voet.
procedureel
5.11.2
Na de bevindingen als omschreven onder 2.4. heeft [verweerster01] ervoor kunnen kiezen om Hoffmann in te schakelen, want de verdenking van diefstal / verduistering door [verzoekster01] is daarvoor voldoende aanleiding geweest. Blijkbaar is er ook reden geweest om het onderzoek uit te breiden in verband met een vermoeden van fraude met de urenregistratie. Onderdeel van een onderzoek naar dergelijke feiten kan zijn dat een werknemer aan de tand wordt gevoeld, zoals is gebeurd. Geen grond wordt gezien voor het oordeel dat dit getuigt van geen goed werkgeverschap of onzorgvuldig handelen. Integendeel. Anders dan [verzoekster01] voorstaat, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de wijze waarop de medewerkers van Hoffmann haar hebben verhoord dermate niet door de beugel kan dat van de vruchten van dat verhoor geen gebruik zou mogen worden gemaakt. Gaandeweg het verhoor is het [verzoekster01] voldoende duidelijk geworden waarover het gesprek met haar werd aangegaan, namelijk over haar bekendheid met de bedrijfsregels over het nuttigen van en betalen voor producten uit de supermarkt en de registratie van werkuren, alsmede over de naleving door haar van de betreffende regels. Kennelijk is het voor de medewerkers van Hoffmann nodig geweest om [verzoekster01] te confronteren met waarnemingen / bevindingen en erover door te vragen alvorens zij erkende broodjes en vleeswaren te hebben genuttigd zonder er meteen voor te betalen en haar uren niet correct te hebben geschreven door meer uren te schrijven dan daadwerkelijk gewerkt waren. In het verhoor heeft [verzoekster01] aanvankelijk verklaard te hebben betaald voor de producten, maar later heeft zij te kennen gegeven dat niet te hebben gedaan gedurende twee jaar, vanaf de start van corona. Geen grond wordt gezien voor het oordeel dat [verzoekster01] die specifieke verklaring niet in voldoende mate van vrijheid heeft gedaan. Tegenover de medewerkers van Hoffmann heeft [verzoekster01] niet aangetoond te hebben betaald voor de door haar genuttigde etenswaren van de supermarkt. Evenmin is tegenover hen een goede verklaring gegeven voor het door [verzoekster01] niet gebruiken van het kloksysteem door dagelijks in- en uit te klokken, maar werkuren onjuist te registreren via de computer.
5.11.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter getuigt het van goed werkgeverschap en zorgvuldigheid ten opzichte van [verzoekster01] dat [verweerster01] niet meteen tot ontslag is overgegaan na het verhoor door de medewerkers van Hoffmann op 16 september, maar haar eerst op non-actief heeft gesteld en daarna nog zelf het gesprek met [verzoekster01] is aangegaan op 19 september om haar ter verantwoording te roepen, wat haar de kans heeft gegeven om verontschuldigende feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Dat laatste is niet gebeurd. [verzoekster01] heeft niet alsnog aangetoond dat zij heeft betaald voor haar lunches bij [verweerster01] en evenmin voldoende concrete aanknopingspunten gegeven voor nader onderzoek hiernaar. Niet weersproken is het aangevoerde door [verweerster01] , onder verwijzing naar de ontslagbrief, dat [verzoekster01] tijdens het gesprek op 19 september (wederom) erkend heeft dat zij sinds maart 2020 vier keer per week en sinds januari 2022 drie keer per week zonder te betalen een broodje uit de winkel heeft gepakt en wekelijks een pakje vleeswaren om op te eten tijdens de lunch.
5.11.4.
Gezien het vorenstaande is het onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden op 19 september 2022 afgerond en is toen, gelet op wat het onderzoek heeft opgeleverd, de bevoegdheid ontstaan voor [verweerster01] om de arbeidsovereenkomst van [verzoekster01] op te zeggen wegens dringende reden. Van die bevoegdheid is al een dag later gebruik gemaakt met de ontslagbrief van 20 september 2022, waarin de redenen voor de opzegging zijn meegedeeld aan [verzoekster01] . Dat is dus onverwijld geweest.
inhoudelijk
5.11.5.
De in de ontslagbrief vermelde redenen kunnen naar het oordeel van de kantonrechter ieder voor zich de opzegging dragen, waarbij van belang is dat ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling geen (begin van) bewijs is geleverd dat [verzoekster01] betaald heeft voor de broodjes en vleeswaren van de supermarkt die zij heeft genuttigd, terwijl zij op de hoogte is geweest van het ongeoorloofde hiervan en dat zij deze producten direct moest afrekenen. Dat [verzoekster01] de broodjes en het beleg zichtbaar voor iedereen pakte en niet afrekende maakt het voorgaande niet anders. Voor de onjuiste registratie van haar werkuren, wat zij uit hoofde van haar functie kon doen doordat zij via de computer toegang had tot het urenregistratie-systeem van [verweerster01] , heeft [verzoekster01] geen verklaring afgelegd die afdoet aan de verwijtbaarheid ervan. [verzoekster01] heeft nog aangevoerd dat zij als oudgediende een bepaalde vrijheid genoot en dat zij de aardappelen, groente en fruit afdeling waar zij werkzaam was als eigen “winkel” runde. Voor zover zij daarmee heeft willen betogen dat zij bij [verweerster01] haar broodjes en beleg niet hoefde af rekenen, althans niet op een voor [verweerster01] controleerbare wijze en het met de urenregistratie niet zo nauw hoefde ten nemen (naar eigen zeggen ging zij hier wat haar eigen uren betreft “losjes” mee om), is dit niet komen vast te staan. Integendeel. De heer [naam02] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat [verzoekster01] als leidinggevende een voorbeeldfunctie had. Voor haar golden dezelfde regels als voor de andere werknemers, die zij moest controleren en zij heeft in zijn optiek misbruik gemaakt van de vrijheid en het vertrouwen dat zij genoot.
5.11.6.
Daarom wordt de opzegging niet vernietigd.
loondoorbetaling?
5.12.
Omdat de arbeidsovereenkomst op 20 september 2022 is geëindigd, is er geen grond om [verweerster01] te veroordelen tot betaling van loon. Dat wordt dan ook afgewezen.
transitievergoeding en billijke vergoeding?
5.13.
Aangezien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster01] is geen transitievergoeding verschuldigd. Dit wordt gezien de omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht. Een billijke vergoeding is uiteraard niet aan de orde. Ook deze vergoedingen worden dus afgewezen.
proceskosten
5.14.
[verzoekster01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerster01] tot vandaag vast op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde.
uitvoerbaarheid bij voorraad
5.15.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
ten aanzien van de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerster01]
gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 en 3 BW
5.16.
Omdat [verzoekster01] door opzet aan [verweerster01] een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en [verweerster01] van de bevoegdheid daartoe gebruik heeft gemaakt, is [verzoekster01] op de voet van artikel 7:677 lid 2 BW een vergoeding verschuldigd. De hoogte van de vergoeding waarop [verweerster01] aanspraak kan maken volgt uit lid 3 sub a van genoemd artikel. [verweerster01] verzoekt betaling aan haar van
€ 3.623,45
bruto, maar het gaat bij de gefixeerde schadevergoeding om een bedrag gelijk aan het loon over de opzegtermijn dat netto moet worden uitbetaald. Van een werknemer kan niet worden verlangd inhoudingen te plegen. De vermelding
brutowordt daarom als een misslag beschouwd. Het verzochte bedrag (netto) is, gelet op voormelde bepaling, de hoogte van het loon en de opzegtermijn, niet bovenmatig. [verzoekster01] heeft het bedrag niet betwist. Daarom wordt [verzoekster01] veroordeeld tot betaling aan [verweerster01] van € 3.623,45 aan gefixeerde schadevergoeding. De rente hierover wordt toegewezen zoals verzocht, dus vanaf 20 september 2022, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
onderzoekskosten
5.17.
Vast staat dat [verweerster01] onderzoek heeft laten verrichten door Hoffmann. Onderbouwd is gesteld dat Hoffmann voor haar werkzaamheden € 5.852,35 bij [verweerster01] in rekening heeft gebracht. De hoogte van dit bedrag is niet betwist. [verweerster01] wil vergoeding van deze kosten. Op de voet van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Daarom wordt [verzoekster01] veroordeeld tot betaling aan [verweerster01] van € 5.852,35 aan onderzoekskosten.
schadevergoeding in verband met niet betaalde broodjes en vleeswaren
5.18.
[verweerster01] heeft haar schade, in verband met het niet betalen door [verzoekster01] voor broodjes en vleeswaren, becijferd op € 348,50. Dat [verzoekster01] de producten genuttigd heeft staat vast en ook dat zij er niet voor heeft betaald, want dat is niet aangetoond. De hoogte van het verzochte bedrag is niet weersproken. Omdat [verzoekster01] zodoende opzettelijk schade heeft veroorzaakt, wordt zij veroordeeld tot betaling van € 348,50 aan [verweerster01] .
het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zonder transitievergoeding
5.19.
De arbeidsovereenkomst is reeds geëindigd door de opzegging door [verweerster01] op
20 september jl. Zoals vermeld houdt het ontslag op staande voet stand. Daarom wordt de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Hiervoor is reeds geoordeeld dat [verzoekster01] geen transitievergoeding toekomt.
proceskosten
5.20.
[verzoekster01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerster01] tot vandaag vast op
€ 249,- aan salaris voor de gemachtigde.
uitvoerbaarheid bij voorraad
5.21.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de verzoeken van [verzoekster01]
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster01] in de proceskosten, aan de kant van [verweerster01] tot vandaag vastgesteld op € 498,-;
6.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerster01]
6.4.
veroordeelt [verzoekster01] om aan [verweerster01] te betalen:
  • € 3.623,45 aan gefixeerde schadevergoeding, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • € 5.852,35 aan onderzoekskosten;
  • € 348,50 aan schadevergoeding;
6.5.
veroordeelt [verzoekster01] in de proceskosten, aan de kant van [verweerster01] tot vandaag vastgesteld op € 249,-;
6.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Sinds de inwerkingtreding van de Wwz op 1 juli 2015.