In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over een aannemingsovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.T. Somohardjo, vorderde primair schadevergoeding en subsidiair herstel van gebreken die zouden zijn ontstaan tijdens de renovatie van haar badkamer door [gedaagde01]. De overeenkomst was in januari 2020 gesloten voor een bedrag van € 3.500,-, waarbij [gedaagde01] verantwoordelijk was voor de renovatie, terwijl [eiseres01] zelf zorg zou dragen voor het slopen van de oude badkamer en het aanleveren van materialen.
Tijdens de uitvoering van het werk ontstonden er verschillende geschillen over de kwaliteit van het geleverde werk en de communicatie tussen partijen. Op 3 maart 2020 heeft [eiseres01] de overeenkomst opgezegd, omdat zij geen vertrouwen meer had in de uitvoering van het werk. [gedaagde01] heeft echter betwist dat zij in verzuim was en stelde dat [eiseres01] haar recht om te klagen over het werk had verspeeld door de overeenkomst eenzijdig te beëindigen.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] niet in verzuim was geraakt, omdat [eiseres01] de overeenkomst had opgezegd zonder [gedaagde01] de kans te geven het werk af te ronden. Bovendien werd geoordeeld dat [eiseres01] niet tijdig had geprotesteerd tegen de gebreken die zij later aanvoerde. De rechter wees de vorderingen van [eiseres01] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] op nihil werden vastgesteld.