ECLI:NL:RBROT:2022:12081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
640006 HO RK 22/230 en 640367 HO RK 22/236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een herstructureringsdeskundige in het kader van de WHOA met betrekking tot meerdere besloten vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2022 een beschikking gegeven in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) voor zeven besloten vennootschappen. De verzoeksters, die elk een verklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) hebben ingediend, vroegen de rechtbank om een herstructureringsdeskundige aan te wijzen en een afkoelingsperiode te gelasten. De rechtbank heeft eerder op 25 mei 2022 een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode afgewezen, maar de verzoeksters hebben hun strategie gewijzigd en trachten nu een reorganisatieakkoord te bereiken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeksters in een toestand verkeren waarin het aannemelijk is dat zij insolvent zullen raken, maar dat er voldoende externe financiering beschikbaar is om aan de lopende verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft de heer mr. M. Windt aangewezen als herstructureringsdeskundige en een afkoelingsperiode van zes weken gelast, waarin de behandeling van faillissementsverzoeken tegen de verzoeksters wordt geschorst. De rechtbank heeft ook instructies gegeven aan de herstructureringsdeskundige om de debiteurenportefeuilles in kaart te brengen en te beoordelen of een akkoord haalbaar is.

De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen en benadrukt dat de verzoeksters de belangen van hun schuldeisers moeten beschermen. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en griffiers.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Insolventies – meervoudige kamer
aanwijzen herstructureringsdeskundige
rekestnummers: 640006 HO RK 22/230 en 640367 HO RK 22/236
uitspraakdatum: 6 juli 2022
beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 371 en 378/379 Faillissementswet (Fw) van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 2] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 3] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats]
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 4]
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 5] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 6] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Schuldenaar 7] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats]
hierna: afzonderlijk aan te duiden als [Schuldenaar 1] , [Schuldenaar 2] , [Schuldenaar 3] , [Schuldenaar 4] , [Schuldenaar 5] , [Schuldenaar 6] en [Schuldenaar 7] en gezamenlijk als verzoeksters,
advocaat: mrs. S.W. van den Berg en J.F. Fliek, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Verzoeksters hebben op 29 april 2022 ieder een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Verzoeksters hebben ieder gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.3.
Eveneens op 29 april 2022 hebben verzoeksters ter griffie een verzoekschrift ingediend en daarin verzocht om voor ieder van hen een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw jegens de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) te gelasten voor een periode van vier maanden. Deze verzoeken heeft de rechtbank bij beschikking van 25 mei 2022 afgewezen.
1.4.
Rabobank heeft vervolgens tegen verzoeksters (met uitzondering van verzoekster 5, [Schuldenaar 5] ) gerichte faillissementsrekesten ingediend. De behandeling van de rekesten ter zitting stond gepland op 21 juni 2022.
1.5.
Op 20 juni 2022 hebben verzoeksters ter griffie een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot het aanwijzen van een herstructureringsdeskundige op grond van artikel 371 Fw. Verzoeksters hebben offertes van twee kandidaat-herstructureringsdeskundigen overgelegd.
1.6.
In het verzoekschrift van 20 juni 2022 verzoeken verzoeksters de rechtbank voorts op grond van artikel 378 Fw dan wel artikel 379 Fw uitspraak te doen over de volgende vragen:
(i) Kwalificeren renteverplichtingen uit hoofde van een voor aanvang van het WHOA-akkoordtraject aangegane schuld als lopende verplichtingen die gedurende het WHOA-traject onmiddellijk en integraal voldaan dienen te worden?
(ii) In het geval het antwoord op vraag (i) bevestigend luidt: Kwalificeert ook een eventuele verzuim- of boeterente als een lopende verplichting die voldaan moet worden of dient enkel de reguliere renteverplichting voldaan te worden, omdat van de verzuim- of boeterente gedurende het WHOA-traject geen prikkel tot nakoming meer uitgaat (vgl. art. 6:92 BW)?
1.7.
Verzoeksters hebben Rabobank en [Fonds 1] , [Fonds 3] en [Fonds 4] (hierna: de Fondsen) in het verzoekschrift van 20 juni 2022 als belanghebbenden aangeduid.
1.8.
Het verzoekschrift van 20 juni 2022 is op 22 juni 2022 in raadkamer behandeld en nader toegelicht. In raadkamer zijn gehoord:
  • de heer [naam] , middellijk bestuurder van verzoeksters;
  • mr. S.W. van den Berg, advocaat van verzoeksters;
  • mr. J.F. Fliek, advocaat van verzoeksters;
  • de heer [naam] , adviseur van verzoeksters (Hermes Advisory)
  • de heer [naam] , accountmanager Financial Restructuring & Recovery Rabobank;
  • mr. R.M. Vermaire, advocaat van Rabobank;
  • mr. A.M. Mennens, advocaat van Rabobank;
  • dhr. [naam] , bestuurder van de Fondsen;
  • mr. J.P.M. Borsboom, advocaat van de Fondsen;
  • mr. G.N. van Kooten, advocaat van de Fondsen.
1.9.
De advocaten van Rabobank hebben ter zitting van 22 juni 2022 hun spreekaantekeningen overgelegd met als bijlage een brief d.d. 10 juni 2022 van Rabobank aan de heer [naam] , (middellijk) bestuurder van vennootschappen van de [schuldenarengroep] .
1.10.
De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak bepaald op uiterlijk 6 juli 2022.

2.Het standpunt van verzoeksters

2.1.
Voor een weergave van het standpunt van verzoeksters (hierna ook: [schuldenarengroep] ) wordt verwezen naar de beschikking van 25 mei 2022. Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken tot afkondiging van een afkoelingsperiode afgewezen. In aanvulling daarop hebben verzoeksters het volgende aangevoerd.
2.2.
Verzoeksters hebben inmiddels Hermes Advisory gevraagd hun onderneming te waarderen. Verzoeksters verwachten zo aan te tonen dat de reorganisatiewaarde hoger is dan de liquidatiewaarde. Verzoeksters zetten inmiddels niet langer primair in op een liquidatieakkoord maar trachten toe te werken naar een reorganisatieakkoord.
2.3.
Verzoeksters verzoeken om aanwijzing van een herstructureringsdeskundige om onder meer de correcte informatievoorziening te borgen, vrees voor misbruik weg te nemen en een akkoord alsnog mogelijk te maken.
2.4.
Verzoeksters verzoeken de rechtbank voorts te beoordelen of hun verplichtingen om (boete-)rente aan Rabobank te betalen kwalificeren als lopende verplichtingen die gedurende het WHOA-traject voldaan moeten worden. Verzoeksters menen dat zulks niet het geval is. Verzoeksters stellen daarbij dat zij de renteverplichtingen aan Rabobank hoe dan ook zullen kunnen voldoen uit een overbruggingskrediet dat een van de Fondsen beschikbaar stelt.

3.Het standpunt van Rabobank

3.1.
Voor een weergave van het standpunt van Rabobank wordt verwezen naar de beschikking van 25 mei 2022. In aanvulling daarop heeft Rabobank het volgende aangevoerd.
3.2.
Rabobank is onder meer van mening dat verzoeksters met het verzoek om aanwijzing van een herstructureringsdeskundige op oneigenlijke wijze proberen te bewerkstelligen dat de eerder afgewezen afkoelingsperiode er – op de voet van artikel 3d lid 2 Fw – alsnog komt, zonder de inhoudelijke toetsing van artikel 376 Fw.
3.3.
Verzoeksters geven Rabobank intussen nog steeds geen openheid van zaken en gaan door met eigenmachtig handelen zonder inachtneming van de rechten en belangen van Rabobank. Rabobank diende op 24 mei 2022 faillissementsverzoeken in tegen zes vennootschappen van de [schuldenarengroep] . Rabobank deed de Fondsen inmiddels mededeling van haar pandrechten op de vorderingen van de [schuldenarengroep] op de Fondsen. Rabobank vreest malversaties en benadeling van Rabobank. In de stukken die de [schuldenarengroep] in het kader van onderhavig verzoekschrift in het geding bracht, staan wederom andere getallen, die Rabobank niet kan rijmen met eerder zijdens [schuldenarengroep] genoemde bedragen. Het overbruggingskrediet van de Fondsen kan, afhankelijk van de omvang van de uiteindelijke overwinsten, uiteindelijk voor rekening van Rabobank komen, nu de Fondsen verstrekte bedragen in mindering zullen willen laten strekken op de overwinsten. Rabobank heeft de bestuurder van de diverse vennootschappen van de [schuldenarengroep] aansprakelijk gesteld voor door Rabobank geleden en te lijden schade.
3.4.
[schuldenarengroep] vraagt – in een laat stadium – om aanwijzing van een herstructureringsdeskundige met als enige doel de behandeling van de faillissementsverzoeken te schorsen. [schuldenarengroep] gebruikt haar bevoegdheid voor een doel waarvoor deze niet in het leven is geroepen. Aldus maakt [schuldenarengroep] misbruik van recht.
3.5.
Rabobank zal niet met enig akkoordvoorstel van [schuldenarengroep] instemmen.
3.6.
Rabobank beschouwt de renteverplichtingen als lopende verplichtingen waaraan [schuldenarengroep] tijdens het WHOA-traject zal moeten blijven voldoen.

4.Het standpunt van de Fondsen

4.1
De Fondsen steunen het verzoek om aanwijzing van een herstructureringsdeskundige. De Fondsen hebben belang bij voortzetting van de SLAs. De SLAs zullen bij faillissement van de [schuldenarengroep] worden opgezegd. De Fondsen achten het vooruitzicht op overwinsten bij voortzetting reëel. [schuldenarengroep] heeft de kennis om de debiteurenportefeuilles te analyseren en om optimaal te incasseren. Andere partijen zullen minder gunstige voorwaarden bedingen. Wijziging van het betaaladres leidt sowieso tot minder succesvolle incasso’s. Daarom is er de bereidheid de [schuldenarengroep] overbruggingskrediet te verschaffen.

5.De beoordeling

5.1.
Onderhavige verzoeken zijn verzoeken op basis van de tweede afdeling van titel IV van de Faillissementswet (Homologatie van een onderhands akkoord, artikel 369 e.v. Fw). Het verzoekschrift ziet op het aanwijzen van een herstructureringsdeskundige. Verder verzoeken verzoeksters de rechtbank te bepalen of verplichtingen tot betaling van reguliere rente, verzuimrente en boeterente lopende verplichtingen in de zin van de WHOA-regeling zijn.
5.2.
Nu de rechtbank Rotterdam zich in het kader van onderhavige besloten akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is de rechtbank gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van de voorliggende verzoeken.
Herstructureringsdeskundige en afkoelingsperiode
5.3.
Een verzoek tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige kan worden toegewezen indien voldaan is aan twee vereisten. In de eerste plaats moet de schuldenaar verkeren in een toestand waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat hij insolvent zal raken. In de tweede plaats moet blijken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers zijn gediend bij de aanwijzing van een herstructureringsdeskundige. Dat laatste is in ieder geval aan de orde wanneer de schuldenaar het verzoek zelf indient of het verzoek gesteund wordt door een meerderheid van de schuldeisers. Nu het verzoek door verzoeksters zelf is gedaan, is aan het tweede vereiste voldaan.
5.4.
De hiervoor genoemde toestand komt erop neer dat verzoeksters nog in staat moeten zijn om aan hun lopende verplichtingen te voldoen en dat tegelijkertijd voorzienbaar moet zijn dat er geen realistisch perspectief bestaat om een toekomstige insolventie af te wenden als de schulden niet worden geherstructureerd. Dat laatste is voldoende gebleken en niet in geschil. Ten aanzien van dat eerste wordt het volgende overwogen.
5.5.
Met name wanneer sprake is van een op continuïteit gerichte herstructurering, is het uitgangspunt dat lopende verplichtingen volledig moeten worden voldaan. Zoals hierna nog aan de orde zal komen, is op dit moment onvoldoende duidelijk of een reorganisatieakkoord of een liquidatieakkoord zal worden aangeboden aan de crediteuren. Voor de beoordeling van de thans aan de orde zijnde verzoeken maakt de te maken keuze in dit opzicht niet veel verschil, omdat ook bij een aan te bieden liquidatieakkoord de onderneming van verzoeksters na de herstructurering nog zal worden voortgezet, nu afwikkeling op een termijn van enkele jaren wordt voorzien. In beide gevallen zullen verzoeksters de onderneming in de aanloop naar het akkoord derhalve voortzetten en zullen er dus lopende verplichtingen zijn die zij moeten voldoen. Dat deze lopende verplichtingen kunnen worden voldaan is van belang, nu de onmogelijkheid om de lopende verplichtingen te voldoen twee bezwaarlijke gevolgen kan hebben. In de eerste plaats zal door het onbetaald laten van lopende verplichtingen het totale passief van verzoeksters toenemen, hetgeen in de regel niet in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers. De gezamenlijke schuldeisers zullen echter niet worden benadeeld door een toename van het passief als daartegenover een voldoende toename van het te verdelen actief staat als gevolg van de voortzetting. In de tweede plaats geldt dat de individuele schuldeiser moet worden beschermd tegen een situatie waarbij diens vordering almaar verder oploopt en bijgevolg zijn tekort groter wordt in het geval een herstructurering mislukt. Steeds geldt dat de geschetste risico’s in de regel niet bij de individuele of gezamenlijke schuldeisers mogen worden gelegd.
5.6.
Het voorgaande brengt mee dat als, zoals hier, sprake is van onvoldoende liquiditeit om de lopende verplichtingen in de aanloop naar het akkoord te voldoen, deze moeten worden opgevangen met een externe financiering. Dat wil zeggen: een financiering die niet ten laste wordt gebracht van het ten tijde van de startverklaring voor verdeling beschikbare actief. De financiering wordt, zoals ter zitting ook door hen is bevestigd, verstrekt door de Fondsen. Vaststaat derhalve dat er voldoende externe financiering is om aan de lopende verplichtingen te voldoen. Verzoeksters hebben verzocht in het kader van artikel 378/379 Fw een oordeel te geven over de vraag welke lopende verplichtingen moeten worden voldaan, meer in het bijzonder of daaronder ook de nog verschuldigde rente en boeterente vallen. Er is thans geen grond voor de beoordeling van die vraag. Vast staat dat de financiering door de Fondsen voldoende is om de lopende verplichtingen te voldoen, ook als daaronder begrepen worden voornoemde renteverplichtingen. Onder omstandigheden is denkbaar dat een schuldenaar bepaalde lopende verplichtingen (waaronder renteverplichtingen) niet hoeft te voldoen. Dergelijke omstandigheden werden niet aangevoerd. Zoals verzoeksters terecht naar voren hebben gebracht, zou het volledig voldoen van voornoemde renteverplichtingen ertoe kunnen leiden dat door een stemgerechtigde schuldeiser een verzoek tot afwijzing van homologatie van een akkoord wordt gedaan op de voet van artikel 384 lid 4 sub b Fw. Of een dergelijk afwijzingsverzoek kans van slagen heeft, valt op dit moment echter niet te beoordelen. Zo is op dit moment onduidelijk in hoeverre de vordering van de Rabobank gedekt wordt door zekerheden en dus welke positie Rabobank te zijner tijd in zou nemen met betrekking tot deze renteverplichtingen (preferent of concurrent), terwijl ook onvoldoende inzicht bestaat in de overige schuldenpositie van verzoeksters en ook geen zicht bestaat op de contouren van een aan te bieden akkoord. De vraag is met andere woorden in zoverre prematuur.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de lopende verplichtingen met behulp van de externe financiering kunnen worden voldaan. Rabobank heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zij in feite de financier is in dit verband, nu de Fondsen hebben aangekondigd de financiering op te tellen bij hun vordering en te zijner tijd in mindering te brengen op de overwinst. Het risico dat Rabobank loopt is op dit moment echter beperkt, om de volgende redenen: 1. Aannemelijk is dat op dit moment geen vordering bestaat op de Fondsen. Dus bij faillissement ontvangt Rabobank, aan wie deze vorderingen verpand zijn, niets uit hoofde van haar pandrecht op deze vordering. 2. De externe financiering voorziet in de mogelijkheid van daadwerkelijke betaling van de lopende verplichtingen. De betaling van lopende verplichtingen aan Rabobank vanuit een externe financiering heeft in beginsel geen risico op nadeel voor Rabobank en de gezamenlijke schuldeisers tot gevolg. Omdat de externe financiering wordt gebracht in de rekening-courantverhouding tussen verzoeksters en de Fondsen, zal een vordering van verzoeksters op de Fondsen uit hoofde van die verhouding minder snel tot uitkering komen. Daar staat tegenover dat aannemelijk is dat zonder herstructurering de vordering op de Fondsen evenmin tot uitkering komt.
5.8.
Bij de huidige stand van zaken is daarom voldoende aannemelijk dat verzoeksters (nog) niet in zodanige financiële problemen verkeren dat zij niet voldoen aan de ingangstoets van artikel 370 Fw. Dat betekent dat het verzoek in beginsel voor afwijzing gereed ligt.
5.9.
Rabobank heeft echter gesteld dat verzoeksters misbruik maken van bevoegdheid, nu langs de weg van een verzoek tot aanstelling van een herstructureringsdeskundige alsnog een afkoelingsperiode wordt bewerkstelligd. Rabobank meent dat verzoeksters de bevoegdheid gebruikt met een ander doel dan waarvoor deze is verleend. De rechtbank volgt Rabobank daarin niet. Verzoeksters maken gebruik van een wettelijke mogelijkheid met een daaraan (door de wet) gekoppelde voorziening. Op basis van de huidige omstandigheden kan niet worden gezegd dat verzoeksters die bevoegdheid gebruiken met een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het verzoek dienstig kan zijn aan de totstandkoming van een herstructurering. Daarvoor is het verzoek en het gevolg van schorsing van lopende faillissementsaanvragen een voorwaarde.
5.10.
Het verzoek tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige zal derhalve worden toegewezen.
5.11.
Artikel 3d Fw bepaalt dat bij een toewijzing van het verzoek tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige de rechtbank een afkoelingsperiode afkondigt en dat de schorsing van de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring tijdens die afkoelingsperiode van kracht blijft. De rechtbank zal gelet op de hierna te noemen omstandigheden een afkoelingsperiode afkondigen, maar slechts van korte duur en beperkt in die zin dat alleen verzoeken tot faillietverklaring van verzoeksters worden geschorst.
5.12.
De rechtbank heeft grote aarzelingen of een akkoord in de rede ligt en dus of een akkoordprocedure zinvol is. Tegelijkertijd kan op dit moment niet worden uitgesloten dat een akkoordprocedure de schuldeisers meer zal opleveren dan faillissementen. Inmiddels is al geruime tijd verstreken en zijn er nog veel onduidelijkheden. Zoals in de beschikking van 25 mei 2022 is overwogen, hebben verzoeksters geruime tijd de rechten van met name de Rabobank veronachtzaamd en heeft Rabobank nog steeds geen inzicht in haar positie. Het verstrijken van de tijd werkt in het nadeel van verzoeksters, terwijl de rechtbank bovendien begrip heeft voor de wens van Rabobank dat een curator wordt benoemd die de handelwijze van betrokkenen kan beoordelen. De rechtbank acht dan ook ter bescherming van de belangen van Rabobank van belang dat op korte termijn inzichtelijk wordt of een akkoord mogelijk is. Ter zitting heeft de middellijk bestuurder van verzoeksters gesteld dat thans alle informatie die Rabobank nodig heeft om haar positie te kunnen bepalen, beschikbaar is. Dat moet dus op korte termijn getoetst kunnen worden, door Rabobank, de herstructureringsdeskundige en waar nodig de rechtbank. Ook zal binnen afzienbare termijn het rapport over de reorganisatie- en liquidatiewaarde beschikbaar zijn. Zoals Rabobank terecht naar voren heeft gebracht, zal onder deze omstandigheden bij de liquidatiewaarde ook meegenomen moeten worden wat de waarde is van een eventuele vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Aldus ligt in de rede dat ook op betrekkelijk korte termijn in ieder geval op hoofdlijnen beoordeeld moet kunnen worden of het mogelijk is om een akkoord tot stand te brengen.
5.13.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande thans een afkoelingsperiode van zes weken gelasten. De rechtbank ziet in het licht van het voorgaande en onder verwijzing naar de beschikking van 25 mei 2022, geen aanleiding de afkoelingsperiode thans verder te laten strekken dan alleen de schorsing van faillissementsverzoeken.
5.14.
Voorts instrueert de rechtbank, mede onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 5.12, de herstructureringsdeskundige:
- [schuldenarengroep] op korte termijn in kaart te laten brengen in het vermogen van welke vennootschappen de debiteurenportefeuilles zich bevinden, welke transacties ten aanzien van debiteurenportefeuilles hebben plaatsgevonden sedert 29 april 2022 (datum startverklaring), en wie de rechthebbenden zijn ten aanzien van welke vorderingen en ten aanzien van de opbrengsten uit verkopen van vorderingen;
- [schuldenarengroep] op korte termijn de actuele debiteurenadministratie te laten verstrekken, in overzichtelijke en begrijpelijke vorm;
- te bezien of mede door het beschikbaar komen van volledige en actuele informatie een akkoord alsnog binnen afzienbare tijd haalbaar is.
De persoon van de herstructureringsdeskundige; kosten
5.15.
De rechtbank heeft de overgelegde curricula vitae en de offertes beoordeeld in het licht van de door partijen geschetste omstandigheden en de verschillende belanghebbenden die betrokken zijn bij de beoogde herstructurering c.q liquidatie.
5.16.
Uit het curriculum vitae en de offerte van de heer mr. M. Windt blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij over de competenties beschikt die voor deze casus van belang lijken. Verder heeft de heer Windt verklaard dat hij vrij staat ten opzichte van verzoeksters, Rabobank, de Fondsen en overige betrokkenen. De rechtbank zal de heer Windt aanwijzen als herstructureringsdeskundige.
5.17.
De offerte van de heer Windt bevat een uurtarief maar een begroting van de kosten van zijn werkzaamheden ontbreekt nog. De beslissing over de kosten wordt aangehouden in afwachting van die begroting.
5.18.
Verzoeksters dienen met het oog op de beperkte duur van de afkoelingsperiode wel alvast per omgaande tot een bedrag van € 20.000,- zekerheid te stellen ten genoegen van de herstructureringsdeskundige, opdat deze onmiddellijk kan starten met zijn werkzaamheden. Daarbij wordt nog het volgende overwogen. Het gaat hier om zeven (gelijkluidende) verzoeken. Elk van de verzoeksters heeft belang bij de benoeming van één en dezelfde herstructureringsdeskundige. Vanwege de onderlinge verwevenheid tussen de akkoordprocedures is het niet efficiënt vast te stellen welk deel van de werkzaamheden aan elk van de verzoeksters moet worden toegerekend. De rechtbank zal dan ook bepalen dat voornoemde kosten ten laste komen van alle verzoeksters. De wet voorziet voor een geval als dit niet in de mogelijkheid verzoeksters in dit kader hoofdelijk te veroordelen. Het bepaalde in artikel 6:6 BW brengt dan mee dat verzoeksters voor gelijke delen verbonden zijn. Gezien het gemeenschappelijke belang van verzoeksters ligt voor de hand (althans kan in ieder geval niet worden uitgesloten) dat de kosten althans het grootste deel daarvan door een van verzoeksters zullen worden voldaan. De rechtbank zal dan ook bepalen dat voor zover een van de verzoeksters meer betaalt dan waartoe zij is verbonden, dit wordt aangemerkt als betaling mede namens de andere verzoeksters. Voor het vervolg van de procedure en een eventueel verzoek om kostenverhoging daarbij wijst de rechtbank verzoeksters erop dat zij in dit kader hoofdelijkheid kunnen overeenkomen.
Verzoeken ex artikel 378 Fw dan wel artikel 379 Fw
5.19.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is beantwoording van de door verzoeksters in dit kader gestelde vragen prematuur.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de heer mr. M. Windt, kantoorhoudend te Rotterdam, aan als herstructureringsdeskundige;
- draagt de herstructureringsdeskundige op om binnen een week na de datum van deze aanwijzingsbeschikking een plan van aanpak en een begroting van de kosten van zijn werkzaamheden en die van de derden die door hem worden geraadpleegd te maken en deze aan de rechtbank toe te zenden, en de rechtbank houdt de vaststelling van het bedrag dat de werkzaamheden van de herstructureringsdeskundige en van de derden die door hem worden geraadpleegd ten hoogste mogen kosten aan;
- bepaalt dat voornoemde kosten ten laste van verzoeksters komen, waarbij betaling door een van de verzoeksters boven het bedrag dat die verzoekster aangaat, wordt aangemerkt als betaling mede namens de andere verzoeksters;
- bepaalt dat verzoeksters per omgaande ten genoegen van de herstructureringsdeskundige zekerheid dienen te stellen tot betaling van een bedrag van € 20.000,-;
- draagt de herstructureringsdeskundige op:
- [schuldenarengroep] op korte termijn in kaart te laten brengen in het vermogen van welke vennootschappen de debiteurenportefeuilles zich bevinden, welke transacties ten aanzien van debiteurenportefeuilles hebben plaatsgevonden sedert 29 april 2022 (datum startverklaring), en wie de rechthebbenden zijn ten aanzien van welke vorderingen en ten aanzien van de opbrengsten uit verkopen van vorderingen;
- [schuldenarengroep] op korte termijn de actuele debiteurenadministratie te laten verstrekken, in overzichtelijke en begrijpelijke vorm;
- te bezien of mede door het beschikbaar komen van volledige en actuele informatie een akkoord alsnog binnen afzienbare tijd haalbaar is;
- kondigt per heden een afkoelingsperiode af voor een periode van zes weken die inhoudt dat de behandeling van jegens verzoeksters ingediende verzoeken tot faillietverklaring geschorst wordt dan wel geschorst blijft;
- wijst de overige verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Damsteegt, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en
mr. P.J. Neijt, rechters, en in aanwezigheid van mr. T. Mulder en mr. J.B. Biezen, griffiers, in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.