ECLI:NL:RBROT:2022:12080

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
637505 FT HO RK 22/177
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode in het kader van de WHOA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een groep besloten vennootschappen, hierna aangeduid als de verzoeksters, die een afkoelingsperiode wilden aanvragen op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De verzoeksters, die zich bezighouden met de inkoop, het beheer en de uitwinning van debiteurenportefeuilles, verkeerden in financiële moeilijkheden en hadden een lening van € 20 miljoen bij Rabobank. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen, omdat niet summierlijk was gebleken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend waren bij een afkoelingsperiode en dat Rabobank niet wezenlijk in haar belangen werd geschaad. De rechtbank oordeelde dat de verzoeksters onvoldoende inzicht hadden gegeven in hun financiële situatie en dat de informatievoorziening aan Rabobank niet op orde was. De rechtbank concludeerde dat er geen garantie was dat Rabobank niet in haar belangen zou worden geschaad door de afkondiging van een afkoelingsperiode. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeksters afgewezen, waarmee de mogelijkheid voor een gecontroleerde afwikkeling buiten faillissement niet werd toegestaan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Insolventies – meervoudige kamer
afwijzing verzoek afkondigen afkoelingsperiode
rekestnummer: 637505 FT HO RK 22/177
uitspraakdatum: 25 mei 2022
beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 2] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 3] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 4]
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 5] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 6] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[schuldenaar 7] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: afzonderlijk aan te duiden als [schuldenaar 1] , [schuldenaar 2] , [schuldenaar 3] , [schuldenaar 4] , [schuldenaar 5] , [schuldenaar 6] en [schuldenaar 7] en gezamenlijk als verzoeksters,
advocaat: mrs. S.W. van den Berg, J.F. Fliek en N.B. Pannevis, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Verzoeksters hebben op 29 april 2022 voor ieder van hen een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Eveneens op 29 april 2022 hebben verzoeksters ter griffie een verzoekschrift ingediend en daarin verzocht om voor ieder van hen afzonderlijk een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw jegens de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) te gelasten voor een periode van vier maanden.
1.3.
Verzoeksters hebben ieder voor zich gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.4.
De rechtbank heeft de behandeling van onderhavig verzoek bepaald op 13 mei 2022 te 09:30 uur en wel via een Teams zitting.
1.5.
Op 2 mei 2022 is ter griffie een brief van mr. E.E. Neele namens Rabobank ontvangen met het verzoek om te worden gehoord in verband met onderhavig verzoekschrift.
1.6.
Bij brief van 6 mei 2022 is mr. Neele tot 11 mei 2022 te 12:00 uur in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke zienswijze ter griffie in te dienen. Voorts is mr. Neele opgeroepen om bij de digitale behandeling aanwezig te zijn.
1.7.
Op 11 mei 2022 is ter griffie per e-mail van mr. R.M. Vermaire de zienswijze van Rabobank ontvangen. Mr. Vermaire heeft een kopie daarvan verzonden aan de advocaat van verzoeksters.
1.8.
Op 12 mei 2022 is ter griffie een e-mail van mr. J.F. Fliek ontvangen waarin de aanwezige personen aan de zijde van verzoeksters ter zitting worden aangemeld.
1.9.
Op 12 mei 2022 is ter griffie een e-mail van mr. R.M. Vermaire ontvangen waarin de aanwezige personen aan de zijde van Rabobank ter zitting worden aangemeld.
1.10.
Op 12 mei 2022 is ter griffie per e-mail van mr. Fliek een brief aan de rechtbank ontvangen met een aanvullende bijlage (Bijlage 13).
1.11.
Het verzoek is op 13 mei 2022 in raadkamer behandeld en nader toegelicht. In raadkamer zijn, door middel van een video-verbinding, gehoord:
  • de heer [naam] , middellijk bestuurder van verzoeksters;
  • mr. S.W. van den Berg, advocaat verzoeksters;
  • mr. J.F. Fliek, advocaat verzoeksters;
  • de heer [naam] , interim adviseur verzoeksters;
  • de heer [naam] , interim adviseur verzoeksters;
  • mr. R.M. Vermaire, advocaat Rabobank;
  • mr. E.E. Neele, advocaat Rabobank;
  • de heer [naam] , accountmanager Financial Restructuring & Recovery Rabobank;
  • de heer [naam] , accountmanager Financial Restructuring & Recovery Rabobank.
1.12.
Ter zitting heeft de rechtbank, na overleg met partijen, partijen tot uiterlijk 17 mei 2022 de gelegenheid geboden om in onderling overleg tot afspraken te komen, en de uitspraak bepaald op 25 mei 2022 .
1.13.
Op 16 mei 2022 is ter griffie per e-mail van mr. Neele bericht ontvangen dat niet tot gezamenlijke afspraken kan worden gekomen. Een kopie van het bericht is verzonden aan de advocaat van verzoeksters.
1.14.
Op 17 mei 2022 is ter griffie per e-mail van mr. Van den Berg bericht ontvangen waarin wordt verzocht om gelegenheid te krijgen voor aanvullende zienswijzen. Een kopie van het bericht is verzonden aan de advocaat van Rabobank.
1.15.
De rechtbank heeft bij e-mail van 18 mei 2022 aan partijen bericht dat conform hetgeen ter zitting aan partijen is medegedeeld de uitspraak is bepaald op 25 mei 2022 en er geen nadere gelegenheid is of zal worden geboden voor het uitwisselen van aanvullende zienswijzen.

2.Het standpunt van verzoeksters

2.1.
Verzoeksters vormen een groep vennootschappen die zich bezighouden met de inkoop, het beheer en de uitwinning van debiteurenportefeuilles (hierna: [de schuldenarengroep] ). De debiteurenportefeuilles bestaan vooral uit vorderingen op consumenten.
2.2.
[schuldenaar 2] koopt debiteurenportefeuilles in. Een deel van de portefeuilles verkoopt zij vervolgens door aan [Fonds 1] (Fonds I), [Fonds 3] (Fonds III) of [Fonds 4] (Fonds IV) (hierna gezamenlijk: de Fondsen). De Fondsen hebben ter financiering van de aankoop van debiteurenportefeuilles obligatieleningen uitgegeven. Na doorverkoop aan de Fondsen blijft [schuldenaar 2] als 'servicer' de debiteurenportefeuilles beheren en uitwinnen op grond van lastgeving. De afspraken tussen [schuldenaar 2] en de Fondsen zijn vastgelegd in verschillende Service Level Agreements (SLAs). Het beheer en de uitwinning van de vorderingen vindt plaats in naam van [schuldenaar 2] , maar voor rekening en risico van de Fondsen. Op grond van de SLAs kan [schuldenaar 2] de uitwinning uitbesteden aan vennootschappen binnen [de schuldenarengroep] . De vergoeding die [schuldenaar 2] voor haar diensten ontvangt bestaat uit wat in de SLAs wordt gedefinieerd als de 'overwinst'. Deze overwinst bestaat uit de gelden en/of vorderingen die in het vermogen van de Fondsen overblijven nadat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan. De verplichtingen van de Fondsen zijn in de eerste plaats de verplichtingen jegens de obligatiehouders en daarnaast de griffierechten (artikel 12.2 van de SLAs).
2.3.
[schuldenaar 1] staat aan het hoofd van de groep. De vennootschappen uit [de schuldenarengroep] hebben verschillende specialisaties in het kader van de aankoop, het beheer en de uitwinning van de debiteurenportefeuilles:
- [schuldenaar 2] treedt binnen de groep op als de servicer en eindverantwoordelijke
richting de Fondsen;
  • [schuldenaar 5] is een dochtervennootschap van [schuldenaar 2] en richt zich op het implementeren van e-commerce betaalsystemen;
  • [schuldenaar 3] richt zich op het gerechtelijke traject van de uitwinning;
  • [schuldenaar 6] is een dochtervennootschap van [schuldenaar 3] en heeft een IT-systeem ontwikkeld, waarmee op verzoek van deurwaarders voertuigen gelokaliseerd kunnen worden voor het efficiënt leggen van beslag;
  • [schuldenaar 4] is de personeelsvennootschap;
  • [schuldenaar 7] is de vennootschap waar de IE-rechten in zitten en die licenties uitgeeft om binnen de groep gebruik te maken van de verschillende IT-Systemen.
2.4.
[de schuldenarengroep] is gefinancierd door Rabobank met een lening van € 20 miljoen en door een particuliere investeerder met een lening van circa € 10 miljoen.
2.5.
[de schuldenarengroep] is door verschillende, in het verzoekschrift nader omschreven omstandigheden in financiële moeilijkheden geraakt. Bij besluit van de aandeelhouders van 28 september 2021 is daarom besloten om [de schuldenarengroep] te liquideren met als doel een maximale opbrengst te genereren bij en met de ontmanteling en verkoop van de debiteurenportefeuilles van verzoeksters met een waarde van € 10,7 miljoen. Voorts zullen de debiteurenportefeuilles van Fonds 1, Fonds III en Fonds IV, met een respectievelijke waarde van € 67,7 miljoen, € 10,3 miljoen en € 11,9 miljoen worden verkocht.
2.6.
Gedurende het proces van ontmanteling worden de bestaande portefeuilles door verzoeksters “geserviced”, waardoor de waarde van de vorderingen zal toenemen. Voor de hieraan verbonden kosten hebben verzoeksters echter wel werkkapitaal nodig. Dit wordt door verzoeksters voorzien uit een provisie die zij van de Fondsen ontvangen voor de verkoop van de debiteurenportefeuilles.
2.7.
Rabobank is sinds 2010 de huisbankier van verzoeksters en zij heeft een eersterangspandrecht op (onder andere) de debiteurenportefeuille van verzoeksters waarvan de meest recente pandakte dateert van 14 oktober 2020. Omdat Rabobank heeft aangekondigd dat zij tot uitwinning van haar pandrechten wenst over te gaan, frustreert Rabobank een gecontroleerde afwikkeling. Daarnaast pretendeert Rabobank ook pandrechten te hebben op debiteurenportefeuilles van de Fondsen.
2.8.
Omdat Rabobank meent dat zij onvoldoende informatie heeft om tot uitwinning van haar pandrechten over te gaan, heeft Rabobank verzoeksters en de Fondsen in kort geding gedagvaard tot afgifte van de benodigde informatie. De voorzieningenrechter heeft beslist dat voor zover het de debiteurenportefeuilles van verzoeksters betreft Rabobank weliswaar recht heeft op de verzochte informatie, maar dat verzoeksters eerst in de gelegenheid dienen te worden gesteld om onderhavig verzoekschrift in te dienen en de beslissing daarop af te wachten. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat naar voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk is geworden dat op de debiteurenportefeuilles van de Fondsen een pandrecht ten behoeve van Rabobank rust.
2.9.
Verzoeksters stellen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers zijn gediend met een liquidatie buiten faillissement, omdat dit leidt tot opbrengstmaximalisatie. De portefeuilles van [de schuldenarengroep] en van de Fondsen kunnen dan namelijk gezamenlijk, in “batches” worden verkocht, terwijl bovendien recht bestaat op de overwinst van de Fondsen; in faillissement is dat niet het geval althans in mindere mate. Verzoeksters zijn van mening dat wanneer Rabobank de executie doorzet de kleine kopersmarkt hiermee bekend wordt waardoor de verkoopopbrengst van de portefeuilles significant minder zal worden dan bij uitvoering van het door verzoeksters in gang gezette proces. Doordat verzoeksters op operationeel gebied geen kosten meer maken voor commerciële doeleinden en het personeelsbestand van 38 werknemers naar 17 werknemers hebben teruggebracht, heeft de ontmanteling inmiddels reeds geresulteerd in marktconforme verkoopopbrengsten. Inmiddels is ongeveer € 1.3 miljoen als eerste opbrengst van de verkoop van twee bundels door verzoeksters gerealiseerd en wordt de verkoopopbrengst van een derde portefeuille van € 1,8 miljoen verwacht, waarna er nog een restportefeuille is met een waarde van € 7 miljoen. Verzoeksters stellen dan ook dat in vergelijking met een faillissementssituatie met het WHOA-traject een “plus” voor de gezamenlijke schuldeisers kan worden gerealiseerd.
2.10.
Verzoeksters verzoeken de rechtbank om een afkoelingsperiode van vier maanden. Daarbij vragen zij de rechtbank vanwege de inrichting van dit proces en omdat de verzochte afkoelingsperiodes slechts zien op één schuldeiser, namelijk Rabobank, om in dit stadium niet over te gaan tot aanstelling van een observator. In het geval de rechtbank mocht concluderen dat het vorenstaande onvoldoende is om een evenwichtige belangafweging te waarborgen, verzoeken verzoeksters de rechtbank om te bepalen dat verzoeksters periodiek de rechtbank zal informeren over de voortgang van het beoogde liquidatieakkoord. Op die manier wordt niet alleen kostenefficiënt gewerkt maar kan ook het WHOA-traject voortvarend worden doorlopen.

3.Het standpunt van Rabobank

3.1.
Rabobank heeft op basis van de financieringsovereenkomst een actuele vordering van € 20.167.690,72 (exclusief rente en kosten) op verzoeksters. De financieringsovereenkomst expireerde op 31 december 2021 en verzoeksters zijn in verzuim met terugbetaling van de lening. Op grond van de overeenkomst zijn alle vennootschappen van verzoeksters hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld. Tot zekerheid van nakoming van de vordering hebben verzoeksters ten behoeve van Rabobank een pandrecht gevestigd op alle huidige en toekomstige bedrijfsmiddelen alsmede op alle rechten en vorderingen van verzoeksters op derden. Op grond van de financieringsovereenkomst en de algemene voorwaarden zijn verzoeksters verplicht om alle informatie die Rabobank nodig heeft in het kader van haar dienstverlening te verstrekken wanneer Rabobank hierom verzoekt. Verzoeksters hebben geruime tijd ondanks toezeggingen daartoe niet aan de informatieverplichting voldaan. Daardoor heeft Rabobank al geruime tijd geen enkel inzicht in haar onderpand en verhaalspositie. Voorts hebben verzoeksters sinds boekjaar 2018 geen jaarrekeningen gedeponeerd. Rabobank vermoedt dat [de schuldenarengroep] zelf ook geen enkel inzicht heeft in de waarde van haar vorderingen, nu zij steeds andere cijfers presenteert over een en dezelfde debiteurenportefeuille. Verder is Rabobank uit openbare jaarcijfers van de Fondsen gebleken dat verzoeksters ondanks de op de portefeuilles van [schuldenaar 2] gevestigde pandrechten van Rabobank deze aan de Fondsen hebben overgedragen zonder Rabobank daarover te informeren. Die transacties hebben voor verzoeksters geen cash opgeleverd maar enkel een verlaging van de rekening-courant schuld van verzoeksters aan de Fondsen.
3.2.
De op verzoek van Rabobank door verzoeksters aangestelde auditor is niet in staat om de verzochte informatie aan Rabobank te leveren, meer in het bijzonder een lijst van de vorderingen waarop Rabobank een pandrecht heeft. Rabobank vermoedt dat de administratie van [de schuldenarengroep] in het geheel niet op orde is. Op de bankrekeningen van [de schuldenarengroep] komen betalingen binnen op vorderingen van de Fondsen, maar ook op de (aan Rabobank verpande) vorderingen van [de schuldenarengroep] zelf. Rabobank heeft bewijsbeslag gelegd op de administratie van [de schuldenarengroep] en van de Fondsen. De Voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Rabobank de administratie van [de schuldenarengroep] mag inzien. De gerechtelijk bewaarder moet dus een selectie maken binnen de in beslaggenomen documenten en Rabobank alleen de administratie van [de schuldenarengroep] overhandigen. Dat is tot nu toe niet gelukt, omdat volgens de gerechtelijk bewaarder de administratie van [de schuldenarengroep] en de Fondsen zo verweven is dat alle bestanden handmatig moeten worden bekeken om te beoordelen in wiens administratie ze zouden moeten vallen. Het is dus niet met zekerheid vast te stellen aan wie (opbrengsten van) vorderingen toekomen.
3.3.
[de schuldenarengroep] is ertoe overgegaan een deel van haar debiteurenportefeuilles en van de Fondsen te verkopen, zonder dat duidelijk was wie exact de rechthebbende was van welke debiteurenvordering. Bij die verkoop heeft [de schuldenarengroep] er bovendien voor gekozen om uit de opbrengsten ervan Rabobank niet te voldoen.
3.4.
Rabobank is van mening dat niet aan de voorwaarden voor toewijzing van het afkoelingsverzoek is voldaan. Innen of verkopen van de aan Rabobank verpande vorderingen kan ook in samenspraak met Rabobank gebeuren, mits volledige openheid van zaken wordt geboden, zodat een afkoelingsperiode geenszins noodzakelijk is. Verder is niet aannemelijk dat de gezamenlijke crediteuren gediend zijn bij een afkoelingsperiode. Onduidelijk is wat de crediteurenlast is van [de schuldenarengroep] . Echter, ook als de verkoop en afwikkeling van de debiteurenportefeuilles aan [de schuldenarengroep] zou worden gelaten, valt al hetgeen aldus geïncasseerd wordt onder het pandrecht van Rabobank. Niet aannemelijk is dat Rabobank volledig voldaan zal worden, zodat Rabobank de enige ‘in the money’ schuldeiser is. Voor Rabobank leidt een afwikkeling buiten faillissement niet tot een (beduidend) betere uitkomst dan een faillissement. Rabobank heeft een evident belang bij uitwinning van haar zekerheden, nu zij een opeisbare vordering heeft van ruim € 20 miljoen en zij bovendien belemmerd wordt door [de schuldenarengroep] bij de uitwinning van haar zekerheden. Rabobank wordt door een afkoelingsperiode wezenlijk in haar belangen geschaad, nu onduidelijk blijkt te zijn op welke vorderingen pandrechten zijn gevestigd, en of betalingen plaatsvinden op de aan Rabobank verpande vorderingen of op de vorderingen van de Fondsen. Daarbij komt dat [de schuldenarengroep] het WHOA-traject wil financieren uit aan Rabobank verpande vorderingen en dat Rabobank geen vervangende zekerheid krijgt aangeboden. Ten slotte is [de schuldenarengroep] niet in staat om aan haar lopende verplichtingen, waaronder de renteverplichtingen jegens Rabobank, te voldoen.

4.De beoordeling

4.1.
Het onderhavige verzoek is een verzoek op basis van de tweede afdeling van titel IV van de Faillissementswet (Homologatie van een onderhands akkoord, artikel 369 e.v. Fw). Het verzoek ziet op het afkondigen van een – eerste – afkoelingsperiode.
Rechtsmacht en bevoegdheid
4.2.
Verzoeksters 1, 2, 3,4, 6 en 7 zijn gevestigd in [vestigingsplaats] . Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om de verzoeken in behandeling te nemen. Hieruit volgt verder dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is van deze verzoeken kennis te nemen.
4.3.
[schuldenaar 5] is gevestigd te [vestigingsplaats] . Gelet op het bepaalde in artikel 369 lid 8 Fw en het verzoek van verzoekers om ook kennis te nemen van het verzoek van [schuldenaar 5] is de rechtbank ook bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van [schuldenaar 5] .
Afwijzing afkoelingsperiode
4.4.
Een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode wordt toegewezen als summierlijk blijkt dat, onder andere, redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en – in dit geval – Rabobank niet wezenlijk in haar belangen wordt geschaad. De rechtbank is van oordeel dat van beide elementen niet summierlijk is gebleken.
4.5.
Wat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers betreft wordt het volgende overwogen. In een geval als het onderhavige, waarin met een akkoord een gecontroleerde afwikkeling wordt beoogd, is van belang of ten tijde van de beslissing over de afkoelingsperiode redelijkerwijs valt aan te nemen dat met een akkoord buiten faillissement een beter resultaat kan worden behaald dan met de afwikkeling in faillissement. Er moet met andere woorden redelijkerwijs aannemelijk zijn dat er een duidelijke “plus” is verbonden aan een afwikkeling buiten faillissement. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestaan van deze “plus” niet, ook niet summierlijk, gebleken.
4.6.
[de schuldenarengroep] voorziet een akkoord waarbij de opbrengsten pas op langere termijn voor de schuldeisers beschikbaar zullen komen. Zij heeft tijd nodig om de debiteurenportefeuilles verkoopklaar te maken, terwijl pas recht op de overwinst van de Fondsen bestaat als de obligatiehouders volledig zijn betaald. Op dit moment heeft de rechtbank geen inzicht in de vraag wat de verwachte opbrengst van de debiteurenportefeuilles en van de overwinst zal zijn. Er zijn geen rapporten beschikbaar en de door [de schuldenarengroep] geschatte bedragen zijn niet consistent. De rechtbank heeft bij de nu gepresenteerde gegevens geen enkele aanleiding te veronderstellen dat [de schuldenarengroep] met het door haar voorziene traject méér opbrengst zal weten te realiseren dan de hoogte van de vordering van Rabobank. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat Rabobank de enige
in the moneyschuldeiser is. Dat de belangen van Rabobank zijn gediend met een afkoelingsperiode is niet summierlijk gebleken. [de schuldenarengroep] stelt wel dat een gezamenlijke verkoop van de vorderingen van [de schuldenarengroep] en van de Fondsen, in combinatie met de overwinst, tot een meeropbrengst voor Rabobank zal leiden, maar Rabobank heeft dat gemotiveerd betwist en [de schuldenarengroep] heeft deze “plus” op geen enkele wijze gesubstantieerd.
4.7.
Daar komt bij dat niet summierlijk is gebleken dat de belangen van Rabobank, met een niet betwiste vordering van ruim € 20 miljoen, door het thans afkondigen van een afkoelingsperiode niet worden geschaad. Zoals [de schuldenarengroep] ter zitting ook heeft erkend is de informatievoorziening aan Rabobank tot heden verre van behoorlijk verlopen. Zelfs na het bewijsbeslag en het kort geding beschikt Rabobank niet over de benodigde informatie. Onder meer is onduidelijk wie de rechthebbende is van de diverse vorderingen; [de schuldenarengroep] of de Fondsen. Daarmee is op voorhand dus ook niet duidelijk aan wie de opbrengsten van een eventuele verkoop (of inning) zullen toekomen. Ter zitting heeft [de schuldenarengroep] de vrees van Rabobank in dat verband niet kunnen wegnemen. Rabobank heeft dan ook terecht naar voren gebracht dat er geen enkele garantie is dat zij niet wezenlijk in haar belangen wordt geschaad als zij nu wordt beperkt in de uitoefening van haar zekerheden. Bovendien heeft [de schuldenarengroep] ervoor gekozen Rabobank niet te voldoen uit de verkoopopbrengst van een deel van de portefeuille, begin van dit jaar, terwijl niet in geschil is dat in ieder geval op een deel van de indertijd overgedragen vorderingen een pandrecht van de Rabobank rustte. Dit draagt bij aan het oordeel dat niet summierlijk is gebleken dat Rabobank door het afkondigen van aan afkoelingsperiode niet wezenlijk in haar belangen wordt geschaad.
4.8.
Bij deze stand van zaken behoeven de andere door partijen aan de orde gestelde kwesties geen bespreking. De verzoeken zullen worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Damsteegt, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en
mr. R.P. van Eerde, rechters, en in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen