ECLI:NL:RBROT:2022:12075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
KTN-9573109_24062022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en onkostenvergoeding in arbeidsovereenkomst met verwerping van reconventionele vordering

In deze zaak heeft eiseres, aangeduid als [naam01], een vordering ingesteld tegen haar voormalige werkgever, Key Knowledge & Skills B.V. (KKS), met betrekking tot achterstallig salaris en onkostenvergoeding. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 22 december 2017 opgezegd, maar [naam01] stelt dat zij nooit of nauwelijks salaris heeft ontvangen. In haar vordering eist zij een totaalbedrag van € 26.799,45, bestaande uit diverse posten zoals achterstallig salaris, vakantiegeld, onkostenvergoedingen en een restantbedrag voor de verkoop van haar auto aan KKS. KKS heeft de vordering betwist en in reconventie een eis ingesteld tot teruggave van bedrijfseigendommen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2022 heeft [naam01] haar eis gewijzigd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat deze wijzigingen in strijd zijn met de goede procesorde. De kantonrechter heeft de vorderingen van [naam01] beoordeeld en geconcludeerd dat de meeste vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn. Het gevorderde salaris werd afgewezen omdat [naam01] niet kon aantonen dat zij dit niet had ontvangen. De vordering tot betaling van vakantiegeld en onkostenvergoedingen werd eveneens afgewezen, terwijl een bedrag van € 559,- aan vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen en onkostenvergoeding werd toegewezen.

In reconventie werd de eis van KKS niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig en voldoende onderbouwd was ingediend. De kantonrechter heeft uiteindelijk beslist dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt, gezien het feit dat beide partijen in overwegende mate in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9573109 CV EXPL 21-40034
datum uitspraak: 24 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam01],
woonplaats [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. T. Bouwman-Huisman,
tegen
Key Knowledge & Skills B.V.,
vestigingsplaats Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: K. Gangaram Panday.
De partijen worden hierna ‘ [naam01] ’ en ‘KKS’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 november 2021, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het vonnis van 27 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de gemachtigde van [naam01] met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van KKS met pleitaantekeningen tevens houdende aanvulling van de eis in reconventie, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [naam01] met pleitaantekeningen;
  • de e-mail van de gemachtigde van KKS met aanvullende pleitaantekeningen.
1.2.
Op 19 april 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 26 april 2022, bij welke gelegenheid partijen te kennen hebben gegeven dat zij er onderling niet uit gekomen zijn en [naam01] haar eis heeft gewijzigd.

2.De feiten

2.1.
KKS wordt via JEMB Holding B.V. (hierna: JEMB) bestuurd door [naam02] . [naam02] is via JEMB ook voor 60% medeaandeelhouder en middellijk bestuurder van het inmiddels failliete Key Knowlegde B.V. Van die B.V. zijn de andere 40% van de aandelen, na aanvankelijke houderschap door haar zoon [naam03] , verkocht en overgedragen aan Key Knowledge Box Ltd en Key Knowledge Ltd, welke vennootschappen naar Engels recht bestuurd worden door [naam01] .
2.2.
[naam01] , destijds woonachtig op het adres [adres01] te Breukelen, is op
1 februari 2014 bij KKS, toen l gevestigd te Bleiswijk, in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, aanvankelijk voor zes uur per week tegen een salaris van € 10,- per uur, en later voor een salaris van € 240,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
2.3.
Op 22 december 2017 heeft KKS na daartoe verkregen toestemming de arbeidsovereenkomst met [naam01] opgezegd per 1 februari 2018.
2.4.
Bij brief van 30 december 2020, geadresseerd aan KKS en JEMB, heeft [naam01] zich gewend tot [naam02] en hem meegedeeld dat zij nog achterstallig loon en andere kosten tegoed heeft van zijn B.V. ’s.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam01] eist, na wijziging van eis (voor zover toegestaan, zie ov. 4.1. t/m 4.5.):
€ 6.135,66 netto aan openstaand salaris over de periode van 1 december 2015 tot en met 1 februari 2018;
een bedrag aan niet betaald vakantiegeld over 2014, 2015 en 2016 over het gewone salaris en vakantiegeld over 2017 over de overuren;
een bedrag van € 12.170,- netto (1.217 x € 10,- netto) aan niet betaalde overuren
€ 55,- netto aan vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen;
€ 504,- aan onkostenvergoeding, gebaseerd op haar arbeidsovereenkomst;
€ 2.125,- aan onkostenvergoeding / huur en vergoeding voor elektra voor het kantoor Breukelen;
€ 988,19 aan vergoeding van bouwkosten;
€ 3.500,- aan restantbedrag voor de aankoop van haar auto door KKS;
veroordeling van KKS in de proceskosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Daartoe stelt [naam01] dat zij gedurende haar dienstverband nooit, althans vrijwel nooit, salaris ontvangen heeft van KKS. Er werden wel salarisspecificaties opgesteld, waarop melding is gemaakt van kastransacties, maar rond de data van salarisbetaling ging [naam02] met de bedrijfscreditcard naar de giromaat, pinde daar het salarisbedrag en stak het geld dan vervolgens in eigen zak. In de boekhouding werd vermeld: salaris [naam01] met een bankrekeningnummer. Daarom vordert [naam01] thans betaling van € 6.135,66 netto aan achterstallig salaris. Ook maakt zij aanspraak op betaling van vakantiegeld. Tevens stelt [naam01] 1217 overuren te hebben gemaakt à € 10,- netto, in verband waarmee zij € 12.170,- netto vordert. Omdat zij in 2015, 2016 en 2017 vakantie uren heeft opgebouwd, maar die niet genoten heeft, wil [naam01] ook daarvoor een vergoeding. Het gaat om 5,5 uur à € 10,- netto, wat uitkomt op € 55,- netto. Eveneens maakt [naam01] op grond van haar arbeidsovereenkomst aanspraak op € 504,- aan vergoeding voor haar mobiele telefoon en reiskosten, te weten € 474,50 over 2017 en € 29,50 over 2018. Daarnaast stelt [naam01] dat het pand in Breukelen waar KKS gevestigd was door een familielid van haar was gehuurd en dat zij met [naam02] heeft afgesproken dat KKS voor het gebruik van het pand inclusief nutsvoorzieningen € 250,- per maand zou betalen. In verband hiermee vordert [naam01]
€ 2.125,- omdat over de periode van 1 december 2015 tot en met 15 augustus 2016, dus 8,5 maand, het bedrag van € 250,- niet betaald is. Voorts stelt [naam01] uit eigen middelen
€ 988,19 te hebben betaald voor verbouwwerkzaamheden in het pand, verricht ten behoeve en in opdracht van KKS, welk bedrag zij vergoed wenst te zien. Tot slot stelt [naam01] dat zij haar privéauto in 2017 verkocht heeft aan KKS voor € 5.000,-, maar dat van die koopsom € 3.500,- onbetaald is gebleven, in verband waarmee zij betaling van dat bedrag eist.
3.3.
KKS heeft de eis betwist.
in reconventie
3.4.
KKS eist dat [naam01] aan haar gelden betaalt dan wel goederen verstrekt.
3.5.
Daartoe stelt KKS dat [naam01] bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gevraagd bedrijfseigendommen toebehorend aan KKS te retourneren. Dat heeft zij tot op heden niet gedaan. KKS heeft daarvoor ook geen financiële compensatie ontvangen. Te kennen is gegeven dat het exacte bedrag later zal worden toegelicht.
3.6.
[naam01] heeft de eis betwist.

4.De beoordeling

in conventie
naar aanleiding van de eiswijziging
4.1.
In deze zaak heeft, na dagvaarding, antwoord en schriftelijke stukkenwisseling, op 19 april 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aan het einde van de behandeling is de zaak verwezen naar de rolzitting van 26 april 2022 om partijen in de gelegenheid te stellen de zaak onderling te regelen en hierover te berichten. Op de rolzitting heeft [naam01] bij akte te kennen gegeven dat partijen er samen niet uitgekomen zijn en dat zij haar eis vermindert. Op de rolzitting is van de zijde van KKS bevestigd dat partijen er niet in zijn geslaagd om tot overeenstemming te komen, maar is tevens erop gewezen dat [naam01] in haar akte de vorderingen heeft aangepast en onderbouwd zonder dat KKS in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Daarom is gevraagd de eiswijzigingen geheel buiten beschouwing te laten. Ook is erop gewezen dat, gelet op het totale bedrag van de vordering van € 26.799,45, de competentiegrens wordt overschreden.
4.2.
Om met dat laatste te beginnen: op de voet van artikel 94 leden 2 en 3 gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 93 en artikel 97 lid 1 Rv is de kantonrechter bevoegd om deze zaak te behandelen en daarin een beslissing te nemen, omdat de vorderingen hoofdzakelijk betrekking hebben op de arbeidsovereenkomst tussen partijen en, voor zover dat niet het geval is, samenhang hebben met de arbeidsrelatie tussen partijen.
4.3.
Wat de eiswijziging betreft, geldt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser altijd zijn eis kan verminderen. Zie artikel 129 Rv. Ten aanzien van een verandering of vermeerdering van eis geldt een iets andere regeling. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten. Zie artikel 130 Rv.
4.4.
De eis van [naam01] is samengesteld uit verschillende vorderingen. De bedragen van die vorderingen opgeteld kwamen voor de eiswijziging uit op een bedrag € 35.039,14 en komen na de eiswijziging uit op een bedrag van € 26.799,45. Als de waarde van de vorderingen tezamen genomen wordt bezien, is dus sprake van een eisvermindering. Als de waarde van de afzonderlijke vorderingen wordt bezien, is echter niet steeds sprake van een eisvermindering.
Wat gevorderd wordt onder 2 te weten:
een bedrag aan niet betaald vakantiegeld over 2014, 2015 en 2016 over het gewone salaris en vakantiegeld over 2017 over de overuren;
wil [naam01] wijzigen in:
- € 153,60 aan vakantiegeld over de periode van 1 juni 2017 tot en met januari 2018;
- € 988,- aan vakantiegeld over 1235 overuren;
Op zichzelf beschouwd levert de gewenste eiswijziging van het gevorderde onder 2 een meer gespecificeerde vordering op dan voorheen, doordat nu concrete bedragen worden vermeld. Daarnaast heeft de gemachtigde van [naam01] dit deel van de vordering van een onderbouwing voorzien, die eerder nog niet was gegeven ten aanzien van het oorspronkelijk gevorderde met betrekking tot vakantiegeld over salaris en overuren.
Wat gevorderd wordt onder 3 te weten:
een bedrag van € 12.170,- netto (1.217 x € 10,- netto) aan niet betaalde overuren;
wil [naam01] wijzigen in:
€ 12.350,- netto (1.235 x € 10,- netto) aan niet uitbetaalde overuren over de periode van
1 december 2015 tot en met 1 februari 2018;
Op zichzelf beschouwd behelst het gevorderde onder 3 na de eiswijziging een vermeerdering van eis ten opzichte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag aan niet betaalde overuren. Daarnaast levert de gewenste eiswijziging van het gevorderde onder 3 een meer gespecificeerde vordering op dan voorheen door een periode te vermelden waarin de gestelde overuren zijn gemaakt.
4.5.
Gelet op het vorenstaande staat aan de eisvermindering niets in de weg, maar dat geldt naar het oordeel van de kantonrechter niet voor de eiswijzigingen ten aanzien van het gevorderde onder 2 en 3. Die wijzigingen worden in strijd geacht met de goede procesorde, gezien de wijze waarop die wijzigingen zijn gepresenteerd, namelijk als eisverminderingen terwijl het geen eisverminderingen betreffen. Daarnaast is de gelegenheid die partijen geboden is om zich uit te laten over de schikkingsonderhandelingen niet bedoeld geweest om na te procederen en vorderingen te veranderen en nader te onderbouwen naar aanleiding van hetgeen besproken is bij de mondelinge behandeling. Daarom zal de kantonrechter de eiswijzigingen ten aanzien van het gevorderde onder 2 en 3 buiten beschouwing laten en oordelen over hetgeen oorspronkelijk onder 2 en 3 gevorderd is, zoals onder 3.1. vermeld. De kantonrechter heeft het mede om die reden ook niet nodig gevonden om KKS nog in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het onder 2 en 3 gevorderde.
het gevorderde onder 1
4.6.
Het gevorderde onder 1 betreft een bedrag van € 6.135,66 netto aan salaris over de periode van 1 december 2015 tot en met 1 februari 2018 dat volgens [naam01] niet betaald is aan haar. Van de zijde van KKS is dit gemotiveerd weersproken. Aangevoerd is dat op verzoek van [naam01] salaris veelal contant aan haar is uitbetaald door [naam02] . Dat gebeurde volgens KKS door op de salarisdata het bedrag aan salaris te pinnen en te geven aan [naam01] . Dat op die data bedragen zijn gepind, wordt erkend door [naam01] , maar zij ontkent het geld te hebben ontvangen. Het aangevoerde door KKS vindt echter steun in de salarisspecificaties die in het geding zijn gebracht, waaruit valt op te maken dat salaris van [naam01] per kas is uitbetaald. Los daarvan is ook weinig aannemelijk dat [naam02] , zoals [naam01] stelt, het salaris in zijn eigen zak zou hebben gestoken en dat zij dat heeft laten passeren tot aan haar ontslag en ook nadien nog tot eind december 2020. Nergens blijkt ook uit dat [naam01] geprotesteerd heeft tegen de door haar geschetste gang van zaken. In de dagvaarding noch bij de mondelinge behandeling heeft [naam01] een plausibele verklaring afgelegd waarom zij het niet uitbetalen van haar salaris en overuren veelvuldig en over een periode van jaren zou hebben laten gebeuren. Tegen deze achtergrond heeft [naam01] onvoldoende gesteld om tot het bewijs van haar stellingen te worden toegelaten. Er bestaat reeds zodanige twijfel over de rechtmatigheid en gegrondheid van de loonvordering dat hierin reden wordt gezien om het gevorderde salarisbedrag af te wijzen, ook al heeft KKS de daadwerkelijke betaling van de salarisbedragen niet aangetoond. Daarom wordt het gevorderde onder 1 afgewezen.
het gevorderde onder 2
4.7.
Het gevorderde onder 2 betreft een bedrag aan niet betaald vakantiegeld over 2014, 2015 en 2016 over het gewone salaris en vakantiegeld over 2017 over de overuren. Nog daargelaten dat in de dagvaarding vermeld wordt dat [naam01] in 2014, 2015 en 2016 het vakantiegeld over haar gewone salaris uitbetaald heeft gekregen, wat bij de mondelinge behandeling is bevestigd, geldt dat het gevorderde onder 2 onvoldoende bepaalbaar is. Dat laatste ziet dan op uitbetaling van vakantiegeld over 2017 over de overuren, waarover hieronder meer. Op basis van het gestelde kan geen concreet bedrag worden toegewezen. Daarom wordt het gevorderde onder 2 afgewezen.
het gevorderde onder 3
4.8.
Het gevorderde onder 3 betreft een bedrag van € 12.170,- netto (1.217 x € 10,- netto) aan niet betaalde overuren. Blijkens het lichaam van de dagvaarding zou het gaan om overuren in de jaren 2014 tot en met 2017, maar zijn de 1217 overuren gebaseerd op de som van 1045 overuren in 2016 en 172 overuren in 2017. Die uren worden vermeld in een door [naam01] zelf opgesteld overzicht (productie 8 bij dagvaarding). Nergens blijkt echter uit dat [naam01] daadwerkelijk 1217 overuren heeft gemaakt naast haar reguliere werktijd van zes uur per week, terwijl KKS dat betwist. Het gestelde dat de uren zijn besteed aan een verbouwing in het pand in Breukelen en dat KKS daar kantoor hield, is weersproken door KKS. Volgens KKS heeft zij die locatie niet gehuurd, waarover hieronder meer, heeft zij daar niet kantoor gehouden en heeft zij geen opdracht gegeven aan [naam01] om daar verbouwingswerkzaamheden te verrichten. De reden voor de verbouwing is volgens [naam01] gelegen in het verkrijgen van een hogere taxatiewaarde met het oog op een voorgenomen aankoop van het pand en het verkrijgen van de benodigde financiering daarvoor door KKS, maar zonder nadere uitleg, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom KKS een investering heeft willen doen in een pand dat niet van haar is, met een waardestijging van dat pand tot gevolg, en dat zij dat pand dan vervolgens zou hebben willen kopen voor een hogere prijs dan vóór de investering. Die uitleg van [naam01] roept meer vragen op dan dat het de reeds bestaande twijfel wegneemt. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat [naam01] ook op dit punt onvoldoende heeft gesteld om tot het bewijs van haar stellingen te worden toegelaten en wordt het gevorderde onder 3 afgewezen.
het gevorderde onder 4
4.9.
Het gevorderde onder 4 betreft een bedrag van € 55,- netto aan vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen. Dit is niet betwist. Daarom wordt het bedrag van € 55,- toegewezen.
het gevorderde onder 5
4.10.
Het gevorderde onder 5 ziet op een bedrag van € 504,- aan onkostenvergoeding. Gesteld is dat dit bedrag is samengesteld uit vergoedingen voor mobiele telefonie en reiskosten over 2017 en 2018. Dat is niet betwist, zodat het bedrag van € 504,- ook wordt toegewezen.
het gevorderde onder 6
4.11.
Het gevorderde onder 6 betreft een bedrag van € 2.125,- aan onkostenvergoeding / huur en vergoeding voor elektra voor het kantoor Breukelen. Als gezegd heeft KKS betwist
de locatie in Breukelen te hebben gehuurd en daar kantoor te hebben gehouden. Gelet hierop had het op de weg van [naam01] gelegen om te onderbouwen dat sprake is van een overeenkomst op grond waarvan KKS gehouden zou zijn huur aan haar te betalen. Temeer heeft daartoe aanleiding bestaan nu in de dagvaarding is gesteld dat het pand gehuurd was door een familielid van [naam01] , wat al de vraag oproept waarop (de bevoegdheid) wordt gebaseerd dat [naam01] iets te vorderen heeft van KKS met betrekking tot de locatie in Breukelen. Terzake hiervan is de kantonrechter eveneens van oordeel dat [naam01] onvoldoende heeft gesteld om tot het bewijs te worden toegelaten van het bestaan van een (huur)relatie tussen partijen uit hoofde waarvan KKS gehouden zou zijn betaling te verrichten aan [naam01] . Daarom wordt het gevorderde onder 6 afgewezen.
het gevorderde onder 7
4.12.
Het gevorderde onder 6 betreft een bedrag van € 988,19 aan vergoeding van kosten gemaakt volgens [naam01] bij verbouwwerkzaamheden in het pand in Breukelen. KKS heeft betwist opdracht te hebben gegeven voor de verbouwwerkzaamheden en aangevoerd dat [naam01] de kosten privé heeft gemaakt. Dat KKS bedoelde opdracht zou hebben gegeven, blijkt nergens uit. Daar staat tegenover dat [naam01] niet weersproken heeft dat zij woonachtig is geweest in het pand in Breukelen, dat zij daar wilde blijven wonen en er een badkamer heeft laten realiseren voor haar zoon. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat [naam01] onvoldoende heeft gesteld om tot het bewijs te worden toegelaten dat de verbouwing is verricht in opdracht van KKS, zodat KKS de kosten daarvan zou moeten betalen. Daarom wordt het gevorderde onder 7 afgewezen.
het gevorderde onder 8
4.13.
Het gevorderde onder 8 betreft een bedrag van € 3.500,- in verband met de overname van de auto van [naam01] door KKS. In dit verband is gesteld dat KKS op grond van een tussen partijen gesloten koopovereenkomst de privéauto van [naam01] van het merk Range Rover met kenteken [kenteken01] voor een bedrag van € 5.000,- van haar heeft overgenomen, maar dat van die koopsom € 3.500,- onbetaald is gebleven. Daarbij is erop gewezen dat de auto voor € 5.000,- is opgenomen op de balans van KKS. Van de zijde van KKS is erkend dat de auto overgeschreven is geweest op haar naam in 2014 en voor een bedrag van € 5.000,- in de boeken is gekomen, maar weersproken is dat daaraan een tussen partijen gesloten koopovereenkomst ten grondslag heeft gelegen en dat KKS nog € 3.500,- zou moeten betalen aan [naam01] . Aangevoerd is dat [naam01] met het auto is blijven rijden, maar dat KKS de kosten daarvan, waaronder het dure onderhoud, voor haar rekening nam. Daar stond tegenover dat [naam01] , hetgeen zij bevestigd heeft, te maken heeft gehad met de bijtellingsregels. Tevens heeft KKS onderbouwd gesteld dat de auto in de loop van 2017 weer terug op naam is gesteld van [naam01] , wat bevestiging vindt in de omstandigheid dat [naam01] verklaard heeft de auto inmiddels te hebben verkocht. Onder deze omstandigheden bestaat na de mondelinge behandeling nog meer twijfel ten aanzien van de gestelde titel van koop dan voordien, wat reden geeft om [naam01] niet tot het bewijs hiervan toe te laten, wat met zich brengt dat de gestelde verschuldigdheid van het bedrag van € 3.500,- niet komt vast te staan. Daarom wordt het gevorderde onder 8 afgewezen.
in reconventie
4.14.
Op grond van artikel 137 Rv moet een eis in reconventie dadelijk bij de conclusie van antwoord worden ingesteld. Van belang is dat de eis in reconventie via een behoorlijke toelichting dient te eindigen in een duidelijke vordering, zodat na lezing meteen duidelijk is op grond van welke feiten en juridische argumenten de eisende partij meent recht te hebben op wat hij van de wederpartij vordert. Daarbij kan niet worden volstaan met een enkele verwijzing naar een productie.
4.15.
Wat het voorgaande betreft schiet de eis in reconventie tekort. Uit de conclusie blijkt namelijk onvoldoende wat KKS vordert van [naam01] . Onduidelijk is of teruggave van goederen dan wel betaling van een geldbedrag wordt gevorderd. Om welke goederen of welk geldbedrag het zou gaan is ook niet vermeld.
4.16.
Pas bij de mondelinge behandeling is in de spreekaantekeningen van KKS een lijst met goederen met daarachter bedragen vermeld met een gezamenlijk beloop van € 2.577,21, waarbij de kantonrechter is verzocht [naam01] te veroordelen tot teruggave van de goederen aan KKS, meteen en onder last van een dwangsom van € 150,- per dag, of tot betaling van genoemd bedrag. Gelet op het bepaalde in artikel 137 Rv is dat bij nader inzien te laat geweest, want dit had bij antwoord moeten gebeuren. Daarom wordt de eis van KKS niet-ontvankelijk verklaard.
4.17.
Het voorgaande heeft mede tot gevolg dat de eisvermeerdering van KKS als vermeld in de spreekaantekeningen, te weten € 4.690,96 aan gestelde geldlening, rente en incassokosten, € 2.400,- aan schadevergoeding alsmede € 4.480,- ex btw aan verloren arbeidsuren van [naam02] , buiten behandeling blijft.
in conventie en in reconventie
4.18.
Omdat partijen wat hun vorderingen betreft over en weer (in overwegende mate) in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten te compenseren in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt KKS om aan [naam01] te betalen € 559,-;
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.4.
verklaart de eis niet-ontvankelijk;
in conventie en in reconventie
5.5.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465