ECLI:NL:RBROT:2022:1205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandig werkend kok, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke door het Uwv was afgewezen op basis van een medische beoordeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van het Uwv, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 10 september 2018 ziek had gemeld vanwege een verwonding aan zijn rechterhand. Na beëindiging van zijn dienstverband op 11 juni 2019 ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde na onderzoek door een verzekeringsarts dat de eiser op 7 september 2020 voor 23,39% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand waren gekomen en aan de vereisten voldeden.

De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft de conclusie van het Uwv bevestigd dat de eiser niet meer dan 23,39% arbeidsongeschikt was en dat hij derhalve geen recht had op een WIA-uitkering. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in deze procedure. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2787

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. J. Berghout),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 24 december 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 7 september 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiser werkte als zelfstandig werkend kok. Hij heeft zich op 10 september 2018 wegens een verwonding aan zijn rechterhand ziekgemeld voor dit werk. Op 11 juni 2019 is het dienstverband geëindigd, waarna eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA afgewezen.
Een arts van het Uwv heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 7 september 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser in deze functies gemiddeld 76,61% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het Uwv geen WIA-uitkering krijgen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

Eiser is het niet met het Uwv eens. Eiser vindt dat hij meer beperkingen heeft dan de arts heeft vastgesteld. Zoals door de arts wordt vastgesteld kan hij simpele handelingen niet verrichten zonder pijn. Dat geldt ook voor handelingen als typen, hanteren mobiele telefoon, duwen, trekken en tillen. Als gevolg van die pijn ervaart hij ook mentale complicaties. Dat is niet meegenomen door de verzekeringsarts. Gelet op die pijn is hij van mening dat hij de functies niet kan verrichten.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiser voor 23,39% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 7 september 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

De rechtbank vindt dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 7 september 2020 voor 23,39% arbeidsongeschikt is (en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering). De rechtbank zal dat uitleggen.
Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
Een arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht.
Deze arts heeft informatie bij de behandelaar opgevraagd en in zijn rapportage overwogen dat als dit tot ander inzichten leidt er een aanvullende rapportage zal worden geschreven. Het sociaal medisch oordeel is vervolgens getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts.
Op 15 januari 2021 is informatie van de medisch specialist van Xpert Clinics ontvangen. Daarop is op 18 januari 2021 gereageerd door de arts dat er geen aanvullend rapport nodig is en de conclusie ongewijzigd blijft.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van
30 maart 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en informatie van de behandelaars bestudeerd. In bezwaar heeft eiser aanvullend nog een uittreksel van zijn patiëntdossier bij Xpert Handtherapie ingebracht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gesproken op de hoorzitting. Hij heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts.
De (verzekerings)artsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaar betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings) artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Medische beoordeling
Voorafgaand aan het primaire besluit heeft de arts het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij heeft beschreven dat eiser een fysieke beperking heeft aan de rechterhand in de vorm van krachtverlies en functievermindering. Volgens hem zijn de door eiser opgegeven belemmeringen deels in overeenstemming met de objectieve onderzoeksbevindingen en deze passen grotendeels bij de vastgestelde aandoeningen. Hij concludeert dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden als direct gevolg van ziekte heeft. De beperkingen zijn niet duurzaam. Hij heeft beperkingen vastgesteld met name ten aanzien van dynamische handelingen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 30 maart 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Niet is gebleken dat de primaire arts een onjuist of onvolledig beeld van de medische problematiek had. Er is sprake van enig krachtverlies, maar de motoriek van de hand is overwegend intact. Eiser wordt hierom beperkt geacht in de belastbaarheid van de rechterhand, met name waar het gaat om zware belastingen zoals frequent en krachtig knijpen en grijpen, schroefbewegingen maken en tillen, dragen, duwen en trekken. In bezwaar zijn volgens de verzekeringsarts geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding zijn om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De bevindingen van de primaire arts komen bovendien overeen met die van de behandelend fysiotherapeut. Bovendien kwamen primair geen aanwijzingen psychopathologie uit het onderzoek naar voren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Eiser stelt weliswaar dat hij mentale complicaties ervaart als gevolg van de pijn die hij voelt, maar de (verzekerings)artsen hebben daar geen aanwijzingen voor gevonden. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de (mentale) klachten die eiser ervaart op datum in geding, 7 september 2020. De rechtbank ziet hierom geen grond voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is.
De arbeidskundige beoordeling
De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan doen. Het gaat om:
- (111180) Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- (315100) Administratief ondersteunend medewerker;
- (315174) Telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound).
Eiser voert aan dat de geduide functies niet passend zijn omdat handelingen als typen, een (mobiele) telefoon hanteren, tillen, trekken en duwen gepaard gaan met pijn.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 21 december 2020 voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn.
De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft zijn heroverweging gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) van 30 maart 2021 en op de FML van de arts van 15 december 2020, nu deze FML in bezwaar niet is gewijzigd. Op basis van deze FML acht de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) de eerder geduide functies passend. De knelpunten betreffen geen overschrijding van de belastbaarheid van eiser en dit is ook gemotiveerd.
Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk, mede gelet op het feit dat kan worden uitgegaan van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen. De rechtbank vindt dan ook dat het Uwv voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft berekend dat eiser op 7 september 2020 met deze functies 76,61% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als zelfstandig werkend kok, zodat eiser voor de overige 23,39 % arbeidsongeschikt is.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 7 september 2020 terecht bepaald op 23,39%. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, heeft eiser op grond van de wet WIA dus geen recht op een uitkering.
Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in samenwerking met
mr. S. Hoeijmans, griffier op 17 februari 2022.
De uitspraak is verzonden op 17 februari 2022 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.