ECLI:NL:RBROT:2022:12048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/10/643449 / KG ZA 22-722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil inzake partneralimentatie na echtscheiding met verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de rechtbank Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen een man en een vrouw die met elkaar gehuwd zijn geweest. De man, eiser, heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van 1 augustus 2022 te schorsen, waarin de man was veroordeeld tot het betalen van partneralimentatie aan de vrouw. De vrouw, gedaagde, heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank terecht zonder mondelinge behandeling heeft beslist, conform het procesreglement Alimentatie 2022. De man betwist de behoefte aan alimentatie en stelt dat hij in financiële problemen zal komen als de beschikking wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet tijdig een verweerschrift heeft ingediend en dat zijn verzoek om uitstel niet is gehonoreerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in de eerdere beschikking en dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat hij in een noodtoestand verkeert. De vordering van de man wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643449 / KG ZA 22-722
Vonnis in kort geding van 20 september 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Rhoon,
eiser,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 augustus 2022, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord van 5 september 2022, met producties 1 tot en met 5;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 6 september 2022.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is een minderjarig kind geboren op [geboortedatum01] 2006.
2.2.
Bij beschikking van 18 april 2017 heeft de rechtbank Limburg de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, van welke beschikking door partijen ondertekende ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant deel uitmaken.
2.3.
In het convenant is voor zover van belang het volgende opgenomen:
2.1. Behoefte aan partneralimentatie
2.1.1.
Partijen stellen de huwelijksgerelateerde behoefte van partijen vast op € 5.161,-- netto per maand. De behoefte is berekend op basis van 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk op het gezinsinkomen zijn de kosten van het kind in mindering gebracht. Het netto gezinsinkomen bedroeg
€ 5.161,-- per maand en de kosten van het kind € 950,-- per maand.
2.2.
Partneralimentatie
2.2.1.
Partijen stellen de partneralimentatie vast aan de hand van een draagkrachtberekening conform de tremanormen.
2.2.2.
Partijen komen op basis van de jusvergelijking overeen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie verstrekt van € 547,-- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de eerste van de maand door bijschrijving op een door de vrouw aan te wijzen rekening. (…)
2.3.
Inkomen van de alimentatiegerechtigde
2.3.1.
Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is rekening gehouden met haar huidige inkomsten uit arbeid die € 24.589,-- bruto per jaar bedragen. Het totaal van de in artikel 2 bepaalde alimentatie en de huidige inkomsten uit arbeid van de vrouw bedraagt dus € 30.862,- per jaar.
2.3.2.
De partijen stellen vast dat dit laatste bedrag het bedrag is dat de vrouw minimaal voor haar eigen levensonderhoud behoeft. Dit bedrag van € 30.862,-- wordt jaarlijks verhoogd met hetzelfde percentage als waarmee de alimentatie ingevolge de wettelijke indexeringspercentage wordt verhoogd.
2.3.3.
Indien de vrouw door – door haar te bewijzen – omstandigheden buiten haar macht minder zal verdienen dan haar huidige inkomsten uit arbeid zal, indien de man daarvoor draagkracht heeft, de alimentatie verhoogd worden tot een zodanig bedrag dat de vrouw een totaal inkomen ter beschikking houdt van het hierboven genoemde (geïndexeerde) bedrag van € 30.862,--. (…)”
2.4.
Naar aanleiding van een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie heeft deze rechtbank bij beschikking van 13 november 2018, onder wijziging van het convenant, bepaald dat de man met ingang van de datum van de beschikking € 136,00 per maand aan partneralimentatie dient te voldoen aan de vrouw.
2.5.
Het inkomen van de vrouw is sinds mei 2020 aanzienlijk lager dan in het convenant genoemde jaarinkomen. Zij ontvangt thans een WW-uitkering. Gelet op de gewijzigde omstandigheden heeft de vouw bij verzoekschrift van 4 februari 2022 een verzoek tot wijziging partneralimentatie ingediend.
2.6.
Op 3 mei 2022 heeft de man via een zogenaamd F2-formulier het verzoek van de vrouw betwist, in die zin dat hij betwist dat sprake is van een (aanvullende) behoefte aan de zijde van de vrouw. De man heeft verzocht om een uitstel van zes weken te verlenen.
2.7.
Het verzoek tot uitstel is door de rechtbank verleend.
2.8.
Op 27 juni 2022 heeft de man, via een F4-formulier opnieuw om uitstel gevraagd. Onder het kopje Formuliergegevens is het volgende opgenomen:
2.9.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek van de man. In het daartoe bestemde F9-formulier staat hierover voor zover van belang het volgende:
“De vrouw heeft inmiddels kennis genomen van het verzoek van de man om een tweede uitstel te verlenen voor het indienen van het verweerschrift. Anders dan in het betreffende formulier namens de man wordt aangegeven, heeft de vrouw geen akkoord voor het uitstel verleend en is zij überhaupt niet om toestemming verzocht.
De vrouw laat weten niet akkoord te gaan met een tweede uitstel. In verband met financiële nood heeft zij er groot belang bij dat de zaak spoedig inhoudelijk wordt behandeld.
Namens de man zijn geen klemmende redenen aangevoerd die een tweede uitstel rechtvaardigen. Uw Rechtbank wordt dan ook verzocht om het verzoek van de man om een tweede uitstel te verlenen af te wijzen.”
2.10.
Bij beschikking van 1 augustus 2022 van deze rechtbank is de aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 3 december 2021 bepaald op € 1.369,00 bruto per maand. Voorafgaand aan de beschikking heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.11.
Bij brief van 15 augustus 2022 heeft de rechtbank naar aanleiding van een brief van mr. Van der Marel van 4 augustus 2022 het volgende aan mr. Van der Marel bericht:
“Naar aanleiding van uw brief van 4 augustus 2022 deel ik u mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de beschikking van 1 augustus 2022 vanwege een kennelijke vergissing te herzien. Immers tegen uw tweede uitstel van 27 juni 2022 voor het indienen van het verweerschrift heeft de wederpartij op 28 juni 2022 bezwaar gemaakt. Gelet op dit bezwaar en omdat door u geen klemmende redenen zijn aangevoerd voor een tweede uitstel voor het indienen van een verweerschrift, heeft de rechtbank uw uitstelverzoek afgewezen wegens het ontbreken van klemmende redenen. Ik verwijs u hierbij naar de uitdraai van het familiejournaal (als bijlage bijgevoegd) en artikel 3.1. van het procesreglement Alimentatie 2022.”
2.12.
Bij brief van 17 augustus 2022 heeft mr. Van der Marel de rechtbank nogmaals verzocht de zaak te herzien, gelet op de zwaarwegende belangen van partijen. De rechtbank is hiertoe niet overgegaan.

3..Het geschil

3.1.
De man vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en op alle dagen en uren:
de tenuitvoerlegging van het vonnis van 1 augustus 2022 met onmiddellijke ingang te schorsen en de vrouw met onmiddellijke ingang te verbieden om executiemaatregelen te treffen op basis van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw zich hier niet aan houdt, zulks met een maximum van € 1.000,00;
de kosten in deze procedure te compenseren.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is bij een executiegeschil als dit een gegeven. De man is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
Onderhavig executiegeschil betreft de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen nog een voorziening open staat. De man kan immers nog in hoger beroep tegen het vonnis en heeft aangekondigd dat ook te zullen doen. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar bij voorraad dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van voormelde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.3.
De man legt het aan zijn vordering ten grondslag dat de beschikking van 1 augustus 2022 klaarblijkelijk op een juridische en feitelijke misslag berust en dat er sprake is van feiten en omstandigheden welke aantonen dat aan de zijde van de man een noodtoestand ontstaat bij de executie van de beschikking, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is. De man stelt dat anders dan in gevallen waarin de verwerende partij niet van zich laten horen, de rechtbank in dit concrete geval (wetende dat er bezwaar is tegen de grondslagen van de verzoeken en uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd) niet – zonder het voeren van die zitting – een beschikking had kunnen geven. Op grond van de wet bestond voor de man tot aan de zitting de mogelijkheid om verweer te voeren. Als de man de vastgestelde partneralimentatie moet voldoen, zal hij bovendien in de financiële problemen komen waardoor een noodtoestand zal ontstaan.
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht beschikking heeft gewezen zonder deze door een mondelinge behandeling te doen voorafgaan en zonder de man in de gelegenheid te stellen om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft gehandeld conform het procesreglement Alimentatie 2022 (hierna: het procesreglement) en in het roljournaal is gecommuniceerd dat het verzoek om uitstel wegens het ontbreken van klemmende redenen was afgewezen. De vrouw heeft belang bij de uitvoering van de beschikking. Zij verkeert in financiële nood en heeft gegronde vrees dat de man naar het buitenland zal verhuizen. Bij een verhuizing zal het voor de vrouw moeilijker zijn de beschikking te executeren.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag in de beschikking van 1 augustus 2022 geen sprake is en oordeelt daartoe als volgt. In hoofdstuk 3 van het procesreglement wordt voor zover van belang het volgende bepaald:
“3 Verweerschrift/referte
(zie ook artikelen 282 en 801 Rv)
3.1
Indiening verweerschrift
Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend. De einddatum van de verweertermijn wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.
Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.
Wanneer de draagkracht en/of de behoefte betwist wordt/worden, dienen bij het verweerschrift de stukken genoemd in bijlage 3 van dit procesreglement te worden overgelegd.
3.2
Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift
Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.
De advocaat van verzoeker kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren.
Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:
a.
zij moeten met redenen zijn omkleed;
b.
de advocaat van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of verzoeker instemt;
c.
wanneer verzoeker schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;
d.
wanneer verzoeker schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.
De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal.“
3.3
Indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord:

dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend en

dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.
3.4
Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift
Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:
a.
verweerder een schriftelijke verklaring van verzoeker overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of
b.
verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen. (…)”
4.6.
Hoewel de man in het F4-formulier op voorhand heeft vermeld bezwaar te maken tegen de behoefte, behoeftigheid, aanvullende behoefte en draagkracht van de man en heeft verzocht om een mondelinge behandeling, staat vast dat de man vóór het einde van de verweertermijn geen verweerschrift heeft ingediend. De stelling van de man dat voornoemde vooraankondiging als verweer gezien had moeten worden wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. De vooraankondiging is, mede in het licht waarin de mededeling is gedaan - namelijk in het kader van het verzoek tot uitstel van een verweerschrift - ontoereikend om te dienen als een op zichzelf staand verweerschrift. De man heeft bovendien geen klemmende redenen aangevoerd waarom het tweede verzoek tot uitstel had moeten worden gehonoreerd, wat gelet op het bezwaar van de vrouw tegen het uitstelverzoek wel op zijn weg had gelegen. Uit het roljournaal had de man kunnen opmaken dat het tweede verzoek tot uitstel om die reden werd afgewezen en dat de behandeling buiten zitting zou plaatsvinden. Ook de geplande datum voor de beschikking is in het roljournaal vermeld. Nu het tweede verzoek tot uitstel niet is gehonoreerd en vervolgens het aangekondigde verweerschrift niet is ontvangen heeft de rechtbank conform het procesreglement een mondelinge behandeling achterwege gelaten en op 1 augustus 2022 de beschikking gewezen. Het volgen van het procesreglement door de rechtbank kan niet worden aangemerkt als een vergissing in het recht of in de feiten die zó in het oog springt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Van een onbegrijpelijke en/of inhoudelijke tegenstrijdigheid van de motivering van de beslissing is evenmin sprake.
4.7.
De man heeft daarnaast gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag in de beschikking van 1 augustus 2022 omdat het bedrag dat is genoemd in de beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldoet, nu de draagkracht van de man veel minder is dan wordt aangegeven in de beschikking. De voorzieningenrechter volgt de man niet in zijn standpunt. De man had de voor de berekening van zijn draagkracht benodigde stukken, alsmede een verweerschrift, tijdig kunnen overleggen voordat de beschikking werd gegeven door de rechtbank. Dat hij dit niet heeft gedaan dient voor zijn rekening en risico te komen. Voorts kan dit kort geding niet dienen als een herstelmogelijkheid. Van een kennelijke misslag op deze grond is dan ook geen sprake. Dat het verzoekschrift van de vrouw ook niet voorzien was van alle benodigde stukken, maakt dit niet anders, nu de gegevens van de vrouw waar de man op doelt in het kader van de eerdere wijzigingsprocedure reeds bij de rechtbank bekend waren.
4.8.
Voor zover de man zich daarnaast beroept op een noodtoestand, faalt ook dat beroep. De man heeft weliswaar gesteld dat hij bij de uitvoering van de beschikking in financiële problemen zal komen, maar heeft dit standpunt op geen enkele manier onderbouwd.
4.9.
Opmerking verdient dat de vrouw wel met stukken heeft onderbouwd dat zij, mede gelet op het feit dat de man zonder enige grondslag (ook) weigert de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te betalen, thans in financiële nood verkeert.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van de man moet worden afgewezen.
4.11.
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.
2180/1729