ECLI:NL:RBROT:2022:12021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
10/960335-17 (p.v.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan een terroristische organisatie en wapenhandel in relatie tot aanslagen in Brussel en Parijs

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2022, stond de verdachte terecht op beschuldiging van medeplichtigheid aan een terroristische organisatie door wapens te leveren aan aanslagplegers in Brussel en Parijs. De rechtbank heeft in deze zitting het voorlopige standpunt over het bewijs besproken, evenals het verzoek van de verdediging om getuigen in het buitenland te horen. De verdachte was niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere correspondentie van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en de standpunten van beide partijen over de bewijsvoering en de rol van de verdachte in de vermeende wapenhandel. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te beschuldigen van de tenlastegelegde feiten. Op 22 februari 2023 heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken, waarbij werd opgemerkt dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte niet waren toegenomen naarmate het proces vorderde. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en het onderzoek geschorst, met de instructie om de verdachte voor een nadere zitting op te roepen. Deze uitspraak is van belang in het kader van de rechtsgang en de beoordeling van bewijs in strafzaken, waarbij de rechter de plicht heeft om zich te laten overtuigen van de schuld van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank RotterdaM
Team straf 1
Parketnummer: 10/960335-17
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op
4 april 2022.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. J.L.M. Boek,
rechters mr. A. Boer en mr. M.M. Dolman,
officier van justitie mr. R.A. Bosman,
griffier mr. D. Ince.
De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen.

De verdachte, genaamd

[verdachte01] ,

geboren op [geboortedatum01] 1990 te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,is
niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.
De raadsman verklaart door de niet verschenen verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem op de terechtzitting te verdedigen. De voorzitter deelt mede dat de rechtbank daarmee instemt.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de terechtzitting van 16 december 2021. Hoewel een andere samenstelling zitting houdt, wordt het onderzoek, met instemming van de officier van justitie, de verdachte en de raadsman niet opnieuw aangevangen.
De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank kennis heeft genomen van het e-mailbericht van de officier van justitie, mr. Kardol, van 21 maart 2022. [1]

De officier van justitie deelt, desgevraagd, mede:

Het is exact zoals mr. Kardol het heeft geschreven. Wij kunnen de zin “Zowel [medeverdachte01] als [medeverdachte02] is gekend in de wapenhandel” uit het proces-verbaal van relaas niet bevestigen. Daar is geen onderliggend proces-verbaal van. Die zinsnede is onderdeel van het relaas, dus daar kunnen geen conclusies aan verbonden worden.
De voorzitterdeelt mede dat (…) de rechtbank de vraag waaruit blijkt dat [medeverdachte01] en [medeverdachte02] wapenhandelaren zijn om die reden heeft opgeworpen; op een proces-verbaal van relaas kan geen bewezenverklaring gestoeld worden.

De officier van justitie reageert:

Meer kan ik er helaas niet van maken. Het verbaast ook het Openbaar Ministerie dat dit het resultaat is.
(…)

De voorzitter vervolgt:

1.1
Het Nederlandse strafproces wordt gevoerd op basis van het strafdossier. Dat strafdossier houdt een verhaal van schuld van de verdachte in en dient dat ook in te houden. Dat blijkt uit de wet, bijvoorbeeld artikel 167 Sv en uit het wettelijke stelsel, bijvoorbeeld wat betreft het bezwaarschrift tegen de dagvaarding als rechtsmiddel tegen lichtvaardige vervolging. De rechtbank neemt voorafgaande aan de zitting kennis van het strafdossier en aldus van een verhaal van schuld van de verdachte. Dat maakt dat een rechter niet volledig onbevooroordeeld in een strafzaak kan staan. Dat staat aan een eerlijk proces en het daar uit voortvloeiende recht op beoordeling van de zaak door een onafhankelijke rechter evenwel niet in de weg, zolang de strafrechter onder alle omstandigheden open staat voor het andere verhaal, voor het verhaal dat de verdachte toch niet strafbaar is. Lang heeft de opvatting bestaan dat (…) de rechter in de fase voorafgaand aan het uitspreken van het vonnis zich op geen enkele wijze mocht uitlaten over de staat van het dossier en de stand van het bewijs, hetgeen op basis van bovenstaande constateringen toch nuancering behoeft. Dat valt inmiddels ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad af te leiden. In het zogenoemde post-Keskin arrest (20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576) overweegt de Hoge Raad, wat betreft de beslissing (tot) het horen van getuigen:
“Op het moment dat zo’n beslissing moet worden genomen, zal niet steeds vaststaan wat de betekenis en het gewicht van de verklaring van de getuige zijn of kunnen zijn bij de beantwoording van de bewijsvraag en daarmee wat het concrete belang van de verdachte is om die getuige te (doen) ondervragen. Het staat de rechter echter vrij om zich al een voorlopig oordeel te vormen over het vermoedelijke of mogelijke gewicht van de al door de betreffende getuige afgelegde verklaring, in het licht van wat uit de overige processtukken blijkt en gelet op de beschuldiging die door het openbaar ministerie in de strafzaak centraal wordt gesteld. De rechter mag mede op grond daarvan de beslissing nemen over het oproepen en horen van de betreffende (…) getuige. Dat kan betekenen dat de rechter tot de beslissing komt dat, naar de stand waarin het onderzoek zich op dat moment bevindt, (nog) onvoldoende grond bestaat om het verzoek tot het oproepen en horen van die getuige toe te wijzen. Dat sluit overigens niet uit dat in een later stadium van de procedure anders zal (moeten) worden geoordeeld als opnieuw een verzoek tot het oproepen en horen van die getuige wordt gedaan. Ook kan (…) nadien aanleiding bestaan voor de rechter om, alvorens uitspraak te doen, ambtshalve te beslissen tot het alsnog oproepen en horen van de getuige. Voor de hier aangeduide werkwijze kan in het bijzonder aanleiding bestaan als het verzoek betrekking heeft op alle getuigen van wie verklaringen in het dossier zijn gevoegd, of een groot aantal daarvan. Met een dergelijke wijze van beoordelen wordt niet ongeoorloofd vooruitgelopen op de beslissingen over de vragen van artikel 348 en 350 Sv die de rechter in een later stadium van de procedure zal nemen. Het gaat immers om niet meer dan een oordeel over het vermoedelijke of mogelijke gewicht van de al door de getuige afgelegde verklaring in het licht van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek tot dan toe. Om die reden geeft de rechter met een toewijzende of afwijzende beslissing ook niet ervan blijk dat hij jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, en vormt die beslissing op zichzelf dus geen grond voor wraking”.
Relevant in deze overweging voor de onderhavige zaak is, dat de Hoge Raad onderkent dat de rechter bij een zekere stand van het onderzoek een voorlopige beslissing kan nemen over de stand van het bewijs, zonder dat dit een grond oplevert voor wraking. Deze overweging en het gegeven dat de rechter een strafzaak begint met de kennis van een verhaal van schuld van de verdachte, leidt in deze zaak tot de volgende overwegingen:
Uit het dossier blijkt dat de verdachte in oktober 2015 contact heeft met zijn neef [medeverdachte03] over Clio’s. Daarvan heeft de verdachte later verklaard dat met Clio’s werd bedoeld hasj. Dat het niet gaat waar het expliciet over gaat, staat wel vast. [medeverdachte03] zou op 28 oktober 2015 in Nederland zijn geweest. De verdachte heeft een telefoonnummer gestuurd naar [medeverdachte03] , met daarbij het bericht: de Wolphaertsbocht. Dat telefoonnummer eindigt op -4222 en zou toebehoren aan [medeverdachte04] . [medeverdachte04] wordt ook genoemd in het dossier. Hij zou iets met wapens hebben en hij zou ook zijn neergeschoten. (…) Of dat ‘iets’ betekent dat hij ook erkend wapenhandelaar is, blijkt verder niet uit het dossier. Het contact dat op 28 oktober 2015 plaatsvindt en waarvan in het dossier wordt beweerd dat het met wapenhandelaren is, wordt niet onderbouwd en daarvan heeft de officier van justitie verklaard dat (dat) ook niet verder kan worden onderbouwd. [medeverdachte04] zelf wil er niet over verklaren. [medeverdachte01] evenmin. Daarmee valt een belangrijk deel in de bewijsredenering weg. Je zou je kunnen afvragen of het echt om hasj gaat, maar dat is niet aan de orde. Aan de orde is of er bewijs is dat de verdachte op wat voor manier dan ook heeft bemiddeld tussen [medeverdachte03] en wapenhandelaren in Nederland en dat dat ertoe heeft geleid dat één van de Belgische aanslagplegers, [medeverdachte05] , een wapen of wapens, dat/die hij in Nederland via de verdachte heeft gekocht, heeft gebruikt bij de aanslag (in) Brussel. Het zou gaan om de Zastava. [medeverdachte05] is een contact van de eerder genoemde neef [medeverdachte03] . [medeverdachte06] heeft verklaard dat [medeverdachte05] heeft gezegd dat hij de wapens in Nederland heeft gehaald. In het dossier staat dat vermoedelijk [medeverdachte05] met [medeverdachte03] in Nederland is geweest op 28 oktober 2015. Ik heb gezocht in het dossier waar dat vermoeden op is gebaseerd, maar ik heb het niet gevonden. Ik heb gevonden dat [medeverdachte03] niet alleen was in Nederland en dat er nog iemand bij was. Er is aanleiding om te veronderstellen dat [medeverdachte03] tweemaal in Nederland is geweest en dat hij beide keren iemand bij zich had. Maar dat dat [medeverdachte05] zou zijn geweest, heb ik niet gevonden.
Als gezegd is de absolute plicht van de rechter zich te laten overtuigen van de andere kant van het verhaal. Dat blijft staan na wat ik gezegd heb. De rechtbank heeft de plicht zich te laten overtuigen van de andere kant, namelijk dat het er wel in zit; dus dat er wel bewijs is.
We hebben bij deze stand van het geding geen bewijs dat de verdachte contact heeft gehad met wapenhandelaren, ook al heeft het er wel alle schijn van. Waar leidt dit toe?
(…)
Dit leidt er toe dat we de zaak inhoudelijk moeten plannen.
Ik zou aan u, mr. Kloosterman, willen vragen om uw verzoeken om de Belgische getuigen voorwaardelijk te maken. En mocht u, mr. Kloosterman, of u, officier van justitie, een andere rechter op deze zaak willen. Dan snap ik dat.

De raadsman:

Ik ga akkoord met uw voorstel om de verzoeken aan de Belgische getuigen voorwaardelijk te maken. Wij hebben deze discussie ook op kantoor gevoerd. Na de eerste pro forma-zitting al. Wij hebben geen behoefte aan een andere rechter.

De voorzitter vervolgt:

Als dat (…) wapenhandelaren zijn, heeft de verdachte iets uit te leggen. Maar daar komen wij niet aan. Ik zeg absoluut niet dat het een vrijspraak wordt. We hebben het inhoudelijke standpunt van de officier van justitie niet gehoord. Het is onze plicht om ons te laten overtuigen. Dat is nog steeds mogelijk. Ik heb ook gelezen in een bericht over de getuigen dat zij nog verdachten zijn. Er zou nog geen vervolgingsbeslissing zijn genomen en dat u die beslissing laat afhangen van deze zaak. Ik zal u eerlijk zeggen dat ik toen dacht: ‘dan bent u niet heel zeker van uw zaak’. Ik wil benadrukken dat dat mijn gedachten zijn; ik lees dat tussen de regels door. Maar zo komt het over.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te reageren. Zij doet dat als volgt:
Ik heb niet veel toe te voegen. Ik heb met aandacht geluisterd naar uw woorden. Ik ga erover nadenken wat we ermee gaan doen. Ik heb de e-mail waar om is gevraagd vanuit de rechtbank bij mij en die zal ik hechten aan het schriftelijk standpunt.
(…)
Ik begrijp het opheffingsverzoek. Het standpunt van het Openbaar Ministerie is u aandachtig te wijzen op wat er op de tenlastelegging staat. Dat is primair is anders dan wat er subsidiair op staat. Subsidiair gaat het er in ieder geval over het wapenbezit, het voorhanden hebben in vereniging en het overdragen van wapens. Dan is het terroristisch oogmerk anders dan wat er primair ten laste is gelegd. Dat is van belang, ook voor de beoordeling van het verzoek van de verdediging. Wij gaan ons ook intern beraden over wij als Openbaar Ministerie gaan presenteren als bewijs. Er zijn getuigen gehoord. We moeten dat meewegen. De vraag is, wat we als Openbaar Ministerie gaan doen met het bewijs en wat we daar aan conclusies aan gaan verbinden. Maar dat betekent niet nu vandaag door deze uitspraak van u, voorzitter, waarin u zich openlijk uitspreekt over hoe u – in mijn optiek – ten aanzien van het primair tenlastegelegde voorlopig aankijkt zonder onze toelichting aan te horen. U zegt dat u daar uw twijfels over heeft, waar de verdediging meteen op reageert met dat er een opheffing moet komen. Het standpunt van het Openbaar Ministerie luidt dat er niets is gewijzigd sinds de vorige zitting. Ook de stand van zaken in het procesdossier zijn niet anders geworden. Dat maakt niet dat er geen ernstige bezwaren meer zijn. Zeker niet voor geheel aan ten laste gelegde feiten. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat er geen wijziging is van de beoordeling van de ernstige bezwaren ten opzichte van alle eerdere zittingen. Een opheffing van de voorlopige hechtenis is prematuur en ook niet op z’n plaats gelet op wat er ligt. Hoe we inhoudelijk tegen de zaak aankijken, gaan we ons intern over beraden. Daarin zullen we meenemen wat u zegt.
Die getuigen zijn nog steeds verdachten. Het is een keuze geweest om het trapsgewijs aan te brengen omdat de bewijsvoering ten aanzien van de verdachte het meest evident in de lijn ligt ten aanzien van de aanslag die is gepleegd. Dat is een heel proces geweest. En van dat proces bent u getuige geweest. De vraag is hoe we verder gaan en dat hangt ook daarmee samen. Dat is dus een keuze die we hebben gemaakt en waar we nu uitleg over geven. Nogmaals, die getuigen zijn nog steeds verdachten. Dat kan niet anders op basis van het huidige dossier. Wat we daarmee gaan doen in de verdere vervolging is nog de vraag.
Verder waren wij nog in de veronderstelling dat de verdediging persisteerde bij het horen van die drie getuigen. Op verzoek van de voorzitter heeft de verdediging daar vandaag een voorwaardelijk verzoek gemaakt. Dat maakt ook de vraag hoe we gaan doorplannen anders. De reden dat we op zoek waren naar een nieuwe regiezitting was gelegen in dat verzoek. Ook omdat de rechter-commissaris had laten weten dat de periode van juli tot en met september 2022 nodig was om te plannen. Dat komt dan te vervallen en kan de zaak inhoudelijk behandeld worden. (…) We zullen moeten kijken hoe we dat gaan doen en of u op deze zaak moet blijven. Ook indachtig de uitspraken die u vandaag heeft gedaan.

De voorzitter reageert als volgt:

Ik denk dat ik deze zaak kan doen. Ik kan mij voorstellen dat u zich daar nog over wil beraden.

De officier van justitie vervolgt:

Daar willen wij ons zeker intern over beraden. U heeft duidelijke uitspraken gedaan en u spreekt zich uit. Ik hoor u ook zeggen: ‘het kan twee kanten op, we laten ons graag overtuigen’. Ik wil me intern beraden over ons standpunt in deze zaak. Daar hangt dit mee samen. Ik verzoek u ons daar de tijd voor te gunnen.
(…)
De raadsmanwordt in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Hij doet dat als volgt:
Wij hebben dat dossier in het begin ook goed gelezen. Toen we het bericht ontvingen van de officier van justitie over de vermeende wapenhandelaren, dachten we: wat blijft er dan over? Wij vonden vanaf het begin al dat er onvoldoende in zat omdat er geen duidelijke wapendeal in zit. Evenmin een levering. Waar zouden die wapens dan zijn geleverd? Welke zouden dat dan zijn geweest? Waar zijn die wapens dan gebruikt? Als ze al gebruikt zijn. En welke rol heeft mijn cliënt daarin gehad? Dat zijn vragen die we met z’n allen uiteindelijk moeten beantwoorden. Het Openbaar Ministerie handelt onder het juk van zweet en zucht van de politie. Dit zijn natuurlijk zaken die de meeste aandacht vereisen. Die getuigenverhoren hebben niets opgeleverd.
Ik heb zojuist al kenbaar gemaakt dat ik verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis op de gronden die u, voorzitter, zojuist heeft voorgehouden. U heeft de pijnpunten in het dossier besproken. Ik denk dat in een zaak als deze, zeker naar aanleiding van de mail van de officier van justitie en het aanvullend proces-verbaal, er geen ernstige bezwaren meer zijn. Naarmate de tijd verstrijkt, moeten die ernstige bezwaren toenemen. In deze zaak kalft het af.

De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.

De voorzitterdeelt na hervatting van het onderzoek mede dat de rechtbank als volgt heeft beslist.
De rechtbank stelt voorop dat zij het standpunt dat naarmate het strafproces vordert, de ernstige bezwaren dienen toenemen, niet deelt.
Het bewijs dat [medeverdachte04] een (…) wapenhandelaar is, zal naar het zich laat aan zien niet komen. Daarmee komen de ernstige bezwaren te vervallen. Dat geldt ook voor het subsidiair ten laste gelegde feit. Subsidiair is tenlastegelegd het medeplegen van het zonder consent doen uitgaan van wapens naar België. Als ‘het contact leggen’ door de verdachte de kern vormt van het verwijt, zou kunnen worden gezegd dat dat een gedraging is die normaal gesproken met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, namelijk het verstrekken van inlichtingen. Dat betekent evenwel niet dat dat geen medeplegen zou kunnen zijn, maar wel dat moet worden gemotiveerd waarom het toch medeplegen oplevert. Als er geen bewijs voorhanden is dat het contact dat gelegd wordt, met een wapenhandelaar is, dan geldt dat er ook geen ernstige bezwaren zijn voor het subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank heft op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit bevel wordt afzonderlijk geminuteerd.
Gelet op het voorgaande wordt het onderzoek op de terechtzitting geschorst voor
onbepaalde tijd.
Tegen de nadere terechtzitting dient te worden opgeroepen de verdachte, met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan zijn raadsman.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.Bijlage I