ECLI:NL:RBROT:2022:12002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
KTN-9350709_180222
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot betaling van een schuld door een voormalig bestuurder en vereffenaar van een vennootschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hiltermann Lease B.V. en [gedaagde01], die als voormalig bestuurder en vereffenaar van [bedrijf02] wordt aangesproken voor een openstaande schuld van € 7.579,92. Hiltermann vorderde betaling van dit bedrag, dat voortkwam uit een huurkoopovereenkomst die door [bedrijf02] niet was nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] geen overeenkomst met Hiltermann heeft gesloten die hem hoofdelijk aansprakelijk maakt voor de schuld van [bedrijf02]. De rechter oordeelde dat de e-mailcorrespondentie tussen partijen niet voldoende bewijs biedt voor een dergelijke aansprakelijkheid.

Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat de persoonlijke aansprakelijkheid van een vereffenaar of bestuurder van een vennootschap aan hoge eisen is gebonden. In dit geval was er geen bewijs dat [bedrijf02] over voldoende activa beschikte om aan haar verplichtingen te voldoen, en het was niet redelijk om van [gedaagde01] te verwachten dat hij het faillissement van [bedrijf02] zou aanvragen. De rechter concludeerde dat er geen ernstig verwijt aan [gedaagde01] kon worden gemaakt, aangezien hij niet kon voorzien dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Hiltermann afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde01] op nihil zijn vastgesteld, omdat hij de procesvoering in eigen hand heeft gehouden zonder kosten te maken die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9350709 CV EXPL 21-24448
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hiltermann Lease B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Neophitou,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] , gemeente Goeree-Overflakkee,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Hiltermann” en “ [gedaagde01] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 11 oktober 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van Hiltermann met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de e-mail van [gedaagde01] met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2021 tijdens een hybride zitting. Voor Hiltermann is op de rechtbank verschenen haar teammanager debiteurenbeheer [naam01] , bijgestaan door mr. Neophitou. [gedaagde01] heeft telefonisch en via Skype deelgenomen aan de zitting. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Hiltermann is een leasemaatschappij. Op 18 juni 2018 is zij gefuseerd met [bedrijf01].
2.2
[gedaagde01] is enig aandeelhouder en bestuurder geweest van [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ).
2.3
[bedrijf02] heeft een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf03] betreffende de aankoop en levering van de personenbus van het merk Opel, type Vivaro, met kenteken [kenteken01] voor een koopsom van € 7.400,- (exclusief btw), waarbij de eigendom is overgedragen onder de opschortende voorwaarde van betaling van de koopprijs door [bedrijf02] . Zij hebben op 13 november 2017 een financiële lease (huurkoop) overeenkomst gesloten met [bedrijf01], waarbij de koopovereenkomst vervangen is door een huurkoopovereenkomst en de rechten en plichten van [bedrijf03] ten opzichte van [bedrijf02] , waaronder het eigendomsvoorbehoud, overgedragen zijn aan [bedrijf01] De eigendom is voorbehouden totdat de leaseprijs is voldaan, die bepaald is op 36 maandelijkse termijnen van € 245,73, waarbij de laatste leasetermijn is vermeerderd met € 1,-, tezamen uitkomend op € 8.847,28 (€ 7.400,- plus € 1.447,28 leasevergoeding exclusief btw).
2.4
[bedrijf02] heeft de personenbus willen gebruiken voor taxivervoer, maar de bus is al na een paar maanden defect geraakt en naar [bedrijf04] gebracht. Omdat [bedrijf02] de kosten voor een diagnosestelling niet heeft betaald, heeft het bedrijf de personenbus onder zich gehouden met een beroep op haar retentierecht.
2.5
In verband met het onbetaald laten van leasetermijnen heeft [bedrijf01] de huurkoopovereenkomst op 3 mei 2018 buitengerechtelijk ontbonden.
2.6
Hiltermann heeft [bedrijf04] betaald, waarna de personenbus is vrij gegeven. Vervolgens is deze via een online veiling verkocht voor € 3.504,99 (inclusief
€ 608,30 btw). De eigendom van de personenbus is op 25 juli 2018 overgegaan op de koper. De opbrengst is door Hiltermann in mindering gebracht op het openstaande bedrag uit hoofde van de huurkoopovereenkomst, waarna nog een bedrag open is blijven staan.
2.7
In een tussen Hiltermann en [bedrijf02] gewezen vonnis van 18 januari 2019 is – verkort weergegeven – voor recht verklaard dat voormelde huurkoopovereenkomst is ontbonden en [bedrijf02] veroordeeld tot betaling aan Hiltermann van € 5.646,28, te vermeerderen met contractuele rente, € 545,06 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 861,79 aan proceskosten en € 131,- aan nasalaris, te verhogen met € 68,- bij betekening van het vonnis, een en ander met rente.
2.8
Bij exploot van 25 januari 2019 is het vonnis aan [bedrijf02] betekend, waarbij bevel is gedaan om uit hoofde van het vonnis en in verband met bijkomende kosten € 7.579,92 te voldoen.
2.9
Op 14 maart 2019 is in het handelsregister geregistreerd dat op 31 december 2018 [bedrijf02] is ontbonden en [gedaagde01] uit functie getreden is. [gedaagde01] is geregistreerd als vereffenaar van [bedrijf02] in liquidatie.
2.1
Bij brief van 26 augustus 2019 heeft de gemachtigde van Hiltermann - verkort weergegeven - [gedaagde01] gesommeerd om het door [bedrijf02] aan Hiltermann verschuldigde bedrag van € 7.579,92 te betalen althans terzake van dat bedrag een betalingsregeling voor te stellen. Daarbij is [gedaagde01] meegedeeld dat hij het faillissement van [bedrijf02] had dienen aan te vragen en dat Hiltermann dat alsnog kan doen. Te kennen is gegeven dat de curator dan [gedaagde01] als vereffenaar en voormalig bestuurder van [bedrijf02] aansprakelijk kan stellen voor het tekort in het faillissement, wegens nalaten de jaarrekening over 2016 en 2017 te deponeren. [gedaagde01] is te verstaan gegeven dat hij met Hiltermann dient af te rekenen, als hij vervolging door de curator voor het faillissementstekort wenst te voorkomen, en dat bij uitblijven van tijdige betaling of een genoegzaam voorstel tot een betalingsregeling zonder nadere aankondiging zal worden overgegaan tot het indienen van een faillissementsrekest.
2.11
Via e-mail hebben de gemachtigde van Hiltermann en [gedaagde01] elkaar - verkort en zakelijk weergegeven - onder meer de volgende berichten gestuurd:
  • op 10 oktober 2019 heeft [gedaagde01] geschreven dat het bedrijf gestopt is omdat er geen werk, geen geld en geen bezittingen waren, dat hij de belastingdienst alles heeft laten controleren en dat hij niets fout gedaan heeft, dat hij privé in een schuldtraject zit en uit huis gezet gaat worden;
  • op 15 oktober 2019 heeft de gemachtigde van Hiltermann geschreven dat Hiltermann bereid is af te zien van de faillissementsaanvraag als [gedaagde01] de vordering in privé erkent en aanmeldt bij zijn schuldhulpverlener en dat het gaat om het bedrag van € 7.579,92;
  • op 12 november 2019 heeft [gedaagde01] geschreven dat hij het zal doorsturen aan de schuldsaneringsinstantie;
  • op 12 november 2019 heeft de gemachtigde van Hiltermann geschreven dat [gedaagde01] daarmee hoofdelijke aansprakelijkheid voor de vordering van Hiltermann op [bedrijf02] heeft erkend en dat correspondentie van de schuldhulpverlener graag tegemoet wordt gezien;
  • op 7 september 2020 heeft de gemachtigde van Hiltermann geschreven dat [gedaagde01] zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de vordering op [bedrijf02] , dat hij de vordering zou aanmelden bij de schuldhulp, dat daarvan ondanks herhaald verzoek geen bewijs is gezien en dat de gemachtigde evenmin door de schuldsaneerder is aangeschreven, en dat Hiltermann niet anders kan dan [gedaagde01] in persoon dagvaarden en betaling van hem vorderen. [gedaagde01] is te kennen gegeven dat, om kosten te voorkomen, zijn schuldhulp dient te bevestigen dat de vordering van Hiltermann op de lijst van schulden staat en in een schuldsaneringstraject of een eventueel WSNP / faillissement wordt meegenomen;
  • op 11 februari 2021 heeft de gemachtigde van Hiltermann verwezen naar een als bijlage bijgevoegde conceptdagvaarding;
  • op 15 februari 2021 heeft [gedaagde01] geschreven dat hij nog steeds een schuld heeft, dat de schuldhulp momenteel niet werkt, dat hij [bedrijf05] heeft opgericht om geld te verdienen, dat hij best een regeling wil treffen als hij weer kan werken na 3 maart;
  • op 19 februari 2021 heeft de gemachtigde van Hiltermann geschreven dat Hiltermann voorstelt dat [gedaagde01] uiterlijk 10 maart € 100,- en uiterlijk 10 april € 100,- en daarna iedere maand € 350,- betaalt met ingang van 10 mei aanstaande totdat de vordering van € 7.579,92 exclusief wettelijke rente geheel is voldaan en dat bij niet tijdige betaling de regeling komt te vervallen en de gehele (restant) vordering ineens opeisbaar wordt;
  • op 22 februari 2021 heeft [gedaagde01] geschreven dat € 100,- oké is en dat hij, als ze open mogen en werken, graag € 350,- betaalt;
  • op 22 februari 2021 heeft de gemachtigde van Hiltermann geschreven dat na 10 april a.s. zal worden bekeken hoe de zaken ervoor staan, dat de regeling staat als de
beperkingen zijn opgeheven en dat zij anders tot nieuwe afspraken komen;
 op 21 april 2021 en 1 juni 2021 heeft de gemachtigde van Hiltermann bericht dat geen betalingen ontvangen zijn van [gedaagde01] .

3..Het geschil

3.1
Hiltermann vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 7.579,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, en de proceskosten en € 120,- aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.
3.2
Aan haar vordering legt Hiltermann - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag primair dat [gedaagde01] de vordering bij e-mail van 12 november 2019 hoofdelijk erkend heeft en op grond daarvan gehouden is tot betaling van € 7.579,92, subsidiair dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld als vereffenaar van [bedrijf02] en aansprakelijk is voor de hierdoor veroorzaakte schade, en meer subsidiair dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld als bestuurder van [bedrijf02] bij het sluiten van de huurkoopovereenkomst omdat hij toen wist althans behoorde te begrijpen dat [bedrijf02] niet in staat zou zijn om aan de betalingsverplichtingen uit hoofde van die overeenkomst te voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die Hiltermann hierdoor zou lijden. Ter zake hiervan kan [gedaagde01] een voldoende ernstig verwijt worden gemaakt, aldus Hiltermann.
3.3
[gedaagde01] voert verweer.
3.4
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering, nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Anders dan Hiltermann meent, heeft [gedaagde01] niet een overeenkomst met haar gesloten, waarmee hij zich hoofdelijk verbonden heeft om de schuld van [bedrijf02] aan Hiltermann te voldoen. Dat [gedaagde01] dat gewild heeft, volgt niet uit zijn e-mailbericht van 12 november 2019.
Uit dat e-mailbericht maar ook uit eerdere en latere e-mailberichten van [gedaagde01] blijkt namelijk dat hij financieel aan de grond zit. Zijn mededeling dat hij de vordering zou doorsturen aan de schuldsaneringsinstantie lijkt veeleer ingegeven te zijn geweest om af te geraken van het aandringen door en de dreigementen van de gemachtigde van Hiltermann, dan om zich te willen verbinden het door [bedrijf02] verschuldigde bedrag daadwerkelijk te voldoen. Dat [gedaagde01] niet onverschillig is ten aanzien van de schuld van [bedrijf02] en de bereidheid heeft getoond om, als hij inkomsten zal verwerven, betalingen aan Hiltermann te doen, betekent nog niet dat hij daartoe gehouden is.
4.2
De primaire grondslag van de vordering slaagt dus niet.
4.3
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair gestelde dat [gedaagde01] in zijn hoedanigheid van vereffenaar / bestuurder van [bedrijf02] tegenover Hiltermann een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat het gevorderde bedrag de schade is die daaruit voortvloeit, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4
Voor persoonlijke aansprakelijkheid van de vereffenaar / bestuurder geldt een hoge drempel. Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit haar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een vereffenaar / bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat diegene ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.5
[bedrijf02] is op 31 december 2018 ontbonden. Zij is blijven voortbestaan als [bedrijf02] in liquidatie om haar vermogen te vereffenen. Daaraan lijkt uitvoering te zijn gegeven, althans [gedaagde01] heeft Hiltermann op 10 oktober 2019 laten weten dat het bedrijf gestopt is omdat er geen werk, geen geld en geen bezittingen waren. Het gestelde door Hiltermann geeft geen reden om hieraan te twijfelen. Nergens blijkt uit dat [bedrijf02] (te verwachten) baten heeft of heeft gehad, die kunnen leiden of hadden kunnen leiden tot betaling aan Hiltermann.
4.6
Bij gebrek aan (te verwachten) baten en omdat nergens uit blijkt dat [bedrijf02] naast Hiltermann ook nog andere schuldeisers heeft gehad, wordt het standpunt van Hiltermann dat [gedaagde01] het faillissement van [bedrijf02] had moeten aanvragen, niet gevolgd. Een faillissement dient er immers toe om het vermogen van de failliet onder de gezamenlijke schuldeisers te verdelen en heeft dus alleen zin als die er zijn en er iets te verdelen valt.
4.7
Dat de curator in het faillissement [gedaagde01] had kunnen aanspreken op grond van artikel 2:248 lid 2 BW betekent, anders dan Hiltermann meent, niet dat er sprake is van een (te verwachten) bate. Om te beginnen gaat het in dat artikel om een weerlegbaar vermoeden en niet om een vaststaand feit. Het is dus nog maar helemaal de vraag of de curator de vordering zou indienen. Bovendien kan Hiltermann niet van [gedaagde01] verwachten dat hij het faillissement aanvraagt van [bedrijf02] met als doel zelf aansprakelijk gesteld te worden voor het faillissementstekort. Hiltermann had dit kunnen doen, maar zij heeft dit nagelaten en de dreiging daarvan wel gebruikt om [gedaagde01] onder druk te zetten in privé de schuld te betalen.
4.8
Het standpunt van Hiltermann ten slotte dat [gedaagde01] bij het aangaan van de huurkoopovereenkomst wist althans behoorde te begrijpen dat [bedrijf02] niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van die overeenkomst te voldoen, wordt niet gedeeld, want als [gedaagde01] niet de pech had gehad dat de personenbus defect raakte, kort nadat hij er de beschikking over had gekregen, dan had hij er taxiritten mee kunnen uitvoeren om inkomsten te verwerven, waarmee hij aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst had kunnen voldoen. Het gestelde biedt geen grond voor het oordeel dat [gedaagde01] als bestuurder bij het aangaan van de overeenkomst al heeft moeten verwachten dat het zo mis zou gaan dat [bedrijf02] de overeenkomst niet zou kunnen nakomen ten koste van Hiltermann. Ter zake van de benadeling van [bedrijf02] doordat de huurkoopovereenkomst niet nagekomen is, kan [gedaagde01] niet een ernstig verwijt worden gemaakt.
4.9
De subsidiaire en meer subsidiaire grondslag van de vordering slagen dus ook niet. Het gestelde biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat [gedaagde01] in zijn hoedanigheid van vereffenaar / bestuurder van [bedrijf02] tegenover Hiltermann onrechtmatig heeft gehandeld. Op basis van het gestelde kan ook niet geconcludeerd worden dat het vermeend onrechtmatig handelen de schade zoals gevorderd tot gevolg heeft gehad, want het gestelde gaat ervan uit dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan als [gedaagde01] in voormelde hoedanigheden anders (rechtmatig) had gehandeld. Die veronderstelling is echter nergens op gebaseerd. Niets is gesteld dat kan leiden tot het oordeel dat Hiltermann het gehele bedrag van
€ 7.579,92 zou hebben ontvangen als [gedaagde01] anders had gehandeld en dat dit bedrag dus haar schade is.
4.1
Daarom wordt de vordering afgewezen.
4.11
Hiltermann wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde01] vastgesteld op nihil, omdat hij de procesvoering in eigen hand gehouden heeft en door hem niet gesteld is dat hij daarbij kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Hiltermann in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde01] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465