In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en de huurders [gedaagde01] en [gedaagde02]. De zaak betreft een vordering van Vestia tot betaling van achterstallige huur, waarbij de huurders zich beroepen op gebreken in de woning die zouden leiden tot een te hoge binnentemperatuur. De huurders hebben sinds 29 augustus 2018 de woning gehuurd en hebben in juni 2020 Vestia op de hoogte gesteld van de hoge temperaturen in de woning, die oplopen tot circa 27 graden Celsius. Vestia heeft echter gesteld dat de woning en het ventilatiesysteem voldoen aan de wettelijke eisen en dat er geen sprake is van een gebrek.
Tijdens de procedure is er een mondelinge behandeling geweest, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De huurders hebben kosten gemaakt voor de aanschaf van mobiele airco's en hebben deze kosten verrekend met de huur. Vestia heeft de huurders aangeklaagd voor het openstaande bedrag van € 997,92, dat volgens haar onterecht niet is betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurders niet voldoende hebben onderbouwd dat er sprake is van een gebrek aan de woning dat leidt tot een structureel te hoge binnentemperatuur. Hierdoor is Vestia niet in verzuim gekomen en hebben de huurders geen recht op verrekening van de kosten voor de airco's.
De kantonrechter heeft de vordering van Vestia toegewezen en de huurders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 1.323,56, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens zijn de huurders in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.