ECLI:NL:RBROT:2022:11985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10130012
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Irwoog B.V. en [gedaagde01]. Irwoog, eiseres, vorderde ontruiming van een woning en betaling van huurachterstand en een lening. De gedaagde, [gedaagde01], had een huurachterstand van drie maanden en had een lening van € 25.000,00 bij Irwoog. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2022 werd duidelijk dat [gedaagde01] zijn huurbetalingsverplichting had hervat en dat de huurachterstand de maanden juli, augustus en september 2022 betrof. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er een huurachterstand was, dit niet automatisch een spoedeisend belang voor ontruiming met zich meebracht, vooral omdat de gedaagde zijn betalingsverplichtingen weer was nagekomen. Irwoog had niet voldoende onderbouwd waarom er een spoedeisend belang was bij de ontruiming.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat voor de vorderingen tot betaling van de huurachterstand en de lening ook een spoedeisend belang moest worden aangetoond, wat niet was gebeurd. Irwoog had niet aangetoond dat zij in financiële problemen verkeerde, waardoor de vorderingen tot betaling van de huurachterstand van € 2.993,37 en de lening van € 25.000,00 niet toewijsbaar waren. De kantonrechter wees alle vorderingen van Irwoog af en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10130012 / VV EXPL 22-406
datum uitspraak: 30 november 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Irwoog B.V.,
vestigingsplaats: Zwijndrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. P.A. Visser,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.A. Loeff.
De partijen worden hierna ‘Irwoog’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 november 2022, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde01] ;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van Irwoog.
1.2.
Op 15 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij is namens Irwoog verschenen, [naam01] , accountant, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde01] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde

2.De feiten

2.1.
Sinds 1 september 2017 huurt [gedaagde01] van Irwoog de woonruimte aan de [adres01] in Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’ of ‘de woning’).
2.2.
Partijen hebben op 17 augustus 2021 een geldleningsovereenkomst gesloten, waarbij Irwoog een bedrag van € 25.000,00 heeft geleend aan [gedaagde01] , te vermeerderen met een jaarlijkse rente van 3% over dat bedrag.
2.3.
[gedaagde01] heeft op 2 november 2022 de insolventierechter verzocht de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.4.
Bij dagvaarding van 11 november 2022 heeft Irwoog een bodemprocedure gestart waarin de ontruiming van de woning wordt gevorderd.

3.Het geschil

3.1.
Irwoog eist [gedaagde01] te veroordelen, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
tot ontruiming van de woning binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis met alle daarin aanwezige personen en zaken, en de sleutels af te geven aan Irwoog en voor het geval [gedaagde01] niet voldoet aan dit bevel, Irwoog te machtigen deze ontruiming zelf te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [gedaagde01] én te bepalen dat dit vonnis ingevolge art 557a Rv, tot een half jaar na de dag dat dit vonnis wordt uitgesproken dan wel wordt bekrachtigd, ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daarbinnen treedt, telkens wanneer zich dat voordoet;
tot betaling van de verschuldigde huurtermijnen ter hoogte van € 997,79 per maand vanaf 1 oktober 2022 tot aan de ontruiming;
tot betaling van € 2.993,37 aan achterstallige huur;
tot betaling van € 25.000,00 uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, te vermeerderen met contractueel overeengekomen rente van 3% per jaar vanaf
17 augustus 2021;
tot betaling van de contractuele boete van 15% over het bedrag van € 25.000,00 vanaf
1 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
tot betaling van € 1.240,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
in de proceskosten met rente;
3.2.
Irwoog baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is zijn betalingsverplichting uit de huurovereenkomst niet nagekomen. Dat heeft geleid tot een huurachterstand van drie maanden over de maanden juli 2022 t/m september 2022 van € 2.993,37. Daarnaast vordert Irwoog terugbetaling van € 25.000,00 uit hoofde van een tussen partijen op 17 augustus 2021 gesloten geldleningsovereenkomst, waarbij Irwoog voornoemd bedrag aan [gedaagde01] heeft geleend ter verrekening van de op dat moment openstaande huurschuld en als vooruitbetaling van enkele toekomstige huurtermijnen. [gedaagde01] is zijn terugbetalingsverplichting niet nagekomen. Daarom is [gedaagde01] de contractueel overeengekomen rente en boete verschuldigd. Irwoog wil gelet op het voorgaande de woning ontruimen. Irwoog heeft een spoedeisend belang bij de vorderingen.
3.3.
[gedaagde01] betwist de huurachterstand en de vordering uit hoofde van de geldleningovereenkomst niet. Hij kampt met problematische schulden. Met hulp van zijn gemachtigde probeert hij een oplossing voor zijn situatie te vinden. Zo heeft hij bij brief van 11 november 2022 een voorstel tot een buitengerechtelijke schuldregeling aan zijn schuldeisers gedaan. Tegelijkertijd heeft hij een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend. De toepassing van de Wsnp heeft tot gevolg dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in de bodemprocedure niet zal worden toegewezen, gelet op het bepaalde in artikel 287b Fw in samenhang met artikel 305 lid 2 Fw. [gedaagde01] betwist dat Irwoog spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.

4.De beoordeling

Ontruiming
4.1
In dit kort geding moet, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of in een bodemprocedure de vordering tot ontbinding en ontruiming van de woning een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de vordering tot ontruiming in kort geding gerechtvaardigd is.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat [gedaagde01] de huur over maanden juni, oktober en november 2022 aan Irwoog heeft voldaan en dat de huurachterstand de maanden juli, augustus en september 2022 betreft. Een dergelijke huurachterstand rechtvaardigt in beginsel in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Dat sprake is van een huurachterstand van drie maanden brengt echter niet zonder meer een spoedeisend belang mee bij het nu al ontruimen van de woning door Irwoog. Dit geldt te meer nu [gedaagde01] zijn huurbetalingsverplichting heeft hervat en de huurachterstand de daarvoor gelegen maanden betreft. Irwoog heeft nagelaten concreet te onderbouwen waarom zij ook onder deze omstandigheden een spoedeisend belang heeft bij de vordering tot ontruiming van het gehuurde. De vordering strandt daarom reeds hierop.
Huurachterstand en Terugbetaling geldlening van € 25.000,00
4.3
De overige vorderingen hebben betrekking op de betaling van geldsommen. Voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding dient ook sprake te zijn van een spoedeisend belang. Een dergelijk spoedeisend belang is niet aanwezig, aangezien Irwoog niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat zij in financiële problemen dreigt te komen. De vordering tot betaling van de huurachterstand van € 2.993,37 en de vordering tot terugbetaling van de lening van € 25.000,00 zijn daarom niet toewijsbaar als voorlopige voorziening. Met betrekking tot de lening geldt ook nog dat, zonder toelichting van Irwoog, die geheel ontbreekt, niet valt in te zien dat sprake is van spoedeisendheid van de betreffende vordering, nu de lening al op 1 juni 2022 opeisbaar was.
4.4
De met deze vorderingen samenhangende (neven)vorderingen volgen het lot van die vorderingen.
Conclusie:
4.5
De conclusie van het voorgaande is dat de door Irwoog gevorderde voorzieningen worden afgewezen.
Proceskosten
4.6
Irwoog zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de gevorderde voorzieningen af;
5.2.
veroordeelt Irwoog in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde01] vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
5.3
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
50724/ 362