ECLI:NL:RBROT:2022:11935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
10/996628-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen door rechtspersoon met betrekking tot de aankoop van drie panden en verbeurdverklaring van deze woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De verdachte rechtspersoon, vertegenwoordigd door [naam01], heeft drie panden aangekocht met geld dat vermoedelijk van criminele oorsprong was. De aankopen vonden plaats tussen april 2011 en oktober 2015, waarbij de verdachte rechtspersoon in totaal € 795.000,- heeft uitgegeven. De officier van justitie eiste een geldboete van € 85.000,- en verbeurdverklaring van de woningen aan [adres02], [adres03] en [adres04]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkomst van de gelden niet voldoende kon worden verklaard door de verdachte rechtspersoon, en dat de panden feitelijk toebehoren aan de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02]. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een vermoeden van witwassen, en dat de verdachte rechtspersoon niet in staat is geweest om een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van de gelden. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen, maar niet aan het maken van een gewoonte. De verbeurdverklaring van de drie panden is uitgesproken, omdat deze geheel door middel van het strafbare feit zijn verkregen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996628-15
Datum uitspraak: 22 december 2022 (bij vervroeging)
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon01] ,
gevestigd aan de [adres01] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [naam01] , bestuurder,
raadsman mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. I. Hoek, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 85.000,-;
  • verbeurdverklaring van:
o de woning aan de [adres02] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres03] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres04] te [plaats01] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. [naam01] heeft als bestuurder van de verdachte rechtspersoon een verklaring afgelegd over de herkomst van de gelden waarmee de panden aan de [straatnaam01] zijn aangekocht. Deze verklaring is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Die verklaringen houden ook stand na nader onderzoek daarnaar door het Openbaar Ministerie.
4.1.2.
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte rechtspersoon zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een drietal panden gelegen aan de [straatnaam01] in [plaats01] . De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van
Strafrecht (hierna: Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig
misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden
afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid
misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te
leggen tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen
worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de
vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging
genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar
Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest
(ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien
aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het
voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte rechtspersoon worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte rechtspersoon geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte rechtspersoon blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
4.1.3.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen
tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ten aanzien
van het vermoeden van witwassen overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte rechtspersoon, waarvan [naam01] 50% van de aandelen bezit en bestuurder is, heeft tussen april 2011 en juni 2013 drie panden gekocht, gelegen aan de [straatnaam01] in [plaats01] , voor een totale koopsom van € 795.000,-.
Dit onroerend goed is (grotendeels) betaald met geld afkomstig van de bankrekeningen van de verdachte rechtspersoon. Van [naam01] zijn geen inkomens- of vermogensgegevens bekend. De herkomst van het geld bestaat voornamelijk uit contante stortingen van in totaal € 286.353,- op de bankrekeningen van de verdachte rechtspersoon door (in ieder geval) [naam01] en de medeverdachte [medeverdachte01] . Zij bezit de overige 50% van de aandelen in de verdachte rechtspersoon en is tevens bestuurder. Daarnaast is het geld afkomstig van overboekingen van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) voor een bedrag van in totaal € 338.600,- en van [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) voor een bedrag van in totaal € 103.525,47. Daarnaast maakte [naam01] in totaal € 20.000,- over naar de verdachte rechtspersoon nadat dit bedrag contant op zijn rekening was gestort.
[naam01] is eigenaar van 100% van de aandelen in [bedrijf02] en bezit 50% van de aandelen in [bedrijf01] . In de aangeleverde bankafschriften van [bedrijf01] is te zien dat ook hier contante stortingen plaats hebben gevonden voorafgaand aan de overboekingen naar de verdachte rechtspersoon. De herkomst van de overgeboekte geldbedragen van [bedrijf01] aan de verdachte rechtspersoon voor de aanschaf van de panden zou gelegen zijn in een leenovereenkomst van 19 maart 2011 waarbij [bedrijf01] een geldlening verstrekt zou hebben aan de verdachte rechtspersoon voor een bedrag van maximaal € 850.000,-. De rechtbank stelt vast dat er in deze leenovereenkomst geen zekerheid is bedongen voor de lening. Tevens staat vast dat feitelijk geen rente wordt betaald door de verdachte rechtspersoon aan [bedrijf01] en dat de leningen voor de aanschaf van de panden aan de [straatnaam01] in [plaats01] ook niet voorkomen in de jaarcijfers over 2011 en 2012 van [bedrijf01] . Tot slot heeft [bedrijf01] onvoldoende vrije beschikbare middelen en vermogen om een dergelijk bedrag uit te lenen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is of is geweest van een daadwerkelijke lening vanuit [bedrijf01] aan de verdachte rechtspersoon.
De rechtbank is verder van oordeel dat de drie panden aan de [straatnaam01] te [plaats01] weliswaar op papier eigendom van de verdachte rechtspersoon zijn, maar feitelijk toebehoren aan de medeverdachten [medeverdachte01] en haar echtgenoot [medeverdachte02] . Dit blijkt uit het volgende. In de woning van de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] is een handgeschreven notitie aangetroffen met daarop een overzicht van de onroerende zaken die zij in eigendom hebben. Op dit overzicht staan tevens de panden vermeld die op naam staan van de verdachte rechtspersoon als waren zij eigendom van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Daarnaast heeft de medeverdachte [medeverdachte01] contante stortingen op de bankrekeningen van de verdachte rechtspersoon gedaan en heeft zij vanaf haar bankrekening € 7.170,- overgemaakt aan de notaris voor de aankoop van [adres02] in [plaats01] nadat dit bedrag contant op haar bankrekening was gestort. Verder hebben de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de verbouwingen van de panden geregeld. Zij hebben daar grote (contante) betalingen voor gedaan, terwijl uit het dossier geen enkele betrokkenheid van de verdachte rechtspersoon bij deze verbouwingen blijkt. Tot slot worden er enkele malen huurpenningen contant en giraal ontvangen door [medeverdachte01] en [medeverdachte02] voor de panden die in eigendom aan de verdachte rechtspersoon zouden toebehoren.
Voor de aanschaf van de panden aan de [straatnaam01] , die dus feitelijk toebehoren aan de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , heeft de verdachte rechtspersoon ten minste een bedrag van € 306.353,- (€ 286.353,- en € 20.000,-) aan contant geld gebruikt. Daarnaast heeft hij met het oog hierop via [bedrijf01] en [bedrijf02] in totaal € 442.125,47 overgeboekt gekregen.
4.1.4.
Conclusie vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in
onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen
rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte rechtspersoon worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van het geld.
4.1.5.
Verklaring verdachte rechtspersoon
[naam01] heeft mede namens de verdachte rechtspersoon verklaard. Hij verklaart kort gezegd dat de financiering van de panden door de verdachte rechtspersoon afkomstig is van een lening van [bedrijf01] en dat hij niet precies weet wat er boekhoudkundig bij [bedrijf01] moest worden verantwoord of hoe dat is gedaan. De lening van [bedrijf01] aan de verdachte rechtspersoon is deels gefinancierd uit eigen middelen, afkomstig uit zakelijke activiteiten, en deels met leningen van banken. [naam01] verklaarde dat de inkomsten in de jaren van de aanschaf van het onroerend goed door de verdachte rechtspersoon voldoende waren om dit te bekostigen. Geconfronteerd met de jaarcijfers van [bedrijf01] dat de uitgeleende bedragen niet zouden kunnen zijn uitgeleend, verklaarde hij dat de jaarcijfers eerder niet klopten. Daarnaast verklaarde hij dat hij hoogstwaarschijnlijk opbrengsten van verkochte onroerende zaken heeft gebruikt voor de aanschaf van de panden in Nederland. Ter zitting heeft [naam01] in dit kader de namen van twee bedrijven en een aantal adressen van panden genoemd. Over de contante stortingen op de verschillende bankrekeningen heeft hij verklaard dat contant zaken doen in Bulgarije, zeker in die periode, heel gebruikelijk was. Die contante bedragen zijn eveneens afkomstig van zakelijke activiteiten, de verkoop van onroerend goed en bedrijven, leningen en privé gelden. Het geldbedrag dat afkomstig is van [bedrijf02] is afkomstig uit activiteiten van de onderneming [bedrijf02] .
4.1.6.
Beoordeling van de verklaring verdachte rechtspersoon
De verklaring namens de verdachte rechtspersoon is onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. [naam01] heeft weliswaar op de zitting namen genoemd van bedrijven en adressen van panden die hij verkocht zou hebben en dat is naar oordeel van de rechtbank geen op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, maar deze informatie is, mede gelet op het late tijdstip waarop deze verstrekt is, onvoldoende concreet en daarmee niet verifieerbaar. De verdachte rechtspersoon heeft meer dan voldoende gelegenheid gehad om zijn verklaring nader te concretiseren, maar heeft dit steeds nagelaten. De stukken die bij de rechter-commissaris zijn ingediend en waarnaar op de zitting is verwezen, zeggen niets over de herkomst van de gelden. Elke schriftelijke onderbouwing van de verklaring namens de verdachte rechtspersoon over de herkomst van de gelden, zoals stukken met betrekking tot de opbrengst van de verkoop van bedrijven en panden en van zakelijke activiteiten, ontbreekt. Voor zover namens de verdachte rechtspersoon is verklaard dat [bedrijf01] voldoende vrije middelen en vermogen had om de betreffende lening aan de verdachte rechtspersoon te verstrekken, blijkt het tegendeel uit het onderzoek gedaan door [bedrijf03] en de verdachte rechtspersoon heeft ook niets aangeleverd dat zijn contraire stelling onderbouwt. Gelet op het bovenstaande kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
4.1.7.
Toerekening gedragingen aan de rechtspersoon
[naam01] heeft gehandeld als bestuurder van de verdachte rechtspersoon. De aankoop van de panden paste binnen de bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon en was de verdachte rechtspersoon dienstig. Bovendien vermocht de verdachte rechtspersoon erover beschikken of die aankopen zouden plaatsvinden. Daarmee zijn de ten laste gelegde gedragingen toe te rekenen aan de verdachte rechtspersoon.
4.1.8.
Wetenschap
De verdachte rechtspersoon is gebruikt om panden aan te kopen die feitelijk in eigendom zijn van de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , terwijl hij daar zelf geen aantoonbaar profijt van heeft gehad. Hij ontving geen huurpenningen en ook enig ander financieel-economisch motief voor de transactie is niet gebleken. Voor de aankopen is een bedrag van ruim drie ton aan contanten gestort, onder meer door [naam01] en de medeverdachte [medeverdachte01] . Bovendien is een valse leningsovereenkomst opgesteld om deze gang van zaken te verhullen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte rechtspersoon wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van (een deel van) de gelden
De verdachte rechtspersoon heeft samen met [naam01] en de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de gelden gebruikt voor de aankoop van onroerend goed.
Aldus is er sprake van medeplegen van witwassen.
4.1.9.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een
“gewoonte”, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Sr, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In deze zaak gaat het om de aankoop van drie panden in een tijdbestek van ruim drie jaar. Dit kan niet worden gekwalificeerd als ‘het maken van een gewoonte’.
4.1.10.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het primair ten laste gelegde witwassen. Niet bewezen is dat hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 27 april 2011
tot en met 21 oktober 2015 te [plaats01] ,
tezamen en in vereniging met ander en,
panden met als adres
- [adres02] in [plaats01] en
- [adres03] in [plaats01] en
- [adres04] in [plaats01]
heeft verworven,
terwijl zij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de omstandigheden betreffende de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van drie panden door deze panden met geldbedragen met een criminele herkomst te kopen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geldboete.
In het voordeel van de verdachte rechtspersoon zal de rechtbank er rekening mee houden dat het gaat om een oud feit. Verder houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het feit dat de verdachte rechtspersoon verder geen activiteiten of vermogen meer heeft.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande en op hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot de in beslaggenomen panden, geen aanleiding om naast de verbeurdverklaring van de panden nog een geldboete op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hieronder besproken verbeurdverklaring passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
- verbeurdverklaring van:
o de woning aan de [adres02] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres03] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres04] te [plaats01] .
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het verlengde van de bepleite vrijspraak geconcludeerd tot opheffing van het beslag op de middelen en eigendommen van de verdachte rechtspersoon.
8.3.
Beoordeling
De woningen aan de [adres02] , [adres03] en [adres04] zullen worden verbeurd verklaard. Deze woningen behoren aan de verdachte rechtspersoon toe en zijn geheel door middel van het strafbare feit verkregen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 51 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd:
o de woning aan de [adres02] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres03] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres04] te [plaats01] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 22 december 2022.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2011
tot en met 21 oktober 2015 te [plaats01] en/of elders in Nederland en/of
Bulgarije,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen, (van) één of meer
voorwerp(en) te weten,
één of meer onroerend(e) goed(eren), zijnde één of meer panden met als adres
(1 -OPV)
- [adres02] in [plaats01] en/of
- [adres03] in [plaats01] en/of
- [adres04] in [plaats01]
a. a) de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding
heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft
gehad en/of
b) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat dit/ deze voorwerp(en) geheel en/of gedeeltelijk -
onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl verdachte én/of haar mededader(s) van het plegen van dit/die
misdrijf/misdrijven een gewoonte heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van
dit/die misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2011
tot en met 21 oktober 2015 te [plaats01] en/of elders in Nederland en/of
Bulgarije,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) één of meer
voorwerp(en) te weten,
één of meer onroerend(e) goed(eren), zijnde één of meer panden met als adres
(1-OPV)
- [adres02] in [plaats01] en/of
- [adres03] in [plaats01] en/of
- [adres04] in [plaats01]
a. a) de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding
heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft
gehad
en/of
b) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/ deze voorwerp(en)
geheel en/of gedeeltelijk - onmiddellijk én/of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.