ECLI:NL:RBROT:2022:11934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
10/996673-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen middels rechtspersoon met betrekking tot de aankoop van drie panden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De verdachte had samen met medeverdachten drie panden aangekocht met geld dat vermoedelijk van criminele oorsprong was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gebruik hebben gemaakt van een rechtspersoon, [bedrijf01], om deze panden te verwerven. De aankopen vonden plaats tussen 2011 en 2015, waarbij de verdachte contante stortingen en overboekingen heeft gedaan die niet konden worden verklaard door legale inkomsten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een gewoonte in het witwassen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen, maar niet aan het maken van een gewoonte. De vordering tot verbeurdverklaring van de woningen werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat het beslag op deze woningen onder de verdachte was gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996673-15
Datum uitspraak: 22 december 2022 (bij vervroeging)
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
verblijvende te [adres01] ,
raadsman mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. I. Hoek, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
  • verbeurdverklaring van:
o de woning aan de [adres02] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres03] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres04] te [plaats01] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden waarmee de panden aan de [straatnaam01] zijn aangekocht is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Die verklaringen houden ook stand na nader onderzoek daarnaar door het Openbaar Ministerie.
4.1.2.
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een drietal panden gelegen aan de [straatnaam01]
in [plaats01] . De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van
Strafrecht (hierna: Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig
misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden
afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid
misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te
leggen tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen
worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de
vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging
genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar
Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest
(ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien
aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het
voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft
voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer
verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de
verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar
Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte
blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk
onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden
uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een
legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare
verklaring kan gelden.
4.1.3.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen
tussen de ten laste gelegde voorwerpen en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ten aanzien
van het vermoeden van witwassen overweegt de rechtbank als volgt.
[bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), waarvan de verdachte 50% van de aandelen bezit en
bestuurder is, heeft tussen april 2011 en juni 2013 drie panden gekocht, gelegen aan de
[straatnaam01] in [plaats01] , voor een totale koopsom van € 795.000,-.
Dit onroerend goed is (grotendeels) betaald met geld afkomstig van de bankrekeningen van [bedrijf01] . Van de verdachte zijn geen inkomens- of vermogensgegevens bekend. De herkomst van het geld bestaat voornamelijk uit contante stortingen van in totaal € 286.353,- op de bankrekeningen van [bedrijf01] door (in ieder geval) de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] . Zij bezit de overige 50% van de aandelen in [bedrijf01] en is tevens bestuurder. Daarnaast is het afkomstig van overboekingen van [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) voor een bedrag van in totaal € 338.600,- en van [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ) voor een bedrag van in totaal € 103.525,47. Daarnaast maakte de verdachte in totaal € 20.000,- over naar [bedrijf01] nadat dit bedrag contant op zijn rekening was gestort.
De verdachte is eigenaar van 100% van de aandelen in [bedrijf03] en bezit 50% van de aandelen in [bedrijf02] . In de aangeleverde bankafschriften van [bedrijf02] is te zien dat ook hier contante stortingen plaats hebben gevonden voorafgaand aan de overboekingen naar [bedrijf01] .
De herkomst van de overgeboekte geldbedragen van [bedrijf02] aan [bedrijf01] voor de aanschaf van de panden zou gelegen zijn in een leenovereenkomst van 19 maart 2011 waarbij [bedrijf02] een geldlening verstrekt zou hebben aan [bedrijf01] voor een bedrag van maximaal € 850.000,-. De rechtbank stelt vast dat er in deze leenovereenkomst geen zekerheid is bedongen voor de lening. Tevens staat vast dat feitelijk geen rente wordt betaald door [bedrijf01] aan [bedrijf02] en dat de leningen voor de aanschaf van de panden aan de [straatnaam01] in [plaats01] ook niet voorkomen in de jaarcijfers over 2011 en 2012 van [bedrijf02] . Tot slot heeft [bedrijf02] onvoldoende vrije beschikbare middelen en vermogen om een dergelijk bedrag uit te lenen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is of is geweest van een daadwerkelijke lening vanuit [bedrijf02] aan [bedrijf01] ..
De rechtbank is verder van oordeel dat de drie panden aan de [straatnaam01] te [plaats01] weliswaar op papier eigendom van [bedrijf01] zijn, maar feitelijk toebehoren aan de medeverdachten [medeverdachte01] en haar echtgenoot [medeverdachte02] . Dit blijkt uit het volgende.
In de woning van de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] is een handgeschreven notitie aangetroffen met daarop een overzicht van de onroerende zaken die zij in eigendom hebben. Op dit overzicht staan tevens de panden vermeld die op naam staan van [bedrijf01] , als waren zij eigendom van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Daarnaast heeft de medeverdachte [medeverdachte01] contante stortingen op de bankrekeningen van [bedrijf01] gedaan en heeft zij vanaf haar bankrekening € 7.170,- overgemaakt aan de notaris voor de aankoop van [adres02] in [plaats01] , nadat dit bedrag contant op haar bankrekening was gestort. Verder hebben de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] de verbouwingen van de panden geregeld. Zij hebben daar grote (contante) betalingen voor gedaan, terwijl uit het dossier geen enkele betrokkenheid van de verdachte bij deze verbouwingen blijkt. Tot slot worden er enkele malen huurpenningen contant en giraal ontvangen door de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] voor de panden die in eigendom aan [bedrijf01] zouden toebehoren.
Voor de aanschaf van de panden aan de [straatnaam01] , die dus feitelijk toebehoren aan de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , heeft de verdachte ten minste een bedrag van
€ 306.353,- (€ 286.353,- en € 20.000,-) aan contant geld gebruikt. Daarnaast heeft hij met het oog hierop via [bedrijf02] en [bedrijf03] in totaal € 442.125,47 overgeboekt.
4.1.4.
Conclusie vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in
onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen
rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete,
min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft
aangaande de herkomst van het geld.
4.1.5.
Verklaring verdachte
De verdachte verklaart kort gezegd dat de financiering van de panden door [bedrijf01] afkomstig is van een lening van [bedrijf02] en dat hij niet precies weet wat er boekhoudkundig bij [bedrijf02] moest worden verantwoord of hoe dat is gedaan. De lening van [bedrijf02] aan [bedrijf01] is deels gefinancierd uit eigen middelen, afkomstig uit zakelijke activiteiten, en deels met leningen van banken. De verdachte verklaarde dat zijn inkomen in de jaren van de aanschaf van het onroerend goed door [bedrijf01] voldoende was om dit te bekostigen. Geconfronteerd met de jaarcijfers van [bedrijf02] dat de uitgeleende bedragen niet zouden kunnen zijn uitgeleend, verklaarde hij dat de jaarcijfers eerder niet klopten. Daarnaast verklaarde hij dat hij hoogstwaarschijnlijk opbrengsten van verkochte onroerende zaken heeft gebruikt voor de aanschaf van de panden in Nederland. Ter zitting heeft de verdachte in dit kader de namen van twee bedrijven en een aantal adressen van panden genoemd. Over de contante stortingen op de verschillende bankrekeningen heeft de verdachte verklaard dat contant zaken doen in Bulgarije, zeker in die periode, heel gebruikelijk was. Die contante bedragen zijn eveneens afkomstig van zakelijke activiteiten, de verkoop van onroerend goed en bedrijven, leningen en privégelden. Het geldbedrag dat afkomstig is van [bedrijf03] is afkomstig uit activiteiten van de onderneming [bedrijf03] .
4.1.6.
Beoordeling van de verklaring verdachte
De verklaring van de verdachte is onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De verdachte heeft weliswaar op de zitting namen genoemd van bedrijven en adressen van panden die hij verkocht zou hebben en dat is naar oordeel van de rechtbank geen op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, maar deze informatie is, mede gelet op het late tijdstip waarop deze verstrekt is, onvoldoende concreet en daarmee niet verifieerbaar. De verdachte heeft meer dan voldoende gelegenheid gehad om zijn verklaring nader te concretiseren, maar heeft dit steeds nagelaten. De stukken die hij bij de rechter-commissaris heeft ingediend en waarnaar op de zitting is verwezen, zeggen niets over de herkomst van de gelden. Elke schriftelijke onderbouwing van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden, zoals stukken met betrekking tot de opbrengst van de gestelde verkoop van bedrijven en panden en van zakelijke activiteiten, ontbreekt. Voor zover de verdachte heeft verklaard dat [bedrijf02] voldoende vrije middelen en vermogen had om de betreffende lening aan [bedrijf01] te verstrekken, blijkt het tegendeel uit het onderzoek gedaan door [bedrijf04] en de verdachte heeft ook niets aangeleverd dat zijn contraire stelling onderbouwt. Gelet op het bovenstaande kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
4.1.7.
Wetenschap
De verdachte heeft [bedrijf01] gebruikt om panden aan te kopen die feitelijk in eigendom zijn van de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] , terwijl hij daar zelf geen aantoonbaar profijt van heeft gehad. Hij ontving geen huurpenningen en ook enig ander financieel-economisch motief voor de transactie is niet gebleken. Voor de aankopen is een bedrag van ruim drie ton aan contanten gestort, onder meer door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] . De verdachte heeft bovendien een valse leningsovereenkomst opgesteld om deze gang van zaken te verhullen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van (een deel van) de gelden.
De verdachte heeft de samen met de medeverdachten [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [bedrijf01] deze gelden gebruikt voor de aankoop van onroerend goed. Aldus is er sprake van medeplegen van witwassen.
4.1.8.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een
“gewoonte”, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Sr, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In deze zaak gaat het om de aankoop van drie panden in een tijdbestek van ruim drie jaar. Dit kan niet worden gekwalificeerd als ‘het maken van een gewoonte’.
4.1.9.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het primair ten laste gelegde witwassen. Niet bewezen is dat hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 27 april 2011
tot en met 21 oktober 2015 te [plaats01] ,
tezamen en in vereniging met ander en, panden met als adres
- [adres02] in [plaats01] en
- [adres03] in [plaats01] en
- [adres04] in [plaats01]
heeft verworven ,
terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de
omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in
aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van drie panden door deze panden middels [bedrijf01] met gelden met een criminele herkomst te kopen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei
2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Uit het vertaalde bericht van het openbaar ministerie van de Republiek Bulgarije, Nationale Opsporingsdienst, van 8 juli 2016, blijkt dat er over de verdachte geen gegevens zijn over criminele antecedenten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende
conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van
een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij in het voordeel van de verdachte is meegewogen dat het gaat om een oud feit. Anders dan de officier van justitie beschouwt de rechtbank de faciliterende rol van de verdachte bij het witwassen niet als een strafverzwarende omstandigheid. Ook neemt de rechtbank mee dat de verdachte niet degene lijkt te zijn die het meest heeft geprofiteerd van het bewezen verklaarde feit.
7.1
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft
als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn
afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De
redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting
kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar
ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. In de onderhavige zaak heeft dit verhoor plaatsgevonden op 25 september 2018. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere
omstandigheden.
Tussen 25 september 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van vier jaar en drie maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een
redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding
van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaar en drie maanden. Nu deze overschrijding slechts deels is toe te rekenen aan de verdediging, dient dit
gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met een maand.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank
een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 7 maanden. Gelet op het
voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor
deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
- verbeurdverklaring van:
o de woning aan de [adres02] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres03] te [plaats01] ;
o de woning aan de [adres04] te [plaats01] .
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het verlengde van de bepleite vrijspraak, geconcludeerd tot opheffing van het beslag op de middelen en eigendommen van de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De vordering tot verbeurdverklaring van de woningen aan de [adres02] , [adres03] en [adres04] te [plaats01] zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat het beslag op deze woningen onder de verdachte is gelegd.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
wijst af de vordering tot verbeurdverklaring van de woningen aan de [adres02] , [adres03] en [adres04] te [plaats01] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 22 december 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2011
tot en met 21 oktober 2015 te [plaats01] en/of elders in Nederland en/of
Bulgarije,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen , (van) één of meer
voorwerp(en) te weten,
één of meer onroerend (e) goed (eren ), zijnde één of meer panden met als adres
(1-OPV)
- [adres02] in [plaats01] en/of
- [adres03] in [plaats01] en/of
- [adres04] in [plaats01]
a. a) de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding
heeft verborgen en/of heeft verhuld en /of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp(en) is /zijn en/of wie dat /die voorwerp(en) voorhanden heeft
gehad en/of
b) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dit/ deze voorwerp(en) geheel en/of gedeeltelijk -
onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit/die
misdrijf/misdrijven een gewoonte heeft/hebben gemaakt en/of het plegen van
dit/die misdrijf/misdrijven als bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2011
tot en met 21 oktober 2015 te [plaats01] en/of elders in Nederland en/of
Bulgarije, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van) één of meer
voorwerp(en) te weten,
één of meer onroerend(e) goed(eren), zijnde één of meer panden met als adres
(1-OPV)
- [adres02] in [plaats01] en/of
- [adres03] in [plaats01] en/of
- [adres04] in [plaats01]
a. a) de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of de vervreemding
heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft
gehad
en/of
b) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/ deze voorwerp(en)
geheel en/of gedeeltelijk - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.