ECLI:NL:RBROT:2022:11930

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
C/10/642876 / JE RK 22-1886
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige met ernstige ontwikkelingsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar dochter, hierna te noemen [naam kind01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 10 augustus 2022 een verzoek ingediend om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) tot voogd over [naam kind01] te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de moeder en [naam kind01], die sinds 2014 in Nederland woont en in 2019 in een pleeggezin is geplaatst. Sinds augustus 2021 verblijft [naam kind01] in een gespecialiseerde behandelvoorziening voor jongeren met psychische problemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2022 is gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [naam kind01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en [naam kind01] nauwelijks contact hebben en dat het contact dat er is, conflictueus verloopt. De stiefvader heeft als informant verklaard dat de hulpverlening bij de huidige instelling niet succesvol is en dat er zorgen zijn over de toekomst van [naam kind01] als zij achttien wordt.

De rechtbank heeft op basis van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat [naam kind01] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over [naam kind01], zodat deze organisatie kan toezien op haar welzijn en ontwikkeling. De rechtbank benadrukt dat de moeder altijd de moeder van [naam kind01] zal blijven, maar dat het belang van het kind voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/642876 / JE RK 22-1886
Datum uitspraak: 28 oktober 2022

Beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2005 te [geboorteplaats01], hierna te noemen: [naam kind01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt als informant aan: [naam02] , de stiefvader.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van
10 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 30 september 2022 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- de stiefvader;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam03] ;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam04] en [naam05] .
[naam kind01] is telefonisch door de kinderrechter gehoord.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Portugese taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam06] , tolk in de Portugese taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind01] is in 2014 naar Nederland gekomen. Daarvoor verbleef ze bij haar vader en grootmoeder moederszijde in Brazilië. In juni 2019 is [naam kind01] in een pleeggezin gaan wonen. Sinds augustus 2021 verblijft [naam kind01] binnen de GGZ op een afdeling van de Fjord ([naam afdeling]).
Bij beschikking van 7 januari 2016 is [naam kind01] voor het eerst onder toezicht gesteld. Op 24 augustus 2021 is een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder uitgesproken, die op 29 april 2022 is verlengd tot 15 mei 2023. De maatregel ondertoezichtstelling is eveneens laatstelijk verlengd tot 15 mei 2023.
De GI heeft zich bij brief van 19 juli 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind01] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De Raad heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht. Tussen de moeder en [naam kind01] is sprake van een ernstig verstoorde onderlinge relatie. Zij hebben nauwelijks contact en het contact wat er is tussen hen verloopt conflictueus. Daarnaast is er weinig contact tussen de moeder en de hulpverlening. Gezien het feit dat de stiefvader in de afgelopen periode als een schakel heeft gefungeerd tussen de moeder en de hulpverlening is het niet duidelijk of de moeder voldoende zicht heeft op het functioneren en het welzijn van [naam kind01] . Inmiddels wordt niet meer toegewerkt naar een thuisplaatsing. De moeder en [naam kind01] vinden thuisplaatsing beiden geen optie. Het is van belang dat het perspectief voor [naam kind01] , namelijk dat zij niet meer thuis bij de moeder komt wonen, duidelijk wordt. Daarbij is het van belang dat de GI wordt belast met de voogdij, zodat zij de belangrijke beslissingen over [naam kind01] kan nemen. De GI heeft als neutrale derde goed contact met alle betrokkenen. In de komende periode is het noodzakelijk dat een passende vervolgplek voor [naam kind01] gevonden wordt en dat andere zaken die voor haar achttiende levensjaar noodzakelijk zijn, zoals een mentorschap, geregeld worden.

De standpunten van de belanghebbenden

De GI heeft zich tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het verzoek van de Raad. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [naam kind01] . Zij kampt met forse problematiek en dit heeft zijn weerslag op de relatie met de moeder. Er is gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [naam kind01] en zij heeft een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Hulpverlening en ondersteuning wordt echter wel noodzakelijk geacht bij de ontwikkeling van [naam kind01] richting volwassenheid. Voorts zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind01] vanwege het wisselende contactverloop tussen de moeder en [naam kind01] dat vaak tot een groot conflict uitloopt. Het is voor [naam kind01] vaak enkel mogelijk om met tussenkomst van de stiefvader contact te onderhouden over praktische zaken als school- en medische zaken. Het wisselende contactverloop geeft [naam kind01] de bevestiging dat de moeder haar niet ziet staan. Gelet hierop is het van belang dat duidelijkheid ontstaat over het perspectief voor [naam kind01] . In de komende periode zal er gekeken worden naar een kleinschalige beschermd wonenvoorziening waar [naam kind01] ook na haar achttiende kan blijven wonen.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder heeft altijd in het belang van [naam kind01] gehandeld. Ten tijde van de uithuisplaatsing van [naam kind01] in een pleeggezin deed de moeder dit niet om af te zien van haar verantwoordelijkheden over [naam kind01] , maar dit deed zij in het belang van [naam kind01] . De moeder zag dat [naam kind01] het goed had in het pleeggezin en ze zag een vooruitgang bij [naam kind01] . De moeder heeft op dit moment geen vertrouwen in het verblijf van [naam kind01] bij de Fjord, nu zij geen progressie ziet bij [naam kind01] . De moeder zou vertrouwen kunnen krijgen als zij zelf ziet dat [naam kind01] psychische hulp zou krijgen. De moeder zou het liefst [naam kind01] thuis willen hebben. Dan kan zij voor [naam kind01] zorgen en haar liefde geven. Op dit moment heeft zij feitelijk geen macht meer over [naam kind01] en zij ervaart de hele situatie als een groot fiasco. De moeder heeft het gevoel gefaald te hebben als moeder, nu haar drie kinderen uit huis zijn geplaatst. Dit doet de moeder veel pijn.
De stiefvader heeft tijdens de mondelinge behandeling als informant aangegeven dat hij van mening is dat de hulpverlening bij de Fjord niet is geslaagd. Het gaat niet goed moet [naam kind01] . De stiefvader maakt zich zorgen over wanneer de jeugdbescherming weg is als [naam kind01] achttien wordt. Het is van belang dat [naam kind01] zo snel mogelijk op een andere plek wordt geplaatst.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank overweegt als volgt.
[naam kind01] heeft veel ingrijpende gebeurtenissen in haar leven meegemaakt, ook in Brazilië. Toen [naam kind01] eenmaal in 2014 in Nederland was aangekomen bij de moeder, werd ze geconfronteerd met een onveilige en instabiele thuissituatie van de moeder. Ondanks dat de moeder het beste wil voor [naam kind01] is gebleken dat zij onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [naam kind01] . De onderlinge relatie tussen de moeder en [naam kind01] is ernstig verstoord en het sporadische contact dat er tussen hen is verloopt conflictueus. Het wisselende contactverloop geeft [naam kind01] het gevoel dat de moeder haar niet ziet staan. Voorts heeft de moeder voldoende zicht op het functioneren en het welzijn van [naam kind01] , nu de stiefvader in de afgelopen periode als een schakel heeft gefungeerd tussen de hulpverlening, De Fjord, [naam kind01] en de moeder. Tevens is gebleken dat de moeder weinig tot geen vertrouwen heeft in de hulpverlening. Gelet op de persoonlijke problematiek van [naam kind01] is extra hulpverlening en ondersteuning voor [naam kind01] noodzakelijk. Dit alles heeft tot gevolg dat [naam kind01] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
In de afgelopen jaren zijn meerdere vormen van hulpverlening in het gezin ingezet om onder meer een veilige opvoedingsomgeving te creëren. Dit heeft echter tot onvoldoende resultaat geleid. In 2019 is [naam kind01] in een pleeggezin gaan wonen. Als gevolg van de forse persoonlijke problematiek van [naam kind01] konden de pleegouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding over [naam kind01] niet langer dragen. Sinds augustus 2021 verblijft [naam kind01] op een afdeling van de Fjord, een hoogspecialistische behandelvoorziening voor jongeren met een combinatie van psychische stoornissen en gedragsproblemen. Het perspectief van [naam kind01] ligt bij een rustige, veilige en stabiele woonplek in de vorm van een beschermde woonvorm waar zij ook na haar achttiende kan blijven. De overstap van De Fjord naar een kleinschalige beschermde woonvoorziening wordt voorbereid.
Een terugplaatsing van [naam kind01] bij de moeder is niet meer aan de orde. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing worden niet langer de geëigende maatregelen geacht en het is van belang dat er voor [naam kind01] duidelijkheid komt over waar zij verder zal opgroeien. Daarnaast worden praktische zaken en belangrijke beslissingen op dit moment voor zover mogelijk met tussenkomst van de stiefvader geregeld, hetgeen niet wenselijk is. De aanvaardbare termijn voor [naam kind01] om langer in onzekerheid te blijven is inmiddels verstreken. Het belang van [naam kind01] prevaleert boven het belang van de moeder bij voortduring van het ouderlijk gezag.
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de moeder over [naam kind01] beëindigen. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [naam kind01] te belasten, omdat de GI als onafhankelijke organisatie in het belang van [naam kind01] kan meedenken en toezicht kan houden op [naam kind01] . Daarnaast is het van belang dat de voogd [naam kind01] blijft steunen op de weg naar jongvolwassenheid. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank volgt de Raad in het advies om de GI te belasten met de voogdij over [naam kind01] . De rechtbank acht het van belang dat een onafhankelijke organisatie de voogdij over [naam kind01] krijgt. Het contact tussen de GI, de Fjord en [naam kind01] verloopt goed, waardoor het wenselijk is dat de GI als neutrale derde betrokken blijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij. De rechtbank benadrukt dat de moeder altijd de moeder van [naam kind01] zal blijven.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de ouder van wie het gezag is beëindigd, indien de ouder het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam01] , geboren op [geboortedatum02] 1981 te [geboorteplaats01] , over [naam kind01] ;
benoemt tot voogd over [naam kind01] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind te doen, indien de moeder het bewind voerde over het vermogen van [naam kind01] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. van der Stroom, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.D. Hengst, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.