ECLI:NL:RBROT:2022:11924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/1326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na eerstejaars beoordeling en geschiktheid voor gangbare arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A. el Idrissi, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van de eiser per 30 mei 2021, na een eerstejaars ZW-beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van de verweerder ongegrond verklaard.

Eiser, die als bezorger werkte, had zich op 16 april 2020 ziek gemeld na een (verkeers)ongeval. Na beëindiging van zijn dienstverband is hij in aanmerking gekomen voor een ZW-uitkering. De verzekeringsarts heeft in maart 2021 vastgesteld dat eiser geen ernstige invaliderende afwijkingen had, maar wel verminderde benutbare mogelijkheden voor arbeid. De arbeidsdeskundige concludeerde dat eiser niet meer in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar dat hij met zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. A. el Idrissi.
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 30 mei 2021 beëindigd.
Bij besluit van 2 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is werkzaam geweest als bezorger voor (gemiddeld) 21 uur per week. Op 16 april 2020 heeft eiser zich voor dit werk ziek gemeld. Per 26 april 2020 is eisers dienstverband geëindigd. Eiser is hierna in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
2.1.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft de verzekeringsarts eiser op 23 maart 2021 op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts heeft overwogen dat eiser is uitgevallen met pijnklachten na een (verkeers)ongeval. De verzekeringsarts heeft geen ernstig invaliderende afwijkingen gevonden. Naar aanleiding van eisers standpunt dat hij niet geschikt is als bezorger omdat hij niet kan autorijden, merkt de verzekeringsarts op dat relevante psychische afwijkingen niet werden gevonden. In het rapport van 25 maart 2021 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts op 18 december 2020 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is het eigen werk als bezorger te verrichten in verband met tillen en lopen. Wel heeft de arbeidsdeskundige met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid. Op basis van die functies heeft eiser een verdiencapaciteit van meer dan 65%, namelijk 100%.
2.3.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 januari 2022 geconcludeerd dat er reden is om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de FML. Eiser heeft geen ernstige psychische stoornissen op grond waarvan vasthouden of verdelen van de aandacht of herinneren in het dagelijks functioneren, het handelingstempo en vervoer beperkt moeten worden geacht. In de op 17 mei 2021 vastgestelde psychische problematiek tijdens de intake bij Antes GGZ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel aanleiding gezien extra (psychische) beperkingen voor eiser aan te nemen op andere items van de FML.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep houden de klachten van beknelling op de borst en de kortademigheidsklachten bij inspanning van eiser niet of in beperkte mate
verband met een eventueel vastgestelde (milde) astma en kunnen zij slechts in beperkte mate aanleiding geven tot fysieke beperkingen nu daarvoor in bezwaar ook geen andere medische verklaring is gesteld of gebleken. Zorgvuldigheidshalve is eiser aangewezen geacht op werk zonder intensieve blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen en het werken met perslucht. Uitgaande van de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ is er geen medische indicatie om een urenbeperking aan te nemen. De stelling van eiser in bezwaar dat een beperking moet worden aangenomen ten aanzien van 's nachts werken (item 6.1) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel gevolgd, omdat het voor eiser van belang is om een goed dag-nachtritme en een goede dagstructuur te kunnen volgen, zoals ook blijkt uit de informatie van Antes GGZ van 17 mei 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de wijzigingen vastgelegd in een nieuwe FML van 27 januari 2022, geldend vanaf 23 maart 2021. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, (aanpassing aan) fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 2 februari 2022 geconcludeerd dat, uitgaande van de nieuwe FML, twee van de eerder geduide functies ongeschikt zijn voor eiser. Hij heeft geconcludeerd dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Dit heeft geleid tot een verdiencapaciteit voor eiser van 95,6%, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige heeft onderschreven dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser voert in beroep aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij wijst erop dat hij kampt met onder meer hyperventilatie en een angststoornis. Hij acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep dan die bij de hoorzitting aanwezig was het rapport heeft opgesteld. Eiser heeft de rechtbank verzocht een medisch deskundige te benoemen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
6. Ter beoordeling staat of verweerder terecht eiser in staat acht om met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft bestaan uit dossierstudie, anamnese en eigen onderzoek. Door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorts het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting, en de tijdens de bezwaarfase ontvangen brief van de huisarts van eiser meegewogen. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dat een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep dan die bij de hoorzitting aanwezig was het rapport heeft opgesteld, is onvoldoende voor een ander oordeel. Eiser heeft niet bestreden wat in het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapport van 27 januari 2022 staat. Uit dat rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op alle van belang zijnde punten is ingegaan en daarover is inzichtelijk gerapporteerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die het rapport heeft opgesteld, heeft verklaard dat hij kon beschikken over uitgebreide aantekeningen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die bij de hoorzitting aanwezig was. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding aan de inhoud van het rapport van 27 januari 2022 te twijfelen.
7.2.
Er is ook geen aanleiding om de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De door eiser genoemde klachten waren bekend en zijn meegewogen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Verweerder heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2022 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Uit de stellingen van eiser in beroep kan niet worden afgeleid dat verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Verweerder heeft erkend dat eiser lichamelijke en psychische klachten heeft in verband waarmee hij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiser van mening over de mate waarin eiser daardoor beperkingen ondervindt. Wat eiser in dat verband in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die daar aanleiding toe zouden kunnen geven.
7.3.
Nu er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser - beoordeeld naar de datum in geding - onjuist heeft vastgesteld in de FML van 27 januari 2022. Daarvan uitgaande, kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de hem voorgehouden functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het reeds weerlegde standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan door verweerder is aangenomen. De geschiktheid van de in bezwaar voorgehouden functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 februari 2022 en het daarbij horende ‘Resultaat Functiebeoordeling’ voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Verder is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (puntsgewijs) ingegaan op de door eiser in bezwaar naar voren gebrachte arbeidskundige gronden en heeft gemotiveerd uiteengezet dat de belasting van de in bezwaar voorgehouden functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Nu ook de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie in bezwaar geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
7.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de (drie) in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat eiser verdiende voordat hij ziek werd, geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65% (95,6%). Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser met ingang van 30 mei 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8.2.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 november 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.