ECLI:NL:RBROT:2022:11902

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
10/220942-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde uitvoer van cocaïne en heroïne en witwassen van geld

Op 12 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van cocaïne en heroïne, alsook van witwassen van een geldbedrag. De verdachte, geboren in [geboorteplaats01] en woonachtig in Frankrijk, werd bijgestaan door raadsman mr. M.B. Visser. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte op 30 augustus 2022 op de A16, ter hoogte van Zwijndrecht, een koffer met 1001 gram cocaïne en 1288 gram heroïne uit zijn rijdende auto had gegooid. Dit gebeurde nadat hij door de politie was aangesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de kans dat de koffer verdovende middelen bevatte, wat leidde tot de conclusie dat hij voorwaardelijk opzet had op de uitvoer van deze middelen.

Daarnaast werd in de auto van de verdachte een tas aangetroffen met een geldbedrag van €1390,00, waarvan de rechtbank oordeelde dat het afkomstig moest zijn uit een misdrijf. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit zijn werk bij de Franse spoorwegen, maar deze verklaring werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel de uitvoer van de verdovende middelen als het witwassen van het geld.

De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 28 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen oog had gehad voor de schadelijke gevolgen van zijn daden en dat hij zich enkel liet leiden door financieel gewin. De in beslag genomen coupures van €500,00 en €200,00 werden verbeurd verklaard, terwijl het overige geldbedrag aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/220942-22
Datum uitspraak: 12 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
woonachtig in Frankrijk op het adres:
[adres01] ,
raadsman mr. M.B. Visser, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging voor het onder feit 2 ten laste gelegde
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen coupures van € 500,00 en € 200,00 en teruggave van de overige in beslag genomen coupures.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. De verdediging heeft hiertoe betoogd dat de verdachte na een familiebezoek in Nederland is benaderd om wat spullen te vervoeren naar Frankrijk. De verdachte heeft de inhoud van de koffer niet gecontroleerd (deze zat op slot). Nu de verdachte niet wist wat hij vervoerde, is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet en dient vrijspraak te volgen van feit 1.
Het bij de verdachte aangetroffen geld is afkomstig uit zijn verdiensten bij de Franse spoorwegen en het was bedoeld voor uitgaven tijdens zijn verblijf in Nederland. De verdachte heeft hiermee een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het geld, zodat ook voor feit 2 vrijspraak dient te volgen.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
In de vroege ochtend van 30 augustus 2022 heeft de politie de bestuurder van een Audi A1 met Frans kenteken (hierna: de Audi), die op de A16 reed in de richting van Breda, ter hoogte van de afrit Zwijndrecht een volgteken gegeven. Nadat de bestuurder het volgteken aanvankelijk volgde, onttrok hij zich daar op het laatste moment aan en reed wederom de A16 op richting Breda.
De getuige [getuige01] – die kort daarna door de Audi werd ingehaald – heeft verklaard dat hij vervolgens zag dat de deur van de Audi aan de bestuurderskant open ging en dat er direct daarna vonken op de weg te zien waren. De getuige is gestopt en heeft het voorwerp dat uit de auto werd gegooid, een Makita gereedschapskoffer, opgepakt en even later aan de politie overhandigd. De verklaring van getuige [getuige01] wordt ondersteund door de camerabeelden (dashcam) van een taxichauffeur die eveneens op dat moment op dat stuk van de A16 reed.
Uit die beelden volgt ook dat er geen ander verkeer voor de voertuigen reed en dat er – voordat de voertuigen dit weggedeelte passeerden – niets op de autosnelweg lag.
De Audi heeft vervolgens de snelweg verlaten en is kort daarna staande gehouden nabij de afslag Dordrecht Centrum. De verdachte was de bestuurder en enige inzittende van de Audi.
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte de Makita koffer uit de auto heeft gegooid. In de koffer zijn 1001 gram cocaïne en 1288 gram heroïne aangetroffen. Gelet op zijn locatie, rijrichting en verklaring van de verdachte dat hij naar Frankrijk wilde gaan, mag worden aangenomen dat de verdachte met deze hoeveelheden verdovende middelen op weg was naar België/Frankrijk, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van cocaïne en heroïne.
De verdachte heeft verklaard dat aan hem – tijdens een familiebezoek aan Nederland – was gevraagd om spullen mee naar Frankrijk te nemen en dat hij niet wist wat er in de koffer zat. Hij dacht dat het kleding was. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte de koffer tijdens een politiecontrole op het midden van de snelweg uit de auto heeft gegooid en het een gereedschapskoffer was, acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig.
De verdachte heeft door te handelen zoals hij heeft gedaan minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de koffer verdovende middelen bevatte, zodat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de uitvoer daarvan.
Feit 2
In de Audi, op de grond voor de bijrijdersplaats, is een tas met daarin een geldbedrag van € 1390,00 aangetroffen. Het betrof onder meer grote coupures van € 500,00 en € 200,00. Het is een feit van algemene bekendheid dat van dergelijke coupures gebruik wordt gemaakt in het criminele milieu.
Door en namens de verdachte is gesteld dat het geldbedrag afkomstig was uit zijn reguliere werkzaamheden bij de Franse spoorwegen.
De rechtbank acht die verklaring niet aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het bedrag niet past bij de beperkte inkomsten die de verdachte blijkens de door hem overgelegde salarisstroken heeft en het evenmin verklaart waar de grote coupures vandaan komen, terwijl dat salaris bovendien wordt overgemaakt.
Dit maakt dat het niet anders kan dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Volgens vaste jurisprudentie geldt dit in een geval als het onderhavige – bij vermenging – voor het gehele bedrag.
Het voorgaande brengt mee dat het onder 2 tenlastegelegde witwassen kan worden bewezen en dat de verweren ter zake worden verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 1001 gram cocaïne en 1288 gram heroïne en aan het witwassen van € 1390,00.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 30 augustus 2022
te Zwijndrecht en Dordrecht,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5
van de Opiumwet ongeveer 1001 gram
cocaïne en
totaal ongeveer 1288 gram heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 30 augustus 2022 te Dordrecht
een biljet van € 500,00, een biljet van € 200,00, twee biljetten van € 100,00, een
biljet van € 50,00, veertien biljetten van € 20,00, dertien biljetten van € 10,00 en
zes biljetten van € 5,00 (zijnde een geldbedrag van totaal € 1390,00), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat deze
bankbiljetten - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
5.1.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond nu er geen verbergings- of verhullingshandelingen zijn. Een en ander zou tot gevolg hebben dat de verdachte voor feit 2 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft zich, subsidiair, aangesloten bij hetgeen de officier van justitie heeft betoogd
5.1.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank geen kwalificatie-uitsluitingsgrond aanwezig, nu niet is tenlastegelegd dat sprake is van het voorhanden hebben van geld uit eigen misdrijf.
5.1.3.
Conclusie
De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
schuldwitwassen
5.2.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) uitvoer van een hoeveelheid cocaïne en heroïne. Het is aannemelijk dat deze hoeveelheden cocaïne en heroïne bestemd waren voor de verdere handel, waarmee grote sommen geld gemoeid zouden zijn. Nog afgezien van het feit dat cocaïne en heroïne schadelijk zijn voor de volksgezondheid, gaat de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen niet zelden gepaard met vele andersoortige vormen van criminaliteit. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de verdachte daarvoor kennelijk geen oog heeft gehad en zich slechts heeft laten leiden door eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de wijze waarop de verdachte – om ontdekking te voorkomen – zich heeft ontdaan van de koffer met de verdovende middelen en daardoor een groot gevaar voor zijn medeweggebruikers heeft veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag witgewassen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 november 2022 en een uittreksel uit de Europese justitiële documentatie (Ecris) ziende op Frankrijk van 2 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Overige persoonlijke omstandigheden
Namens de verdachte is naar voren gebracht dat de verdachte zorgtaken heeft in het gezin van zijn ouders. De raadkamer van de rechtbank heeft de verdachte daarom tot de zitting geschorst, (onder meer) onder de voorwaarde dat hij bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig zou zijn. De verdachte, die op de dag van de inhoudelijke zitting in de hal van de rechtbank is verschenen, heeft evenwel besloten om zich aan die voorwaarde te onttrekken toen hem duidelijk werd dat hij van zijn vrijheid zou kunnen worden beroofd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet – ondanks dat zij tot een uitgebreidere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is geëist – geen aanleiding om boven de eis van de officier van justitie uit te gaan. De gestelde persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding die eis te matigen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen coupures van € 500,00 en
€ 200,00 verbeurd te verklaren. Het overige bedrag kan worden teruggegeven.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft – gelet op het gevoerde vrijspraakverweer – zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geld aan de verdachte moet worden teruggegeven.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 1390,00 zal in zijn geheel worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit 2 is met betrekking hiermee begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2: 1390 EUR.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
mr. R. Brand en mr. F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij
op of omstreeks 30 augustus 2022
te Zwijndrecht en/of Dordrecht, althans in Nederland
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5
van de Opiumwet en/of heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1001 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne en/of
(totaal) ongeveer 1288 gram, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een
materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 30 augustus 2022 te Dordrecht
een biljet van € 500,00, een biljet van € 200,00, twee biljet(ten) van € 100,00, een
biljet van € 50,00, veertien biljetten van € 20,00, dertien biljetten van € 10,00 en/of
zes biljetten van € 5,00 (zijnde een geldbedrag van totaal € 1390,00), in elk geval een
hoeveelheid geld
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en/of hiervan gebruik
heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze
bankbiljet(ten) en/of geld(bedrag(en)) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )