ECLI:NL:RBROT:2022:11883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/10/604137 / HA ZA 20-873
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van accountant voor onrechtmatig handelen jegens investeerders in failliete vennootschappen

In deze zaak vorderen eisers schadevergoeding van gedaagden, een accountant en zijn vennootschap, wegens onrechtmatig handelen. Eisers, investeerders in de failliete vennootschappen InMotion B.V., Goedlicht B.V. en Goedlicht Holding B.V., stellen dat de accountant onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht in zijn advisering en het opstellen van jaarrekeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de accountant niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de eisers, omdat er geen zorgplicht bestond ten opzichte van hen. De rechtbank oordeelt dat de accountant niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade die eisers hebben geleden door hun investeringen in de failliete vennootschappen. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af, met uitzondering van een schadevergoeding van € 15.000,00 aan eiser [eiser01], die wordt toegewezen op basis van eigen schuld. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 30 november 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604137 / HA ZA 20-873
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van

1.[eiser01] ,

2.
[eiser02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
3.
[eiser03],
4.
[eiser04],
beiden wonende te [woonplaats02] (België),
5.
[eiser05],
wonende te [woonplaats03] ,
6.
[eiser06], gevolmachtigde van
[naam01]
wonende te [woonplaats04] ,
eisers,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
tegen

1.[gedaagde01] ,

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats05] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam.
Eisers zullen hierna elk afzonderlijk [eiser01] , [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] , [eiser05] en [eiser06] jr. genoemd worden. [eiser01] en [eiser02] gezamenlijk zullen hierna [eiser01] c.s. genoemd worden en [eiser03] en [eiser04] gezamenlijk [eiser03] c.s. Alle eisers tezamen zullen hierna Eisers genoemd worden.
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde01] c.s. en voor zover afzonderlijk bedoeld [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 september 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde01] c.s., met producties;
  • de conclusie van repliek van Eisers, met producties;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde01] c.s., met producties;
  • de oproepbrief van de rechtbank van 28 september 2021 voor een mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 12 januari 2022 met een zittingsagenda;
  • de akte inbreng producties tevens houdend akte vermeerdering van eis van Eisers;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 28 maart 2022 en de bij die gelegenheid overgelegde spreekaantekeningen van Eisers en [gedaagde01] c.s.;
  • de akte uitlating tevens houdende akte inbreng producties van Eisers;
  • de antwoordakte van [gedaagde01] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [eiser02] zijn echtgenoten. Bij akte van cessie hebben [naam02] en [naam03] , beiden wonende te [woonplaats06] , de rechtsvordering die zij stellen te hebben op [gedaagde01] c.s. en Milcan Holding B.V. (hierna: Milcan Holding, zie onder 2.4) in verband met geleden schade wegens onrechtmatig handelen door de advisering aan de inmiddels gefailleerde vennootschap InMotion B.V. (hierna: InMotion), overgedragen aan [eiser01] c.s., althans hebben zij aan [eiser01] c.s. een procesvolmacht verleend om op eigen naam mede namens hen rechtsvorderingen in te stellen tegen [gedaagde01] c.s.
2.2.
[eiser03] en [eiser04] zijn ook echtgenoten.
2.3.
[naam01] is de erfgename van [naam04] (hierna: [naam04] ) met wie zij was gehuwd. Zij heeft bij akte aan haar zoon [eiser06] jr. een algemene volmacht verleend om haar te vertegenwoordigen en rechtshandelingen te verrichten.
2.4.
[gedaagde01] houdt zich bezig met de uitoefening van de accountants- en adviespraktijk. [gedaagde02] is via Samm Praktijk B.V., waarvan Milcan Holding enig aandeelhouder en bestuurder is, werkzaam voor [gedaagde01] als accountant-administratieconsulent. [gedaagde02] is enig aandeelhouder en bestuurder van Milcan Holding.
[gedaagde01] was sinds 2002 de accountant en adviseur van InMotion en sinds 2011 van Goedlicht B.V. (hierna: Goedlicht) en Goedlicht Holding B.V. (hierna: Goedlicht Holding). [gedaagde01] zette daarvoor [gedaagde02] in. Sinds genoemde jaren heeft [gedaagde01] de jaarrekeningen samengesteld, alsmede de aangifte vennootschapsbelasting en de loonadministratie verzorgd.
2.5.
[eiser01] c.s., [eiser03] c.s., [eiser05] en [eiser06] hebben geïnvesteerd in bedrijfsobligaties die zijn uitgegeven door InMotion, Goedlicht en/of Goedlicht Holding.
2.6.
InMotion is op 27 februari 2002 opgericht. Zij heeft een onderneming gedreven die zich bezig hield met industriële productieautomatisering door implementatie van robots en met de handel in het aannemen en uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van bouw- en installatietechniek. Sinds 1 september 2002 is [naam05] (hierna: [naam05] ) haar bestuurder en sinds 25 oktober 2011 haar enig aandeelhouder. Voor 25 oktober 2011 was Buchinhoren Holding B.V. (hierna: Buchinhoren) haar enig aandeelhouder.
InMotion heeft op 15 oktober 2012 de jaarrekening 2009 gedeponeerd. In de toelichting is onder meer het volgende vermeld:
"
Gerede twijfel over continuïteit
De gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn gebaseerd op de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap.
Het bestuur vindt de toekomst van de onderneming onzeker, maar acht de continuïteit van de onderneming niet onmogelijk door de investeringen vanuit de familiesfeer van de directie, welke voorlopig niet direct opeisbaar worden gesteld."
Op 6 oktober 2015 is InMotion in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is opgeheven bij gebrek aan baten.
2.7.
Goedlicht is op 21 november 2011 opgericht als doorstart van een gefailleerde vennootschap. Haar bestuurder was Goedlicht Holding i.o. Zij hield zich bezig met het vervaardigen van metalen constructiewerken en delen daarvan, het produceren, verkopen, monteren en onderhouden van daglichtconstructies voor dak en wand, en geveltechniek in binnen- en buitenland en handel in alle hieraan gerelateerde producten. De jaarrekening 2011/2012 is op 31 januari 2014 gedeponeerd. In de toelichting is onder meer het volgende opgenomen:
"
Gerede twijfel over continuïteit
De gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn gebaseerd op de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap.
Echter, de volgende omstandigheden zouden aanleiding kunnen geven tot twijfel omtrent de continuïteit van de vennootschap:
• Een negatief resultaat gedurende het huidige boekjaar;
• Een negatief eigen vermogen ultimo dit boekjaar;
• Een negatief werkkapitaal ultimo dit boekjaar.
Het bestuur is van mening dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de continuïteit van de
vennootschap, omdat de moedermaatschappij haar vorderingen op Goedlicht B.V. niet zal opeisen.
Gelet op het voorgaande achten wij een verdere voortzetting van de activiteiten van de onderneming
moeilijk maar niet onmogelijk."
Op 15 september 2015 is Goedlicht in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is opgeheven bij gebrek aan baten.
2.8.
Goedlicht Holding is opgericht op 20 december 2011 als doorstart van een gefailleerde vennootschap. Sinds 16 mei 2014 is [naam05] haar enig aandeelhouder en bestuurder. Daarvoor was Buchinhoren haar enig aandeelhouder en bestuurder. De jaarrekening 2011/2012 is op 31 januari 2014 gedeponeerd. In de toelichting is onder meer een tekst opgenomen die vrijwel gelijkluidend is aan de onder 2.7 weergegeven tekst in de jaarrekening van Goedlicht.
Op 29 september 2015 is Goedlicht Holding in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement is opgeheven bij gebrek aan baten.
2.9.
De aandelen in Buchinhoren worden (indirect) gehouden door de ouders van [naam05] . Zij zijn haar bestuurders.
2.10.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft [gedaagde02] onder meer het volgende aan [naam05] laten weten:
"Ondanks herhaalde verzoeken onzerzijds hebben wij nog steeds niet de benodigde informatie om de jaarrekening 2010 af te ronden. Buiten het feit dat daarmee niet wordt voldaan aan wettelijke verplichtingen als deponering en dergelijke heeft nu ook de Belastingdienst een naheffingsaanslag van € 71.943, opgelegd. Deze aanslag is opgelegd daar geen aangifte vennootschapsbelasting 2010 is ingediend. Om bezwaar te maken zal alsnog een correcte aangifte vennootschapsbelasting ingediend moeten worden. Teneinde hiervoor te kunnen zorgdragen hebben wij de gevraagde informatie nodig, om de jaarrekening 2010 (en daarmee de aangifte vennootschapsbelasting 2010) af te ronden
Met de ons ter beschikking staande gegevens concluderen wij dat de vennootschap niet in staat is om de naheffingsaanslag te voldoen. Feitelijk komt hierdoor de continuïteit van de onderneming in gevaar.
De continuïteit is reeds twijfelachtig, gezien de vele discussies met de Belastingdienst en de trage betaling van belastingschulden en overige schulden. Tot op heden heeft u dergelijke verplichtingen kunnen financieren met het aantrekken van obligatieleningen. In de exacte inhoudt van deze leningen hebben wij geen inzage gekregen. Het vermoeden bestaat dat leningen worden aangetrokken om aan de verplichtingen van andere leningen te voldoen. Indien de vennootschap niet voldoende activiteiten ontwikkelt om rendement te realiseren zal terugbetaling van de aangetrokken financieringen niet mogelijk zijn. Wij maken u opmerkzaam dat een dergelijk[e] manier van handelen niet is toegestaan. Teneinde goed inzicht in de financiële situatie van de vennootschap te krijgen verzoeken wij u om ons afschriften van de leningsovereenkomsten en de daarbij onderliggende busínessplannen te verstrekken."
2.11.
Bij e-mail van 28 juni 2013 heeft Verdult van [gedaagde01] aan [naam05] gevraagd om aanvullende informatie voor het samenstellen van de jaarrekening 2010 van InMotion. Het betrof:
"- Overeenkomsten obligatieleningen;
- Beschikking ISPC-subsidie;
- Kopie jaaroverzicht / bankafschrift/rekeningoverzicht Rabo 10.46.07424 per 31 dec. 2010 en 1 januari 2011 tbv aansluiting eindsaldi;
- Ontbrekende facturen betalingen / ontvangsten tbv zakelijke kosten / opbrengsten. De overige ontvangsten / betalingen worden verwerkt als privé-opnamen/stortingen."
2.12.
[gedaagde02] heeft in maart 2014 een geconsolideerde conceptbalans per 31 december 2013 van Goedlicht Holding opgesteld ten behoeve van de mogelijke verkoop van de aandelen in Goedlicht Holding.
2.13.
Op 2 april 2014 heeft op het kantoor van [gedaagde01] een bespreking plaatsgevonden over de verkoop van de aandelen in Goedlicht Holding en de verschaffing van werkkapitaal door (in elk geval) [eiser01] . Bij die bespreking waren [eiser01] , [naam05] , [naam06] en [gedaagde02] aanwezig.
2.14.
Op 11 april 2014 heeft opnieuw een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van [gedaagde01] . Daarbij waren aanwezig [naam05] , de ouders van [naam05] , [eiser01] en [gedaagde02] . Onderwerp van gesprek was de overname van Goedlicht.
2.15.
Tijdens een bespreking op 29 april 2014 heeft [naam06] in het bijzijn van onder meer [eiser01] gebeld met [gedaagde02] .
2.16.
Bij brief van 2 november 2014 heeft [gedaagde02] aan [naam05] bevestigd dat de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening 2010 van InMotion wordt teruggegeven omdat geen gehoor is gegeven aan het verzoek om alle gevraagde informatie vóór 1 oktober 2014 aan te leveren. Meegedeeld is dat de andere werkzaamheden nog zullen worden verricht totdat InMotion een nieuwe accountant heeft gevonden.
2.17.
Begin 2015 hebben [gedaagde01] c.s. de werkzaamheden voor Goedlicht en Goedlicht Holding gestaakt. Zij hebben nog bewerkstelligd dat een betalingsregeling met de Belastingdienst en [gedaagde01] tot stand kwam.
2.18.
In 2016 hebben [eiser01] c.s. een klacht ingediend tegen [gedaagde02] . Deze klacht is door de klachtencommissie van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants in behandeling genomen.
2.19.
Bij brief van 12 juli 2017 hebben [eiser01] c.s., [eiser03] c.s. [naam07] , [naam02] en [eiser05] aan [gedaagde01] laten weten dat [gedaagde02] als accountant jegens hen zijn zorgplicht heeft geschonden door zich hun kenbare belangen als kredietverschaffers en/of investeerders (obligatiehouders) niet aan te trekken en daarom onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Zij stellen [gedaagde01] aansprakelijk voor de door hen als gevolg van het onrechtmatig handelen geleden en te lijden schade. Op dezelfde datum is een vrijwel gelijkluidende brief aan [gedaagde02] en Milcan Holding verzonden.
2.20.
Bij brief van 19 juni 2019 hebben de erven van [eiser06] meegedeeld dat zij [gedaagde01] en [gedaagde02] op vergelijkbare gronden aansprakelijk houden voor door [eiser06] geleden schade.
2.21.
[eiser01] c.s. en [eiser03] c.s. hebben een klacht over [gedaagde02] ingediend bij de Accountantskamer. Bij beslissing van 15 december 2017 heeft de Accountantskamer de klacht gegrond verklaard voor zover deze ziet op:
1) het niet tijdig teruggeven van de samenstellingsopdracht inzake de jaarrekening 2010 van InMotion en;
2) het ten onrechte geen melding doen in het kader van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en/of in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
2.22.
Bij beslissing van 19 februari 2019 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) het door [gedaagde02] tegen de onder 2.21 aangehaalde beslissing ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
2.23.
[eiser01] c.s., [eiser03] c.s. en [eiser05] hebben (opnieuw) een klacht over [gedaagde02] ingediend bij de Accountantskamer. Bij beslissing van 10 mei 2019 heeft de Accountantskamer de klacht gegrond verklaard voor zover deze ziet op:
1) het ten onrechte niet eerder dan eind 2014 beëindigen van de werkzaamheden voor Goedlicht (Holding) en;
2) de aanwezigheid van [gedaagde02] als accountant bij het overleg inzake de verkoop van Goedlicht en/of investeringen in deze vennootschap waardoor [gedaagde02] bij potentiële investeerders ten onrechte vertrouwen heeft gewekt.
Voor het overige zijn de klachten ongegrond verklaard.
2.24.
Bij uitspraak van 12 januari 2021 heeft het College het door [eiser01] c.s., [eiser03] c.s. en [eiser05] tegen de onder 2.23 aangehaalde beslissing ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] c.s. vorderen - na wijziging van eis - om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van de door InMotion en Goedlicht (Holding) uitgegeven obligaties
1. [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, aan [eiser01] c.s. te betalen € 765.329,99 (€ 706.179,99 + € 38.447,50 ( [naam02] ) + € 20.702,00 ( [naam03] )), althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2) [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, aan [eiser03] c.s. te betalen € 214.710,00, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3) [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, aan de heer [eiser05] te betalen € 187.382,67, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4) [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, aan [eiser06] jr. te betalen € 77.727,82, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
ten aanzien van gemaakte kosten
5) [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, [eiser01] c.s. te betalen € 23.303,18, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
6) [gedaagde01] c.s. te veroordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, [eiser01] c.s. en [eiser03] c.s. te betalen € 38.306,46, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
7) [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, [eiser01] c.s., [eiser03] c.s. en [eiser05] te betalen € 34.693,36, althans enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
ten aanzien van alle vorderingen
8) [gedaagde01] c.s. te voordelen om, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, tot vergoeding van de wettelijke rente over de onder 1 t/m 7 gevorderde bedragen, met dien verstande dat de datum waarop de renteperiode aanvangt ter zake van de betreffende obligaties samenvalt met de datum waarop InMotion, Goedlicht en Goedlicht Holding in staat van faillissement zijn verklaard en die eindigt op de datum waarop de ten laste van [gedaagde01] c.s. uitgesproken veroordeling aan [eiser01] c.s. is voldaan, althans enig andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen rentevergoeding;
kosten ex art. 6:96 onder b BW en overig
9) [gedaagde01] c.s. te voordelen, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, te veroordelen om aan [eiser01] c.s. te betalen € 5.156,65 (kosten Cadension + Hermes Advisory), althans een door de rechtbonk in goede justitie te bepalen bedrag;
10) [gedaagde01] c.s. te veroordelen, hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 sub c BW, vast te stellen conform het toepasselijke liquidatietarief, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
11) alles met veroordeling van [gedaagde01] c.s., hoofdelijk, des de een betalend de ander is bevrijd, in de kosten van het geding, alsmede in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag ad € 131,00 zonder betekening en, indien en voor zover betekening van het vonnis zal dienen plaats te vinden, vermeerderd met een bedrag van € 68,00 en vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten.
3.2.
[gedaagde01] c.s. hebben verweer gevoerd, met conclusie tot afwijzing van de vorderingen van Eisers, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van Eisers in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien Eisers deze niet binnen veertien dagen nadat vonnis is gewezen hebben voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter omdat [eiser03] c.s. woonachtig zijn in België. Eisers en [gedaagde01] c.s. hebben ter zitting van 28 maart 2022 meegedeeld dat zij een forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam en een rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gemaakt. Nu het geschil een rechtsbetrekking betreft die tot hun vrije bepaling staat, is de rechtbank van oordeel dat zij ook ten aanzien van de vordering van [eiser03] c.s. bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat hierop Nederlands recht van toepassing is.
4.2.
Eisers verlangen dat [gedaagde01] c.s. de schade vergoeden die Eisers stellen te hebben geleden als gevolg van volgens hen onrechtmatig handelen van [gedaagde01] c.s. Eisers hebben daartoe aangevoerd dat [gedaagde01] c.s. niet de zorgvuldigheid jegens derden in acht hebben genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde02] heeft de jaarrekening van InMotion vanaf boekjaar 2008, althans 2009, steeds te laat of helemaal niet opgesteld en heeft de samenstelopdracht en die van Goedlicht te laat teruggegeven. Daarnaast heeft [gedaagde02] , nadat hij een vermoeden van (Ponzi-)fraude had gekregen, ten behoeve van de verkoop van de aandelen in Goedlicht een rapport over de financiële positie van Goedlicht opgesteld en is hij betrokken geweest bij gesprekken over die verkoop en de investering in Goedlicht door [eiser01] c.s. en [eiser03] c.s. Eisers hebben er in dat verband op gewezen dat de zorgvuldigheid die een accountant in acht moet nemen mede wordt bepaald door de gedrags- en beroepsregels voor accountants en dat de Accountantskamer en het College reeds hebben geoordeeld dat [gedaagde02] bij zijn werkzaamheden voor InMotion en Goedlicht die regels niet in acht heeft genomen. Verder hebben zij aangevoerd dat de (Ponzi-)fraude mede door het handelen van [gedaagde01] c.s. is kunnen ontstaan en is blijven bestaan, waardoor [gedaagde01] c.s. een gevaarzettende situatie in het leven hebben geroepen en hebben laten voortbestaan waarin de belangen van derden zijn miskend. De schade bestaat volgens Eisers uit het verlies van de gestorte hoofdsommen en de overeengekomen rente dan wel het toegezegde rendement.
4.3.
[gedaagde01] c.s. hebben bestreden dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Zij zijn van mening dat zij niet aansprakelijk zijn voor enige door Eisers geleden schade.
4.4.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De verwijten van Eisers jegens [gedaagde01] c.s. zien op niet-wettelijke taken van een accountant. Hiervoor geldt een ander toetsingskader dan voor door een accountant te verrichten wettelijke taken. Bij de uitoefening van die wettelijke taken - zoals de wettelijk voorgeschreven jaarrekeningcontrole - heeft de accountant een zorgplicht jegens derden; derden moeten hun gedrag kunnen afstemmen op de informatie van de controlerende accountant.
Bij de uitoefening door een accountant van zijn niet-wettelijke taken heeft de accountant in beginsel enkel een zorgplicht jegens zijn opdrachtgever; niet-wettelijke taken zijn niet reeds uit hun aard op derden betrokken. De vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of een onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (Hoge Raad 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:149).
Zoals [gedaagde01] c.s. hebben aangevoerd, dient daarbij voor iedere derde afzonderlijk onderzocht te worden of de accountant een zorgplicht heeft jegens die derde omdat hij - bijvoorbeeld - ten tijde van het uit handen geven van een rapportage wist of behoorde te weten dat deze ter beschikking van die derde zou komen en deze daarop zou vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. De enkele omstandigheid dat de accountant jegens een andere derde een zorgplicht heeft, volstaat niet.
4.5.
De allereerst te beantwoorden vraag is daarom of [gedaagde02] er bij de uitvoering van de samenstelopdracht van de jaarstukken rekening mee moest houden dat een door hem op te stellen rapportage ter beschikking van (één of meer van) Eisers zou komen en dat die Eisers(s) daarop zou(den) vertrouwen bij het nemen van een beslissing over een transactie.
Eisers hebben niets gesteld over een verzoek aan [gedaagde02] om de op te stellen jaarrekening 2010, 2011 en/of 2012 van InMotion aan Eisers te verstrekken of hen anderszins van informatie te voorzien. Zij hebben juist aangevoerd dat zij hun informatie (achteraf) - in elk geval grotendeels - hebben verkregen uit bestanden op een computer van [naam05] . Dit leidt ertoe dat niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde02] er bij het verrichten van zijn werkzaamheden rekening mee moest houden dat de resultaten daarvan van belang waren voor een investeringsbeslissing van één of meer van Eisers. Verder is evenmin gesteld of gebleken dat [gedaagde02] er anderszins van op de hoogte is geraakt dat Eisers belang hadden bij door hem op te stellen rapportages. Hij hoefde daarom niet vanwege de belangen van (één van) Eisers te zorgen voor het tijdig samenstellen van de jaarrekeningen van InMotion. Alle door Eisers naar voren gebrachte argumenten met betrekking tot het te laat dan wel niet opstellen van jaarrekeningen van InMotion en het te laat teruggeven van de samenstelopdrachten, stuiten hierop af. Hierbij valt nog op te merken dat indien [gedaagde02] een samenstellingsopdracht (eerder) zou hebben teruggegeven dat niet kenbaar zou zijn geweest voor Eisers.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde01] c.s. niet onrechtmatig jegens Eisers hebben gehandeld louter vanwege het niet, dan wel niet binnen de wettelijke termijn, opstellen van de jaarrekeningen van InMotion. Er is evenmin aanleiding om te oordelen dat [gedaagde01] c.s. door het niet eerder teruggeven van de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen van InMotion en Goedlicht onrechtmatig jegens Eisers hebben gehandeld, althans dat Eisers als gevolg daarvan de door hen gestelde schade hebben geleden.
Dat de Accountantskamer twee keer heeft geoordeeld dat [gedaagde02] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat het College die beslissingen in stand heeft gelaten, maakt dit oordeel niet anders. Naar vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat aan het oordeel van de tuchtrechter dat is gehandeld in strijd met de voor de desbetreffende beroepsgroep geldende normen en regels, niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat [gedaagde02] en/of [gedaagde01] civielrechtelijk aansprakelijk zijn voor schade die Eisers stellen te hebben geleden. Het gaat erom of door [gedaagde01] c.s. onrechtmatig is gehandeld of nagelaten ten opzichte van Eisers en of Eisers als gevolg daarvan de door hen gestelde schade hebben geleden.
4.7.
De door Eisers aan hun vordering ten grondslag gelegde gevaarzetting leidt er evenmin toe dat de vordering toewijsbaar is. Ook bij het ontstaan van een gevaarzettende situatie als de door Eisers gestelde, is van doorslaggevend belang of [gedaagde01] c.s. wisten, althans moesten weten, dat die situatie was ontstaan voor (één of meer van) Eisers. Eerst dan zou zich de situatie kunnen voordoen dat [gedaagde01] c.s. de belangen van (één of meer van) Eisers hebben miskend, zoals Eisers hebben gesteld. In dat kader is verder van belang of [gedaagde01] c.s. vervolgens zo hadden kunnen en behoren te handelen dat het ontstaan van schade voor Eisers daadwerkelijk zou zijn voorkomen. Eisers hebben hierover onvoldoende aangevoerd.
4.8.
Eisers hebben daarnaast gesteld dat [gedaagde02] onrechtmatig heeft gehandeld door een rapport over de financiële positie van Goedlicht (Holding) op te stellen en door betrokken te zijn bij gesprekken over de verkoop van Goedlicht en de investering in die vennootschap door [eiser01] c.s. en [eiser03] c.s. Eisers hebben daartoe gewezen op de bespreking die op 2 april 2014 heeft plaats gevonden waarbij [gedaagde02] , [naam05] , [naam06] en [eiser01] aanwezig waren. Zij hebben aangevoerd dat [gedaagde02] toen gebruik heeft gemaakt van een door hem opgestelde, "opgepoetste" balans en dat aan de orde is geweest dat [eiser01] c.s. en [eiser03] c.s. € 300.000,00 wilden investeren in Goedlicht (Holding). Een vervolgbespreking heeft plaatsgevonden op 11 april 2014 waarbij onder meer [naam05] , zijn ouders, [gedaagde02] en [eiser01] aanwezig waren.
Op 29 april 2014 heeft volgens Eisers opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen [naam05] , [naam06] , [eiser01] en [eiser03] waarbij [naam06] met [gedaagde02] heeft gebeld. Volgens Eisers heeft [gedaagde02] toen toegezegd dat de jaarrekening 2013 van Goedlicht (Holding) de dag daarop aan [eiser01] en [eiser03] zou worden gestuurd, maar heeft hij dat niet gedaan. Eisers hebben daarbij naar voren gebracht dat de vertrouwenwekkende betrokkenheid van [gedaagde02] - en daarmee ook van [gedaagde01] - en de toelichting van [gedaagde02] en zijn antwoorden op vragen voor hen relevant waren bij het nemen van de beslissing om te investeren. Eisers hebben er voorts op gewezen dat de Accountantskamer heeft geoordeeld dat [gedaagde02] zich met zijn handelen heeft laten associëren met Goedlicht (Holding) terwijl hij dit zo veel mogelijk had moeten vermijden vanwege het feit dat [naam05] ook bestuurder van InMotion was en [gedaagde02] ten aanzien van deze vennootschap blijkens zijn brief van 3 mei 2013 een vermoeden van (Ponzi-)
fraude had.
4.9.
[gedaagde01] c.s. hebben bestreden dat [gedaagde02] - en daarmee ook [gedaagde01] - onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens hen heeft [gedaagde02] tijdens de bespreking op 2 april 2014 niet een te rooskleurig beeld van de onderneming van Goedlicht geschetst en heeft hij juist meegedeeld dat er een structurele wijziging in de bedrijfsvoering moest plaatsvinden om de onderneming weer winstgevend te kunnen maken. Dat blijkt volgens [gedaagde01] c.s. ook uit de door [gedaagde02] opgestelde voorlopige jaarcijfers.
[gedaagde01] c.s. hebben voorts bestreden dat sprake was van (Ponzi-)fraude bij InMotion; daarvan is volgens hen niet gebleken. Zij hebben in dat verband aangevoerd dat [gedaagde02] de brief van 3 mei 2013 heeft geschreven zonder wetenschap van de achtergrond van de aan InMotion verstrekte leningen; voor hem was onduidelijk of die leningen werden gebruikt om aan verplichtingen uit andere leningen te voldoen. [gedaagde02] wilde met zijn brief [naam05] enkel bewegen serieuzer gevolg te geven aan verzoeken om informatie. Volgens [gedaagde01] c.s. is [gedaagde02] in die opzet geslaagd omdat [naam05] vrijwel direct contact met hem heeft opgenomen en op 6 mei 2013 heeft toegezegd de volledige administratie van InMotion aan [gedaagde01] te verstrekken zodat de jaarrekening 2010 kon worden samengesteld. [gedaagde01] c.s. zijn van mening dat de gang van zaken rond de brief van 3 mei 2013 geen aanleiding hoefde te vormen voor het houden van meer afstand tot Goedlicht dan [gedaagde02] heeft gedaan. De reactie van [naam05] en zijn toezegging zijn in de visie van [gedaagde01] c.s. onderbelicht gebleven tijdens de procedures voor de tuchtrechter.
4.10.
Volgens Eisers kunnen [gedaagde01] c.s. niet meer terugkomen op de verklaring van [gedaagde02] , gedaan tijdens de zitting van de Accountantskamer dat hij een vermoeden van Ponzifraude had. Zij zijn van mening dat sprake is van een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 lid 1 Rv.
Er is echter eerst sprake van een gerechtelijke erkentenis als de betreffende verklaring is gedaan in het aanhangige geding. Dat is niet aan de orde, nu de erkentenis is gedaan in de tuchtrechtelijke procedure. Dat betekent dat artikel 154 Rv niet van toepassing is.
4.11.
Uit hetgeen [gedaagde01] c.s. naar voren hebben gebracht volgt dat [gedaagde02] ervan op de hoogte was dat de aanleiding voor de bespreking op 2 april 2014 de verkoop van de aandelen in Goedlicht (Holding) was, dat hij in dat kader een geconsolideerde conceptbalans per 31 december 2013 van Goedlicht Holding heeft opgesteld en dat hij van [naam05] heeft begrepen dat [eiser01] - die aanwezig was bij genoemde bespreking - geïnteresseerd was in de aandelen.
Dat rechtvaardigt de conclusie dat [gedaagde02] tijdens de bespreking op 2 april 2014 wist dat zijn rapportage van belang was voor [eiser01] . Weliswaar wilde [eiser01] geen aandelen in Goedlicht Holding kopen, maar (mogelijk) investeren in Goedlicht; in beide gevallen was voor [gedaagde02] echter uit de aanwezigheid van [eiser01] af te leiden dat hij mogelijk belang zou hechten aan de aanwezigheid en aan mededelingen van [gedaagde02] . Dat lag immers in de rede omdat de aanwezigheid van een accountant bij een dergelijke bespreking doorgaans vertrouwen in de gang van zaken opwekt. Het lag daarom op de weg van [gedaagde02] maatregelen te treffen om te voorkomen dat [eiser01] aan zijn aanwezigheid en/of mededelingen ten onrechte of een onjuiste betekenis zou toekennen. Daarover hebben [gedaagde01] c.s. aangevoerd dat [gedaagde02] de zwakke financiële positie van Goedlicht (Holding) heeft besproken. Dit is door Eisers betwist. Geen van de verklaringen is (voldoende) onderbouwd. [gedaagde01] c.s. hebben weliswaar verwezen naar de conceptbalans per 31 december 2013, maar duidelijk is dat [eiser01] daarover niet de beschikking heeft gekregen. Dat betekent dat hij enkel kon afgaan op de mededelingen van [gedaagde02] tijdens de bespreking op 2 april 2014 en dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om die mededelingen te verifiëren aan de hand van die conceptbalans en zelfstandig conclusies te trekken. [gedaagde02] heeft onder de omstandigheden van dit geval - waarover hierna meer - onvoldoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat [eiser01] aan de aanwezigheid en/of mededelingen van [gedaagde02] ten onrechte of een onjuiste betekenis toekende. Daarmee heeft [gedaagde02] jegens [eiser01] c.s. onrechtmatig gehandeld/nagelaten en zijn [gedaagde01] c.s. aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [eiser01] c.s. geleden schade.
4.12.
Voor het zorgvuldig en met distantie handelen door [gedaagde02] was - zoals het College heeft geoordeeld - te meer aanleiding vanwege de verwevenheid van het bestuurderschap van InMotion en Goedlicht en de door [gedaagde02] onderkende mogelijkheid dat sprake was (geweest) van frauduleuze handelingen zoals verwoord in de brief van 3 mei 2013.
De rechtbank verenigt zich met het oordeel van het College. In dat verband is van belang dat in de jaarrekening 2011/2012 van Goedlicht en Goedlicht Holding is vermeld dat [naam05] reeds in die jaren namens Goedlicht Holding respectievelijk Buchinhoren (feitelijk) de directie voerde, op grond waarvan de genoemde verwevenheid kan worden aangenomen.
[gedaagde02] heeft in de brief van 3 mei 2013 vermeld dat het vermoeden bestaat dat leningen zijn aangetrokken om aan de verplichtingen uit andere leningen te voldoen en dat terugbetaling van de aangetrokken financiering niet mogelijk is als onvoldoende rendement wordt gerealiseerd. Hij heeft [naam05] erop gewezen dat een dergelijke handelwijze niet is toegestaan. Anders dan [gedaagde01] c.s. hebben aangevoerd was het voor het kunnen ontstaan van een vermoeden van mogelijke fraude niet nodig dat [gedaagde02] op de hoogte was van de achtergrond van de aan InMotion verstrekte leningen. Het verweer van [gedaagde01] c.s. dat het bij [gedaagde02] gerezen vermoeden van mogelijke fraude volledig werd weggenomen door de enkele toezegging van [naam05] om de verlangde informatie alsnog te verstrekken kan niet worden aanvaard. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant gaat in die situatie niet enkel af op een dergelijke toezegging, te meer niet als bekend is dat de betreffende cliënt toezeggingen inzake aan te leveren gegevens mondjesmaat en met vertraging pleegt na te komen. Uit een e-mailbericht van 28 juni 2013 van een medewerker van [gedaagde01] wordt ook duidelijk dat [naam05] de toezegging bijna twee maanden later nog steeds niet was nagekomen.
Gelet op het voorgaande had [gedaagde02] in ieder geval extra oplettend behoren te zijn toen hem in 2014 werd gevraagd in het kader van de verkoop van Goedlicht (Holding) werkzaamheden te verrichten. [eiser01] was een voor [gedaagde02] kenbare potentiële investeerder. [gedaagde02] had er zorg voor behoren te dragen dat [eiser01] geen onterecht vertrouwen zou kunnen ontlenen aan de uit de aanwezigheid van [gedaagde02] blijkende (nog voortdurende) betrokkenheid van een accountant bij Goedlicht (Holding).
4.13.
Eisers hebben gesteld dat ook jegens [eiser03] c.s. onrechtmatig is gehandeld en dat ook zij schade hebben geleden als gevolg van de aanwezigheid bij en de mededelingen van [gedaagde02] tijdens de besprekingen op 2 en 11 april 2014, en het telefoongesprek van 29 april 2014 tussen [naam06] en [gedaagde02] in het bijzijn van [eiser03] .
Aanvankelijk hebben Eisers in dit kader in strijd met de waarheid aangevoerd dat [eiser03] aanwezig was tijdens de bespreking op 2 april 2014. Nadat [gedaagde01] c.s. dit gemotiveerd hadden betwist, hebben Eisers bij conclusie van dupliek erkend dat [eiser03] toen niet aanwezig was.
Volgens Eisers was [eiser03] wel aanwezig bij het telefoongesprek van [naam06] met [gedaagde02] . [gedaagde01] c.s. hebben daarover naar voren gebracht dat [gedaagde02] niet op de hoogte was van die aanwezigheid.
[eiser03] was niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zodat aan hem hierover geen vragen konden worden gesteld.
Gelet op de aanvankelijke verklaring van Eisers in strijd met de waarheid dat [eiser03] aanwezig was bij de bespreking op 2 april 2014 in samenhang met het ontbreken van een concrete onderbouwing dat en hoe [gedaagde02] ervan op de hoogte had moeten zijn dat [eiser03] aanwezig was bij het door [naam06] met [gedaagde02] gevoerde telefoongesprek, zullen zij niet worden toegelaten tot bewijslevering. De rechtbank houdt het ervoor dat [gedaagde02] er niet mee bekend was dat [eiser03] aanwezig was bij het telefoongesprek. Nu uit de door beide partijen overgelegde stukken evenmin volgt dat [gedaagde02] op de hoogte was van de wens van [eiser03] c.s. om in Goedlicht te investeren, kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde02] er toen rekening mee moest houden dat zijn mededelingen tijdens dat telefoongesprek van belang waren voor een investeringsbeslissing van [eiser03] .
4.14.
Gelet op al het voorgaande zijn [gedaagde01] c.s. slechts aansprakelijk voor door [eiser01] c.s. geleden schade als gevolg van hun beslissing om vanaf april 2014 (nog) te investeren in Goedlicht (Holding) door (aanvullende) bedragen als lening te verstrekken, welke bedragen niet zijn terugbetaald. Voor het begroten van de omvang van de schade gaat de rechtbank uit van de stukken die door Eisers als productie 155 bij conclusie van repliek zijn overgelegd. Uit de bankrekeningafschriften blijkt dat € 20.000,00 op 30 april 2014, € 15.000,00 op 9 juli 2014 en € 10.000,00 op 15 september 2014 aan Goedlicht Holding is overgemaakt, steeds met als omschrijving “aanvulling krediet”. In totaal betreft het € 45.000,00.
Volgens de stellingen van Eisers zouden [eiser01] c.s. ook twee bedragen van € 10.000,00 contant hebben overhandigd. Met die gestelde contante betalingen zal de rechtbank geen rekening houden. Eisers hebben niet onderbouwd dat die betalingen daadwerkelijk zijn verricht en dat het investeringen in Goedlicht (Holding) betrof. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op de weg van [eiser01] c.s. had gelegen om die gestelde ongebruikelijke transacties nader toe te lichten. Dat op 1 mei 2014 volgens een door [eiser02] opgesteld overzicht € 10.000,00 contant zou zijn verstrekt aan “ [naam08] en [naam09] ” en op dezelfde dag € 10.000,00 aan “ [naam10] ” roept vragen op. Onduidelijk is of het aan “ [naam08] en [naam09] ” verstrekte bedrag ziet op een investering in Goedlicht (Holding). Verder heeft de overgelegde ontvangstbevestiging van [naam05] betrekking op een ander bedrag en is die van een andere datum dan is opgenomen in het overzicht.
Een toelichting mocht temeer van Eisers worden verwacht in het licht van het door [gedaagde01] c.s. gevoerde verweer, waarna Eisers na de mondelinge behandeling bovendien nog in de gelegenheid zijn gesteld om nadere informatie en bewijsstukken te verschaffen ter zake van de in hun visie als gevolg van onrechtmatig handelen of nalaten van [gedaagde01] c.s. door hen geleden schade.
Eisers hebben aangevoerd dat tot de schade ook de overeengekomen rente dan wel het toegezegde rendement gerekend moet worden. Hieromtrent wordt overwogen dat schade wegens vertraging in de terugbetaling van een geldsom in beginsel wordt gesteld op de wettelijke rente. Opmerking verdient dat ook onduidelijk is gebleven welke rente of rendementen [eiser01] c.s., zelfs uitgaande van hun stellingen, zijn misgelopen; de omzetting in een obligatie met een rentevergoeding van 8% per jaar heeft eerst op 1 januari 2015 plaatsgevonden. Bovendien moet worden aangenomen dat de schade door [eiser01] c.s. werd geleden op het moment dat zij het geld ter beschikking stelden en tot de omvang van het bedrag dat op dat moment hun vermogen verliet. Dat de partij die zelfs de geleende hoofdsom niet zou kunnen terugbetalen, naast terugbetaling ook nog hoge rendementen beloofde had geen werkelijke economische betekenis. In ieder geval brengt dat niet mee dat [eiser01] c.s. jegens [gedaagde01] c.s. ter zake van hun gestelde vordering uit onrechtmatige daad dan ook aanspraak zouden kunnen maken op die aan hen voorgespiegelde (fictieve) rendementen.
4.15.
[gedaagde01] c.s. hebben aangevoerd dat de schade geheel, althans grotendeels voor rekening van [eiser01] dient te blijven omdat sprake is van eigen schuld. Zij hebben er in dat verband op gewezen dat uit de jaarrekening 2011/2012 van Goedlicht duidelijk wordt dat haar schuldenpositie hoog is en dat zij een beperkte omzet heeft. Van deze informatie had [eiser01] volgens [gedaagde01] c.s. op de hoogte kunnen zijn omdat de jaarrekening al was gedeponeerd toen de eerste bespreking plaatsvond. Ook is in die jaarrekening vermeld dat er twijfels waren over de continuïteit van Goedlicht. Dit had volgens [gedaagde01] c.s. bij [eiser01] twijfel moeten oproepen.
4.16.
Eisers hebben niets aangevoerd over door één van hen verricht onderzoek naar de financiële positie van Goedlicht. Als [eiser01] bijvoorbeeld - zoals op zijn weg had gelegen - had verzocht om inzage in de wel beschikbare jaarrekening 2011/2012 van Goedlicht dan had hij kennis kunnen nemen van de slechte schuldenpositie van Goedlicht en de twijfels aangaande haar continuïteit. In het geval [naam05] had geweigerd deze informatie te verstrekken, had dat bij hem vragen kunnen oproepen, wat invloed had behoren te hebben op zijn investeringsbeslissing. Hij had bovendien in de rede gelegen dat hij in ieder geval onderzoek zou doen naar de financiële positie van Goedlicht destijds en ook dat had zijn beslissing kunnen beïnvloeden. Die financiële positie was immers na 2012 niet verbeterd. Ook om andere redenen bestond er aanleiding voor [eiser01] c.s. om kritisch te zijn en om erop bedacht te zijn dat zij door hen uit te lenen (extra) bedragen mogelijk/waarschijnlijk nooit terug zouden krijgen. Uit een door [eiser01] c.s. zelf opgesteld overzicht (onderdeel van productie 155 bij conclusie van repliek) blijkt immers dat zij ter zake van gelden die zij in voorafgaande jaren hadden uitgeleend aan bedrijven die aan [naam05] waren gelieerd reeds grote vorderingen hadden opgebouwd. Het betrof zowel uitgeleende hoofdsommen als hoge bedragen aan toegezegde rente/kredietvergoeding. Die hoofdsommen werden in de praktijk echter niet terugbetaald en de verschuldigde (hoge) rente werd veelal niet voldaan, waarna dan kennelijk maar weer werd afgesproken om die op te tellen bij het in totaal verschuldigde.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in de verhouding tussen [eiser01] c.s. en [gedaagde01] c.s. de schade voor het grootste deel is toe te rekenen aan [eiser01] c.s. Een evenredige verdeling, rekening houdende met de hoge mate van eigen schuld leidt er in die verhouding toe dat van de vanaf april 2014 nog overgemaakte bedragen twee derde deel voor rekening van [eiser01] dient te blijven en dat [gedaagde01] c.s. een derde deel daarvan dienen te voldoen.
[gedaagde01] c.s. zullen daarom worden veroordeeld om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 15.000,00 (een derde deel van € 45.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2014.
4.17.
Eisers verlangen ook vergoeding van door hen gemaakte kosten. Die kosten bestaan volgens hen uit:
a. a) door [eiser01] c.s. gemaakte kosten van € 23.303,18 in verband met de klachtprocedure bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants,
b) door [eiser01] c.s. en [eiser03] c.s. gemaakte kosten van € 38.306,46 in verband met de eerste procedure bij de Accountantskamer en het College,
c) door [eiser01] c.s., [eiser03] c.s. en [eiser05] gemaakte kosten van € 34.693,36 in verband met de tweede procedure bij de Accountantskamer en het College,
d) door [eiser01] c.s. gemaakte kosten van € 5.156,65 voor het opstellen van een schadeberekening en voor het schrijven van een notitie voor de klachtprocedure.
4.18.
Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Daartoe wordt overwogen dat de vordering van Eisers voor wat betreft de obligaties waarop de berekening betrekking heeft, zal worden afgewezen.
Voorts geldt ten aanzien van de klacht- en tuchtprocedures als hoofdregel dat een dergelijke procedure niet kan worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter vaststelling van de aansprakelijkheid, waardoor niet kan worden gezegd dat de kosten daarvan redelijke kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2 onder b BW. De door Eisers aangevoerde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen.
4.19.
Eisers hebben voorts vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Zij hebben echter niet aangevoerd waaruit die kosten bestaan, anders dan de hiervoor onder 4.17 en 4.18 afzonderlijk genoemde en besproken kosten. De vordering zal worden afgewezen.
4.20.
Aangezien Eisers met één advocaat hebben geprocedeerd en zij voor zover het [eiser01] c.s. betreft net als [gedaagde01] c.s. deels in het ongelijk zullen worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser01] c.s. van een schadevergoeding van € 15.000,00 (vijftien duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 15 september 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.B. Smits en mr. A.J.M. van Sonsbeeck. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
[2066/1729/3195/3395]