Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde01] ,
[naam01],
[gedaagde02],
[gedaagde03],
1.De procedure
2.De beoordeling
namens[erflater01] zal verrichten (kennelijk betalingen aan derden). En inderdaad staat er ook dat uit de administratie van [bedrijf01] moet blijken hoe hoog de vordering nog is. Maar die geldleningsovereenkomst geldt tussen de partijen die deze aangingen en [eiseres01] is daaraan niet gebonden. Ook geeft [gedaagde02] geen inzicht in die administratie. Het door [gedaagde02] als bijlage 18 in het geding gebrachte overzicht onderbouwt weliswaar zijn stelling dat de vordering € 515.773,00 bedraagt, maar wat is de waarde van dit overzicht? Het overzicht is gemaakt door de accountant van [gedaagde02] ( [naam03] ) maar onderliggende stukken waaruit de juistheid blijkt (of afgeleid kan worden) ontbreken. De rechtbank houdt het er daarom vooralsnog op dat de vordering op [bedrijf01] . voor € 742.527,00 op de vermogensopstelling moet staan, tenzij [gedaagde02] alsnog aantoont dat daadwerkelijk betalingen voor erflater zijn verricht door [bedrijf01] . en dat de vordering € 515.773,00 bedroeg.
indien de kredietnemers in gebreke blijven met integrale voldoening van onze vordering, zijn wij mogelijk genoodzaakt om verhaal te zoeken op de door u (…) verstrekte hypothecaire inschrijving op de onroerende zaken [locatie01] (…) te [Plaats]. Dat erflater de schuld aan ING heeft afgelost om de holding van [gedaagde02] te bevoordelen blijkt nergens uit, terwijl de bevoordelingsbedoeling een vereiste is in de zin van artikel 7:186 lid 2 BW. [eiseres01] heeft daarom onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat deze aflossing een gift is aan de holding van [gedaagde02] .
3.De beslissing
woensdag 8 februari 2023waar [gedaagde02] de akte als bedoeld onder 2.25. mag nemen;