ECLI:NL:RBROT:2022:11881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10/003453-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 10/003453-21, waarin de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De veroordeelde, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], had zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door hennep te kweken tussen 1 september 2020 en 3 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel van € 4.400 heeft verkregen uit deze activiteiten. De officier van justitie had een vordering ingediend om dit bedrag te ontnemen, waarbij het oorspronkelijke geschatte voordeel op € 7.000 was vastgesteld, maar na aftrek van gemaakte kosten van € 2.580,55, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het te ontnemen bedrag € 4.400 bedraagt.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de persoonlijke situatie van de veroordeelde in aanmerking is genomen. De rechtbank heeft de wettelijke grondslag voor deze beslissing gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/003453-21
Datum uitspraak: 16 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2022.

2..Gelijktijdige veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 16 november 2022(vul datum in)is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. K.W. van Damme, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel ter hoogte van € 7.000.
De vordering van de officier van justitie betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4..Verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat het door de veroordeelde genoemde bedrag van de opbrengst van een eerdere oogst, te weten een bedrag van € 7.000, door twee moet worden gedeeld, aangezien de veroordeelde de hennepkwekerij met een derde onderhield. Verder heeft de raadsman verzocht het aan [bedrijf01] betaalde bedrag ter hoogte van € 2.580,55 af te trekken van het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel.

5..Strafbare feiten waarop de voordeelberekening is gebaseerd

Blijkens voormeld vonnis is de veroordeelde onder 1 veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (kort gezegd: het kweken van hennep), gepleegd in de periode van 1 september 2020 tot en met 3 januari 2021. De veroordeelde is vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde, alleen, is begaan.

6..Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het hiervoor vermelde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 7.000.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, te weten de verklaring die de verdachte op 4 januari 2021 heeft afgelegd tegenover de politie (proces-verbaal nummer [proces-verbaalnummer01] , p. 5), voor zover die inhoudt:
V: Wat had het opgeleverd in december?
A: Iets meer dan 7000 euro (…).
V: Dus als ik het goed begrijp heeft u niet betaald voor de goederen voor de kwekerij
en is dat achteraf verrekend. Dat zat dan bij die 7000 euro?
A: Die 7000 euro daar zijn de kosten al vanaf. Dus de goederen en de planten (…).
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
De rechtbank gaat (dus) uit van de verklaring van de veroordeelde tijdens zijn verhoor door de politie en op de terechtzitting van 16 november 2022. Hij heeft verklaard dat de eerste oogst van de hennepkwekerij een bedrag van € 7.000 heeft opgeleverd.
[bedrijf01] heeft van de veroordeelde een schadebedrag ontvangen van € 2.580,55. Dit bedrag zal als gemaakte kosten in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op bovenstaande wordt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, afgerond vastgesteld op
€ 4.400.

7..Vaststelling van het te betalen bedrag

De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen om een bedrag van
€ 4.400ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9..Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 4.400 (zegge: vierenveertighonderd euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 4.400 (zegge: vierenveertighonderd euro);
- bepaalt dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd,
50 (zegge: vijftig) dagenbedraagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.