ECLI:NL:RBROT:2022:11879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10/265264-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering die was ingediend door de officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op maximaal € 10.785,50, en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat. De officier van justitie heeft echter ter zitting gevorderd om niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat uit het procesdossier onvoldoende bewijs bleek dat de hennepkwekerij voor rekening en risico van de veroordeelde kwam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in een eerdere strafzaak is vrijgesproken voor het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep en hennepplanten, en dat hij enkel is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hennepplanten. De rechtbank oordeelt dat het enkele bezit van hennepplanten geen voordeel heeft opgeleverd, en dat er geen verplichting tot betaling van een ontnemingsbedrag kan worden vastgesteld. Dit is mede gebaseerd op het standpunt van de officier van justitie en de vrijspraak voor de teelt, die niet voor rekening en risico van de veroordeelde was.

De rechtbank heeft derhalve de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/265264-20
Datum uitspraak: 16 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2022.

2..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, van 1 november 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 10.785,50.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting echter gevorderd hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In de onderliggende strafzaak, die eveneens op 16 november 2022 is behandeld, heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het procesdossier onvoldoende blijkt dat de hennepkwekerij voor rekening en risico van de veroordeelde kwam en heeft derhalve vrijspraak gevorderd van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep en hennepplanten en de diefstal van elektriciteit.

3..Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde bij vonnis van vandaag is vrijgesproken voor het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep en hennepplanten en de diefstal van elektriciteit. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hennepplanten. Het telen, bereiden, bewerken en verwerken gebeurde door een derde.
De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden afgewezen, nu de rechtbank, mede gelet op het standpunt van de officier van justitie, van oordeel is dat niet kan worden vastgesteld dat het (enkele) bezit van hennep en hennepplanten voordeel heeft opgeleverd. Gelet op de vrijspraak voor de teelt kan hiervoor geen verplichting tot betaling van een ontnemingsbedrag worden vastgesteld, nog daargelaten dat de teelt ervan niet voor rekening en risico van de veroordeelde was, zodat hem ook daaruit geen voordeel zou kunnen worden toegerekend.

4..Beslissing

De rechtbank:
- wijst af de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.