ECLI:NL:RBROT:2022:11879
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering die was ingediend door de officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op maximaal € 10.785,50, en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat. De officier van justitie heeft echter ter zitting gevorderd om niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat uit het procesdossier onvoldoende bewijs bleek dat de hennepkwekerij voor rekening en risico van de veroordeelde kwam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in een eerdere strafzaak is vrijgesproken voor het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep en hennepplanten, en dat hij enkel is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hennepplanten. De rechtbank oordeelt dat het enkele bezit van hennepplanten geen voordeel heeft opgeleverd, en dat er geen verplichting tot betaling van een ontnemingsbedrag kan worden vastgesteld. Dit is mede gebaseerd op het standpunt van de officier van justitie en de vrijspraak voor de teelt, die niet voor rekening en risico van de veroordeelde was.
De rechtbank heeft derhalve de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.