ECLI:NL:RBROT:2022:11877

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10/265264-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in ontnemingsvordering na vrijspraak van verdachte voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 10/265264-20. De officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering betrof een bedrag van maximaal € 45.243,56, dat zou moeten worden betaald aan de Staat. Deze vordering volgde op een strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van het telen van 462 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Tijdens de zitting op dezelfde dag heeft de officier van justitie echter vrijspraak gevorderd voor de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Dit betekent dat er geen veroordeling heeft plaatsgevonden, wat essentieel is voor de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de vordering van de officier van justitie in de weg staat. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. R.J.A.M. Cooijmans en de rechters mrs. N. Freese en F. van Laanen, in aanwezigheid van griffier mr. J. van Biert. De uitspraak vond plaats op de openbare terechtzitting op 16 november 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/265264-20
Datum uitspraak: 16 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen:
[veroordeelde01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
raadsman mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2022.

2..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, van 16 november 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 45.243,56.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting echter gevorderd hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In de onderliggende strafzaak, die eveneens op 16 november 2022 werd behandeld, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor de hennepkwekerij van 462 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit.

3..Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor de hennepkwekerij van 462 planten en de diefstal van elektriciteit bij vonnis van vandaag is vrijgesproken. Gelet op deze vrijspraak in de onderliggende strafzaak, moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot ontneming. De vervolging van de verdachte heeft immers niet tot een veroordeling geleid. Het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg.

4..Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. N. Freese en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.