In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarige [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 26 september 2022 een verzoek ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders tot voogd te benoemen. De ouders, die sinds de geboorte van [voornaam minderjarige] niet dagelijks voor hem zorgen, hebben in een brief aangegeven dat zij het gezag graag willen overdragen aan de pleegouders. De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de pleegouders en een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig waren. De ouders waren afwezig, maar hadden hun afwezigheid gemeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] sinds zijn geboorte in het pleeggezin verblijft en dat de pleegouders zich bereid hebben verklaard om de voogdij op zich te nemen. De rechtbank oordeelt dat het gezag van de ouders beëindigd kan worden op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] ernstig wordt bedreigd en de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. De ouders ervaren hun gezag als belastend en zijn overbelast door persoonlijke problematiek.
De rechtbank heeft besloten het gezag van de ouders over [voornaam minderjarige] te beëindigen en de pleegouders tot voogd te benoemen. De ouders blijven echter altijd de ouders van [voornaam minderjarige] en zullen betrokken blijven in zijn leven. De rechtbank benadrukt het belang van een positieve samenwerking tussen de pleegouders en de ouders, evenals het behoud van contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.