7.4.Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [naam slachtoffer] (slachtoffer), [naam benadeelde 1] (vader) en [naam benadeelde 2] (moeder) door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en/of immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade [naam slachtoffer] (slachtoffer)
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] toegewezen worden:
- Ziekenhuis- en daggeldvergoeding € 7.505,-
- Factuur [naam bedrijf] € 1.815,-
De ziekenhuis en daggeldvergoeding is niet weersproken en genoegzaam onderbouwd.
De kosten met betrekking tot de factuur van [naam bedrijf] betreffende de berekening en onderbouwing van de geleden schade is, ondanks de betwisting door de verdediging, voor toewijzing vatbaar, nu dit redelijke kosten betreft ter vaststelling van de schade.
De gevorderde vergoeding in verband met inkomstenverlies komt niet voor toewijzing in aanmerking. Wat betreft het inkomensverlies van het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft [naam bedrijf] een berekening gemaakt en ter onderbouwing bij de vordering gevoegd. Het betreft voor het overgrote deel toekomstige schade. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de complexiteit en de omvang van dit deel van de vordering, de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Er zijn een aantal factoren die maken dat het inkomensverlies van het slachtoffer nu met onvoldoende zekerheid is vast te stellen. Het arbeidsperspectief van het slachtoffer is onzeker, onder meer omdat op de terechtzitting is gebleken dat nog geen sprake is van een medische eindsituatie. Over die eindsituatie, en daarmee onder meer over de vraag naar het verlies aan arbeidsvermogen, bestaat daarom nog de nodige onzekerheid. Voorts ontving het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde een bijstandsuitkering en bestaat tot op heden onduidelijkheid over de mogelijke terugvordering van bijstand door de gemeente Rotterdam, wanneer het slachtoffer een letselschadevergoeding zou ontvangen. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade [naam benadeelde 1] (vader)
De gevorderde vergoeding voor materiële schade (reiskosten) van € 3.066,84 zal aan deze benadeelde partij toegewezen worden, omdat de schade genoegzaam is onderbouwd en niet is betwist.
Materiële schade [naam benadeelde 2] (moeder)
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij toegewezen worden:
- Reiskosten € 1.302,13
- Verblijfskosten € 765,-
Deze schades zijn genoegzaam onderbouwd en niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde verhuiskosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Immateriële schade slachtoffer [naam slachtoffer] (smartengeld)
Vaststaat dat voor de benadeelde partij door het opgelopen letsel aanzienlijke schade is ontstaan. Hij heeft maandenlang in het ziekenhuis gelegen waaronder lange tijd in coma. Pas sinds medio oktober 2021 is hij weer bij bewustzijn. Hij verblijft inmiddels in een revalidatiecentrum en heeft sindsdien in een relatief korte tijd een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Van een medische eindsituatie is op dit moment nog geen sprake.
De rechtbank zal de immateriële schade van de benadeelde partij op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 150.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade (vader [naam benadeelde 1], moeder [naam benadeelde 2], broer [naam benadeelde 3] en de kinderen [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5])
Al deze benadeelde partijen hebben een vergoeding gevorderd voor affectieschade.
Als gevolg van een misdrijf kunnen naasten van het slachtoffer in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij ernstig en blijvend letsel. Deze vergoeding vindt slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. In de toelichting op de wet die vergoeding van affectieschade mogelijk maakt is omschreven wanneer er sprake is van ernstig en blijvend letsel. Er moet sprake zijn van een blijvende functiestoornis van 70% of meer of het letsel moet in één van de volgende categorieën vallen:
- ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie of aantasting van de geheugenfunctie, of algeheel functieverlies van de zintuigen;
- letsels die leiden tot een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben;
- letsels die ertoe leiden dat de gekwetste volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van intensieve hulp en zorg, waardoor de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord.
De rechtbank kan op basis van de overgelegde medische stukken niet concluderen dat het letsel van het slachtoffer in één van bovenstaande categorieën valt. De benadeelde partijen komen zolang niet vast staat dat het letsel van het slachtoffer zodanig ernstig en blijvend letsel is niet in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De benadeelde partijen zullen daarom ieder niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen tot toekenning van een vergoeding voor affectieschade.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer] (slachtoffer), [naam benadeelde 1] (vader) en [naam benadeelde 2] (moeder) voor een deel zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] (broer), [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] (kinderen) niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte zal worden veroordeeld om de navolgende bedragen te betalen:
- aan [naam slachtoffer]: € 159.320,-;
- aan [naam benadeelde 1]: € 3.066,84;
- aan [naam benadeelde 2]: € 2.067,13.
Schadevergoedingsmaatregel
Om de inningsmogelijkheden voor de benadeelde partijen te vergemakkelijken zal, naast de veroordeling tot betaling van de schadebedragen, tevens de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, met bepaling dat bij niet-betaling of geen verhaal gijzeling kan worden toegepast.
Het verzoek van de verdediging de schadevergoedingsmaatregel en de gijzeling achterwege te laten wordt afgewezen om de volgende redenen.
Ingevolge het per 1 januari 2020 in werking getreden artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering beslist het openbaar ministerie over de toepassing van de door de rechter bepaalde gijzeling indien volledig verhaal van een toegewezen schadebedrag niet mogelijk blijkt. Indien de veroordeelde buiten staat is te voldoen aan de betalingsverplichting wordt de gijzeling niet toegepast. Met deze regeling is dus voorzien in de mogelijkheid tot het achterwege laten van gijzeling indien niet kan worden voldaan aan de betalingsverplichting. De rechtbank ziet daarom geen reden om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel met gijzeling thans achterwege te laten.