ECLI:NL:RBROT:2022:1177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
10/136632-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 24 mei 2021 in Rotterdam, waarbij de verdachte met een mes in de hartstreek van het slachtoffer stak. Het slachtoffer raakte hierdoor in coma en liep ernstige verwondingen op, waaronder hersenletsel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, ondanks haar verweer dat zij handelde uit noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen bewijs was voor een onmiddellijke dreiging van geweld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen, en matigde de straf. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en zijn familie. De rechtbank kende een smartengeldvergoeding van €150.000,- toe aan het slachtoffer, maar wees andere vorderingen af, waaronder die voor affectieschade voor de familieleden, omdat niet was aangetoond dat het letsel van het slachtoffer ernstig en blijvend was. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/136632-21
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis,
raadsman mr. I. Amghar, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweren verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het doden van [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer]). Zij heeft met het mes gezwaaid om [naam slachtoffer] tijdens een ruzie af te weren en heeft hem niet doelbewust in zijn hartstreek gestoken. Verder is aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), omdat de verdachte voorafgaand aan wat zij heeft verklaard bij het vervoer naar het politiebureau niet is gewezen op haar recht om geen antwoord te geven op gestelde vragen (pv.nr. [procesverbaalnummer]). Die verklaring dient daarom te worden uitgesloten van bewijs.
4.2.
Beoordeling bewijsverweren
Wat de verdachte op vragen van de verbalisant heeft gezegd tijdens het transport naar het politiebureau zal niet voor het bewijs worden gebruikt. Het beroep op artikel 359a Sv behoeft daarom geen verdere bespreking.
De eerdere, ongevraagd gedane mededeling van de verdachte tijdens haar gesprek met 112 dat zij de verdachte met een mes in de borststreek had gestoken zal wel voor het bewijs worden gebruikt.
Uit die verklaring en de andere bewijsmiddelen die worden genoemd in de hierna te noemen bijlage blijkt dat de verdachte [naam slachtoffer] met een puntig mes in zijn hartstreek heeft gestoken. [naam slachtoffer] is daarbij in zijn linkerhartkamer geraakt.
Gelet op de plaats waar [naam slachtoffer] is geraakt (in zijn linkerhartkamer) kan het niet anders zijn dan dat de verdachte met kracht heeft gestoken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht steken met een mes in de hartstreek kan leiden tot de dood. Het hart, dat bij zo’n steek geraakt kan worden en in dit geval ook is geraakt, is immers een vitaal onderdeel van het lichaam. De gedraging van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan dan ook tot geen andere oordeel leiden dan dat de verdachte opzet op de dood van [naam slachtoffer] heeft gehad.
Het verweer dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [naam slachtoffer] wordt daarom verworpen.
4.3.
Bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor onder 4.2 is overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 24 mei 2021te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in de hartstreek van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.2.
Beroep op noodweer(exces)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdachte en [naam slachtoffer] hadden ruzie, waarbij [naam slachtoffer] boos op de verdachte af kwam. Er was sprake van een angstige en chaotische situatie. Voor zover de verdachte zich kan herinneren had [naam slachtoffer] haar reeds een duw gegeven voordat de verdachte met het mes zwaaide en hem hierbij verwondde, maar ook zonder duw was er sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf. De verdediging meent dat het handelen van de verdachte noodzakelijk en geboden was. Aan de subsidiariteits- en proportionaliteitseis is voldaan. Vluchten was voor de verdachte geen optie, omdat zij letterlijk en figuurlijk in de hoek van de slaapkamer was gedreven. De verdachte werd dusdanig in het nauw gedreven en zat in een zodanig bedreigende situatie dat zij nog maar één uitweg zag, namelijk het gebruik van het mes om het geweld te stoppen. Gelet op de fysieke overwicht van aangever kon de verdachte niet op een andere wijze reageren.
Beoordeling beroep op noodweer(exces)
Uit het dossier en het verdere onderzoek op de terechtzitting is enkel gebleken dat de verdachte en [naam slachtoffer] voorafgaand aan het steekincident ruzie hadden, waarbij sprake was van een woordenwisseling. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen, nog daargelaten of er voor de verdachte een noodzaak was om zich daarbij te verdedigen door met een mes te steken.
De verklaringen van de verdachte over de gebeurtenissen voorafgaande aan het steken zijn wisselend (onder andere bij de politie anders dan op de terechtzitting) en te weinig gedetailleerd. Haar verklaring worden voorts niet ondersteund door andere bevindingen in het dossier.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. Omdat niet aannemelijk is dat sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en de verdachte uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.

6..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer – haar toenmalige vriend – met een mes in zijn borst gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor een hartstilstand gekregen en als gevolg daarvan hersenletsel opgelopen. Hij is ter plekke geopereerd, heeft maandenlang (deels in coma) in het ziekenhuis gelegen en is nog altijd aan het revalideren. Volledig herstel ligt volgens de artsen niet in de lijn der verwachting.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict, waardoor een onaanvaardbare inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het is louter geluk dat het slachtoffer dit heeft overleefd.
Dit soort strafbare feiten is in zijn algemeenheid schokkend voor de samenleving en zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien heeft het delict veel impact gehad op het slachtoffer en zijn familie. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer op de terechtzitting is voorgelezen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Psycholoog drs. G.J.W. Pol, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
3 november 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. De genoemde psychische stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte had nog wel weet van het ontoelaatbare van haar (delict)gedrag maar door de bij haar aanwezige stoornis, met name ook de gebrekkige coping en gebrekkige impulsbeheersing, waren haar mogelijkheden tot zelfsturing beperkt, en was zij in verminderde mate in staat om haar gedrag bij te sturen. Geadviseerd wordt daarom de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Die conclusie neemt de rechtbank over.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Daarbij is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Tevens wordt er rekening mee gehouden dat de verdachte meteen na het steekincident het alarmnummer 112 heeft gebeld, dat zij het slachtoffer heeft gereanimeerd en dat zij van begin af aan berouw heeft getoond. Die spijtbetuiging wordt oprecht geacht.
Gezien één en ander zal een lagere gevangenisstraf worden opgelegd dan is geëist door de officier van justitie. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf komt te hoog voor.
Er wordt geen reden gezien een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en de psycholoog. De geadviseerde behandeling kan indien nodig worden gerealiseerd in het kader van de latere voorwaardelijke invrijheidstelling.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden geacht.

7..Benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Vorderingen
De volgende vorderingen zijn door mr. N. Stolk, namens na te noemen benadeelde partijen ingediend.
Vordering slachtoffer [naam slachtoffer]
Deze benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd van primair € 1.361.417,- en subsidiair € 482.532,- ter zake van materiële schade en een vergoeding van € 350.000,- ter zake van immateriële schade (smartengeld).
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Ziekenhuis- en daggeldvergoeding € 7.505,-
  • Verlies verdienvermogen primair € 1.352.097,- en subsidiair € 473.212,-
  • Factuur [naam bedrijf] € 1.815,-
Vordering vader van het slachtoffer [naam benadeelde 1]
Deze benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.066,84 voor materiële schade (reiskosten) en een vergoeding van € 15.000,- voor immateriële schade (affectieschade).
Vordering moeder van het slachtoffer [naam benadeelde 2]
Deze benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.567,13 voor materiële schade en een vergoeding van € 17.500,- voor immateriële schade (affectieschade).
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Reiskosten € 1.302,13
  • Verblijfskosten € 765,-
  • Verhuiskosten € 1.500,-
Vordering broer van het slachtoffer [naam benadeelde 3]
Deze benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- voor immateriële schade (affectieschade).
De volgende vorderingen zijn door mr. A. van Kernebeek namens na te noemen benadeelde partijen ingediend. Voor zover het gaat om minderjarige kinderen, heeft hun wettelijke vertegenwoordiger (moeder) in die hoedanigheid de vorderingen ingediend.
Vordering zoon van het slachtoffer [naam benadeelde 4]
Deze benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- voor immateriële schade (affectieschade).
Vordering zoon van het slachtoffer [naam benadeelde 5]
Deze benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd van € 17.500,- voor immateriële schade (affectieschade).
Door alle benadeelde partijen is verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft – samengevat – tot het volgende geconcludeerd.
De vordering van het slachtoffer [naam slachtoffer] is geheel voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de materiële schade dient primair het gevorderde bedrag van € 1.361.417,- toegewezen te worden en subsidiair – indien de bijstand niet terug wordt gevraagd door de gemeente Rotterdam – het gevorderde bedrag van € 482.532,-.
De overige vorderingen kunnen ook geheel toegewezen worden. In alle gevallen dienen de toegewezen bedragen vermeerderd te worden met de wettelijke rente en dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
7.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld.
1. De vordering van [naam slachtoffer]:
Materiële schade: De vordering ter zake van inkomensverlies dient te worden afgewezen of anders niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering is in ieder geval onvoldoende onderbouwd. De kosten van [naam bedrijf] dienen te worden afgewezen, nu niet is aangetoond dat deze kosten noodzakelijk waren. Met betrekking tot de ziekenhuis- en daggeldvergoeding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Immateriële schade: Primair is verzocht de vordering af te wijzen of anders niet-ontvankelijk te verklaren in verband met een onevenredige belasting van het strafgeding en subsidiair vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing. Meer subsidiair is verzocht de vordering te matigen en het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Ten aanzien van de door de vader, de moeder, de broer en de kinderen van het slachtoffer gevorderde vergoedingen voor affectieschade is verzocht de vorderingen af te wijzen of anders niet-ontvankelijk te verklaren, nu in onvoldoende mate is aangetoond dat het letsel van het slachtoffer gekwalificeerd kan worden als zeer ernstig en blijvend letsel. Subsidiair is verzocht de door de broer van het slachtoffer gevorderde affectieschade af te wijzen omdat hij niet behoort niet tot de kring van gerechtigden zoals gesteld is in de wet. Ten aanzien van de gevorderde affectieschade voor het kind [naam benadeelde 5] dient de vordering ook te worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer de biologische vader van dit kind is.
3. De vordering van [naam benadeelde 1]: de verdediging refereert zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten aan het oordeel van de rechtbank.
4. De vordering van [naam benadeelde 2]: de verdediging refereert zich ten aanzien van de gevorderde reis- en verblijfskosten aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de verhuiskosten is verzocht deze af te wijzen vanwege het ontbreken van enige onderbouwing, waaronder het causaal verband en de gemaakte kosten.
7.4.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen [naam slachtoffer] (slachtoffer), [naam benadeelde 1] (vader) en [naam benadeelde 2] (moeder) door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en/of immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade [naam slachtoffer] (slachtoffer)
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] toegewezen worden:
  • Ziekenhuis- en daggeldvergoeding € 7.505,-
  • Factuur [naam bedrijf] € 1.815,-
De ziekenhuis en daggeldvergoeding is niet weersproken en genoegzaam onderbouwd.
De kosten met betrekking tot de factuur van [naam bedrijf] betreffende de berekening en onderbouwing van de geleden schade is, ondanks de betwisting door de verdediging, voor toewijzing vatbaar, nu dit redelijke kosten betreft ter vaststelling van de schade.
De gevorderde vergoeding in verband met inkomstenverlies komt niet voor toewijzing in aanmerking. Wat betreft het inkomensverlies van het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft [naam bedrijf] een berekening gemaakt en ter onderbouwing bij de vordering gevoegd. Het betreft voor het overgrote deel toekomstige schade. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de complexiteit en de omvang van dit deel van de vordering, de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Er zijn een aantal factoren die maken dat het inkomensverlies van het slachtoffer nu met onvoldoende zekerheid is vast te stellen. Het arbeidsperspectief van het slachtoffer is onzeker, onder meer omdat op de terechtzitting is gebleken dat nog geen sprake is van een medische eindsituatie. Over die eindsituatie, en daarmee onder meer over de vraag naar het verlies aan arbeidsvermogen, bestaat daarom nog de nodige onzekerheid. Voorts ontving het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde een bijstandsuitkering en bestaat tot op heden onduidelijkheid over de mogelijke terugvordering van bijstand door de gemeente Rotterdam, wanneer het slachtoffer een letselschadevergoeding zou ontvangen. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade [naam benadeelde 1] (vader)
De gevorderde vergoeding voor materiële schade (reiskosten) van € 3.066,84 zal aan deze benadeelde partij toegewezen worden, omdat de schade genoegzaam is onderbouwd en niet is betwist.
Materiële schade [naam benadeelde 2] (moeder)
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij toegewezen worden:
  • Reiskosten € 1.302,13
  • Verblijfskosten € 765,-
Deze schades zijn genoegzaam onderbouwd en niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde verhuiskosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Immateriële schade slachtoffer [naam slachtoffer] (smartengeld)
Vaststaat dat voor de benadeelde partij door het opgelopen letsel aanzienlijke schade is ontstaan. Hij heeft maandenlang in het ziekenhuis gelegen waaronder lange tijd in coma. Pas sinds medio oktober 2021 is hij weer bij bewustzijn. Hij verblijft inmiddels in een revalidatiecentrum en heeft sindsdien in een relatief korte tijd een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Van een medische eindsituatie is op dit moment nog geen sprake.
De rechtbank zal de immateriële schade van de benadeelde partij op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 150.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade (vader [naam benadeelde 1], moeder [naam benadeelde 2], broer [naam benadeelde 3] en de kinderen [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5])
Al deze benadeelde partijen hebben een vergoeding gevorderd voor affectieschade.
Als gevolg van een misdrijf kunnen naasten van het slachtoffer in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij ernstig en blijvend letsel. Deze vergoeding vindt slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. In de toelichting op de wet die vergoeding van affectieschade mogelijk maakt is omschreven wanneer er sprake is van ernstig en blijvend letsel. Er moet sprake zijn van een blijvende functiestoornis van 70% of meer of het letsel moet in één van de volgende categorieën vallen:
- ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie of aantasting van de geheugenfunctie, of algeheel functieverlies van de zintuigen;
- letsels die leiden tot een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben;
- letsels die ertoe leiden dat de gekwetste volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van intensieve hulp en zorg, waardoor de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord.
De rechtbank kan op basis van de overgelegde medische stukken niet concluderen dat het letsel van het slachtoffer in één van bovenstaande categorieën valt. De benadeelde partijen komen zolang niet vast staat dat het letsel van het slachtoffer zodanig ernstig en blijvend letsel is niet in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De benadeelde partijen zullen daarom ieder niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen tot toekenning van een vergoeding voor affectieschade.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer] (slachtoffer), [naam benadeelde 1] (vader) en [naam benadeelde 2] (moeder) voor een deel zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] (broer), [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] (kinderen) niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte zal worden veroordeeld om de navolgende bedragen te betalen:
  • aan [naam slachtoffer]: € 159.320,-;
  • aan [naam benadeelde 1]: € 3.066,84;
  • aan [naam benadeelde 2]: € 2.067,13.
Schadevergoedingsmaatregel
Om de inningsmogelijkheden voor de benadeelde partijen te vergemakkelijken zal, naast de veroordeling tot betaling van de schadebedragen, tevens de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, met bepaling dat bij niet-betaling of geen verhaal gijzeling kan worden toegepast.
Het verzoek van de verdediging de schadevergoedingsmaatregel en de gijzeling achterwege te laten wordt afgewezen om de volgende redenen.
Ingevolge het per 1 januari 2020 in werking getreden artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering beslist het openbaar ministerie over de toepassing van de door de rechter bepaalde gijzeling indien volledig verhaal van een toegewezen schadebedrag niet mogelijk blijkt. Indien de veroordeelde buiten staat is te voldoen aan de betalingsverplichting wordt de gijzeling niet toegepast. Met deze regeling is dus voorzien in de mogelijkheid tot het achterwege laten van gijzeling indien niet kan worden voldaan aan de betalingsverplichting. De rechtbank ziet daarom geen reden om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel met gijzeling thans achterwege te laten.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart
de benadeelde partij [naam benadeelde 3](broer) niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart
de benadeelde partij [naam benadeelde 4](kind) niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart
de benadeelde partij [naam benadeelde 5](kind) niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de overige benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
Materiële schade
Immateriële schade
Totaal
[naam slachtoffer]
€ 9.320,-
€ 150.000,-
€ 159.320,-
[naam benadeelde 1]
€ 3.066,84
-
€ 3.066,84
[naam benadeelde 2]
€ 2.067,13
-
€ 2.067,13
verklaart, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat die delen van de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [naam slachtoffer], [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen telkens begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeeld de benadeelde partijen [naam benadeelde 3], [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] in de proceskosten door de verdachte gemaakt ter verdediging tegen hun vorderingen, welke kosten tot op heden aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de na te noemen benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2021, en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal
gijzelingkan worden toegepast voor de hierna volgende duur; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[naam slachtoffer]
€ 159.320,-
160
[naam benadeelde 1]
€ 3.066,84
40
[naam benadeelde 2]
€ 2.067,13
30
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 24 mei 2021 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de hartstreek van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 mei 2021 te Rotterdam, aan een persoon (te weten [naam slachtoffer]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een levensbedreigende wond in de hartstreek met kans op overlijden), heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek te prikken en/of te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek heeft geprikt en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )