In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht. De kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4], worden onder toezicht gesteld door hun vader, die recentelijk is verhuisd. De Raad heeft zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en de pedagogische vaardigheden van de vader. Tijdens de zitting op 10 februari 2022 zijn de vader en zijn advocaat, mr. J. van den Ende, en de advocaat van de tante, mr. M. van Eck, gehoord. De vader verzet zich tegen het verzoek van de Raad, stellende dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat hij bezig is met het vinden van een geschikte woning. De tante, die ook een belangrijke rol speelt in de opvoeding, ondersteunt het standpunt van de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen acute zorgen zijn over het welzijn van de kinderen en dat de situatie niet zodanig is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.