ECLI:NL:RBROT:2022:11678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
10/144881.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 21 oktober 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 11 juni 2022 in Rotterdam meerdere slachtoffers met een mes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer01] drie keer heeft gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, en dat hij [slachtoffer02] en [slachtoffer03] ook met een mes heeft aangevallen, waarbij hij hen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en middelengebruik. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een klinische opname voor behandeling van de psychische problemen van de verdachte. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoedingen moet betalen aan de slachtoffers voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/144881.22
Datum uitspraak: 29 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op 21 oktober 1998,
ingeschreven op het adres [adres01] [postcode01] [woonplaats01] ,
preventief gedetineerd in de [detentieadres01] , HvB,
raadsman mr. W.J. Backer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • t.a.v. feit 1 ( [slachtoffer01] ), bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • t.a.v. feit 2 ( [slachtoffer02] ), vrijspraak van het primair impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag), bewezenverklaring van het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling);
  • t.a.v. feit 3 ( [slachtoffer03] ), vrijspraak van het primair impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag), bewezenverklaring van het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling);
  • t.a.v. feit 4 ( [slachtoffer04] ), bewezenverklaring van het ten laste gelegde (mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd alsook een contactverbod met [slachtoffer01] , [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en [slachtoffer04] .

4..Waardering van het bewijs

Bewijsoverwegingen

Feit 1; [slachtoffer01]
Op de zitting stond het feitelijk handelen van de verdachte niet ter discussie. De verdachte heeft [slachtoffer01] drie keer met een mes in het lichaam gestoken. [slachtoffer01] is twee keer geraakt in zijn borstkas en één keer in zijn rug ter hoogte van zijn schouderblad. Naast de steekwonden heeft [slachtoffer01] ook een breuk in zijn linker schouderblad opgelopen.
De rechtbank moet allereerst beoordelen of het handelen van de verdachte poging tot doodslag oplevert, zoals primair ten laste is gelegd. De raadsman heeft hiervan vrijspraak bepleit, omdat niet is komen vast te staan dat met de messteken één of meer vitale delen van het lichaam zijn geraakt. Derhalve kan niet worden bewezen dat een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer01] als gevolg van het steken zou overlijden en dat de verdachte bewust die kans daarop heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat zich in het bovenlichaam belangrijke lichaamsdelen bevinden, waaronder (slag)aderen en vitale organen. Door meerdere keren met kracht in de borstkas en rug te steken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij een vitaal onderdeel van het lichaam zou kunnen raken en dat [slachtoffer01] daardoor zou kunnen komen te overlijden.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer01] .
Feit 2; [slachtoffer02]
Op de zitting stond het feitelijk handelen van de verdachte niet ter discussie. De verdachte heeft [slachtoffer02] twee keer met een mes in het lichaam gestoken. [slachtoffer02] is geraakt in zijn bovenarm en in zijn zij.
Het feitelijk handelen is op drie verschillende manieren aan de verdachte ten laste gelegd, namelijk poging tot doodslag (primair impliciet primair), poging tot zware mishandeling (primair impliciet subsidiair) en mishandeling (subsidiair).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte toen hij stekende bewegingen maakte richting het lichaam van [slachtoffer02] vol (voorwaardelijk) opzet had op de dood. Verdachte zal van poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Wel is het een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes, in de richting van het lichaam kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In het lichaam liggen dicht onder de huid onder andere pezen en spieren. Beschadiging daarvan als gevolg van messte(e)k(en) kan zonder meer leiden tot een langdurig herstel (in elk geval langer dan zes weken). De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in de richting van het lichaam dan ook aanmerkelijk. Door meerdere malen met een mes steekbewegingen te maken in de richting van het lichaam van [slachtoffer02] heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling op [slachtoffer02] .
Feit 3; [slachtoffer03]
Aan de verdachte is op drie verschillende manieren ten laste gelegd dat hij [slachtoffer03] heeft gestoken in zijn rechteronderarm, namelijk als een poging tot doodslag (primair impliciet primair), poging tot zware mishandeling (primair impliciet subsidiair) en mishandeling (subsidiair).
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, nu de enige belastende verklaring die is afgelegd door [slachtoffer04] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De verklaring vindt geen steun in de camerabeelden en ook niet in andere getuigenverklaringen.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer04] betrouwbaar, nu deze in hoofdlijnen overeenkomt met de verklaring [slachtoffer03] en bovendien bevestiging vindt in de camerabeelden. De rechtbank vindt dat op basis, van de verklaringen van [slachtoffer04] en [slachtoffer03] , de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse en de beschrijving van de camerabeelden is bewezen dat de verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer03] .
De rechtbank kan – net zoals de officier van justitie en de raadsman – niet vaststellen dat de verdachte toen hij een stekende beweging maakte richting het lichaam van [slachtoffer03] het (voorwaardelijk) opzet had op de dood. Verdachte zal van poging tot doodslag worden vrijgesproken.
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer04] en [slachtoffer03] betrouwbaar acht, bepleit dat de verdachte [slachtoffer03] tijdens het vluchten heeft geraakt, zodat het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt en dat ook daarom geen sprake is van (poging tot zware) mishandeling.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een mes in de richting van het lichaam, kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in de richting van het lichaam dan ook aanmerkelijk. In het lichaam liggen dicht onder de huid onder andere pezen en spieren. Beschadiging daarvan als gevolg van messte(e)k(en) kan zonder meer leiden tot een langdurig herstel (in elk geval langer dan zes weken). Door al rennend met een mes in de hand in een menigte ongecontroleerde zwaaiende/duwende bewegingen in het rond te maken, was het gedrag van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dit letsel, dat hieruit al volgt dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor potentieel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen aan een omstander. Van voldoende onderbouwde aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dat de verdachte enkel heeft willen vluchten is daarvoor in de gegeven omstandigheden dan ook onvoldoende.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling op [slachtoffer03] .
Feit 4; [slachtoffer04]
Op de zitting stond ter discussie of de verdachte [slachtoffer04] tegen zijn neus heeft geslagen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat [slachtoffer03] als enige heeft waargenomen dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer04] tegen de neus heeft geslagen. [slachtoffer04] heeft pas in een later stadium een belastende verklaring afgelegd. De verklaringen van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] stroken niet met elkaar en zijn derhalve onbetrouwbaar, zodat zij niet voor het bewijs kunnen worden.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] betrouwbaar. Dat de verklaringen op detailniveau niet volledig met elkaar overeenkomen en dat niet direct ter plaatse zo is verklaard, maakt, mede gelet op de chaotische situatie ter plaatse en het zeer korte tijdsbestek waarin de geweldsexplosie plaatsvond, de verklaringen niet onbetrouwbaar. Bovendien komen zij in de kern met elkaar overeen.
De rechtbank acht gelet op de verklaringen van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer04] .
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de volgende tenlastegelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
feit 1 primair
hij op 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, stekende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer01] , waarbij die [slachtoffer01] in zijn schouder en in het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2 primair impliciet subsidiair
hij op 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, stekende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer02] , waarbij die [slachtoffer02] in zijn bovenarm en zij, is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 3 primair impliciet subsidiair
hij op 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer03] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, een stekende beweging heeft gemaakt naar die [slachtoffer03] , waarbij die [slachtoffer03] in zijn onderarm, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 4
hij op 11 juni 2022 te Rotterdam [slachtoffer04] heeft mishandeld door die [slachtoffer04] tegen het gezicht, te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1 primair
poging tot doodslag;
feit 2 primair impliciet subsidiair
poging tot zware mishandeling;
feit 3 primair impliciet subsidiair
poging tot zware mishandeling;
feit 4
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de voor hem onbekende slachtoffers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , die na het uitgaan nietsvermoedend in een snackbar waren, meerdere keren met een mes gestoken, zonder dat hiervoor een directe aanleiding bestond. [slachtoffer01] is onder meer in zijn linker borststreek geraakt en heeft traumatisch zenuwletsel aan de steekwonden overgehouden. Daarnaast kampt hij tot op heden met psychische klachten ten gevolge van het incident. Ook [slachtoffer02] heeft het incident als zeer traumatisch ervaren.
De verdachte is nadat hij [slachtoffer01] en [slachtoffer02] had gestoken weggevlucht. Terwijl hij probeerde weg te komen, heeft hij het slachtoffer [slachtoffer03] met het mes in zijn arm geraakt en slachtoffer [slachtoffer04] op zijn neus geslagen. [slachtoffer03] was samen met zijn vriend [slachtoffer04] na het uitgaan van plan wat eten te gaan halen in de snackbar. [slachtoffer03] heeft last gehad van slapeloosheid en is daardoor zijn werk kwijtgeraakt. [slachtoffer04] heeft als gevolg van de mishandeling tot op de dag van vandaag een scheefstand van zijn neus en concentratieproblemen waardoor hij studievertraging heeft opgelopen.
Het handelen van de verdachte heeft letsel, waaronder blijvende littekens, en psychisch leed veroorzaakt bij de slachtoffers. Dat de gebeurtenissen een grote impact op het leven van de slachtoffers hebben gehad, blijkt ook uit de op de zitting voorgedragen slachtofferverklaringen. De slachtoffers blijven met onbeantwoorde vragen achter omdat de verdachte niet verklaart over het incident zelf nu hij stelt zich dat niet te kunnen herinneren en mede daardoor hebben zij het incident nog niet kunnen verwerken.
Dit zijn zeer ernstige feiten en door op deze wijze te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit soort feiten zorgen bovendien voor maatschappelijke onrust. Het incident speelde zich af in een drukbezochte snackbar waar veel personen aanwezig waren die ongewild zijn geconfronteerd met het gewelddadige handelen van de verdachte. Dit moet voor alle aanwezigen een beangstigende ervaring zijn geweest.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten.
Bij rapporten van respectievelijk 13 september 2022 en 21 september 2022 hebben psychiater dr. [psychiater01] en psycholoog dr. [psycholoog01] over de verdachte gerapporteerd. De conclusies van deze rapportages zijn door voornoemde rapporteurs ter terechtzitting herhaald en onderschreven.
Door zowel de psychiater als de psycholoog is geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een post traumatische stress stoornis (PTSS) en een matige stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. De psycholoog ziet daarnaast – ten tijde van het bewezenverklaarde – aanwijzingen voor een psychotische overschrijding in de vorm van paranoïde/ betrekkingswanen, maar deze aanwijzingen kunnen vanwege te beperkte informatie (verdachte kan zich niets herinneren) niet worden ontkend noch worden bevestigd.
De psychiater heeft geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Volgens de psychiater waren de invloed van de PTSS en de stoornis in het gebruik van alcohol direct en duidelijk aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en zijn patiënten met PTSS eerder geneigd om middelen te gebruiken om hun angsten en onrust te dempen. Aangenomen wordt daarom dat de verdachte zijn keuze om alcohol te gaan drinken niet volledig in vrijheid heeft kunnen nemen. De verdachte had daarbij echter nog wel mogelijkheden om anders te beslissen. Hij had de keuze om zijn angsten niet met alcohol te dempen en hij had ook de keuze om niet naar buiten te gaan op het moment dat daar situaties waren die hem zouden kunnen triggeren. Dit maakt dat de stoornissen niet onontkoombaar en/of onvermijdelijk tot het ten laste gelegde hebben geleid.
De psycholoog heeft in het rapport zijn advies ten aanzien van de toerekenbaarheid als volgt verwoord: ‘Betrokkenes alcoholgebruik kan – naar onderzoekers oordeel – direct worden gelinkt aan zijn PTSS (teneinde zijn angsten te kunnen vermijden/verdoven, zoals dit vaker voorkomt bij personen die aan PTSS lijden). Al met al is plausibel dat beide genoemde stoornissen (PTSS en middelengebruik) een doorwerking in de hem ten laste gelegde feiten hebben gehad, reden om aan de rechtbank te adviseren om betrokkene deze, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.’
Het gevaar op herhaling wordt door zowel de psychiater en de psycholoog als laag tot matig ingeschat en kan met de juiste behandeling voor de PTSS en de stoornissen van alcohol- en cannabisgebruik verder worden verlaagd. Het advies is om de behandeling klinisch te starten op een Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA). Na afloop van een klinische opname is een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek geïndiceerd.
De reclassering heeft op 30 augustus 2022 een advies uitgebracht. Geadviseerd is om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, inhoudende: een meldplicht, klinische opname in een FPA, ambulante behandeling en een alcohol- en drugsverbod. De reclasseringsrapporteur heeft daarnaast geadviseerd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Strafoplegging, bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan
De raadsman heeft betoogd dat het aannemelijk is geworden dat de verdachte in een paranoïde waan heeft gehandeld en dat het maken van rationele afwegingen niet meer mogelijk was, zodat de sprake is van
sterkverminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusie van de psychiater en psycholoog niet over te nemen. De conclusies worden gedragen door hun bevindingen en de nadere uitleg zoals die door de deskundigen ter terechtzitting is gegeven. De rechtbank neemt die conclusies dan ook over en maakt die tot de hare. De invloed van PTSS en de stoornis in het gebruik van alcohol waren aanwezig maar tegelijk had de verdachte nog een keuzevrijheid. Hiertoe is van belang dat de verdachte ervoor heeft gekozen om zich niet te laten behandelen maar zijn klachten zelf te willen verwerken, wat er toe heeft geleid dat hij op deze bewuste avond een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft genuttigd en vervolgens in die staat de straat op is gaan om, zoals hij zelf heeft verklaard, zijn angsten te confronteren. Aan de verdachte worden dus de feiten conform de adviezen van de deskundigen – en anders dan de raadsman heeft bepleit – in
verminderdemate toegerekend.
Het advies van de psychiater, psycholoog en reclassering, inhoudende het opleggen van gedragskundige interventie in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel neemt de rechtbank over. De rechtbank zal derhalve de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd door de reclassering, opleggen aan verdachte in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. Het voorwaardelijk strafdeel dient – naast behandeling – er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven en rekening houdend met de ernst van het bewezen verklaarde en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur. Een lagere gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan wat de slachtoffers is overkomen.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin wel rekening met het feit dat de verdachte nog een jong volwassene is, zijn spijt heeft betuigd en dat de op te leggen bijzondere voorwaarde betreffende klinische opname in feite ook vrijheidsbenemend is.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde, en door de officier van justitie gevorderde, voorwaarden verbinden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

t.a.v. feit 1 ( [slachtoffer01] )
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer01] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 683,69 aan materiële schade en een vergoeding van € 27.500,- aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich met betrekking tot de gevorderde materiële schade aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van dit bedrag gematigd dient te worden. Uit de medische onderbouwing blijkt namelijk niet van complicaties en/of psychische gevolgen die aanleiding kunnen geven tot toewijzing van een dergelijk bedrag.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De materiële schade van € 683,69 zal geheel worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere onderzoek en behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.683,69, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
t.a.v. feit 2 ( [slachtoffer02] )
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer02] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.489,21,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het ziet op gederfde inkomsten, aangezien een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Daarnaast dient de hoogte van de gevorderde immateriële schade te worden gematigd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De materiële schade van € 94,20 (kleding) en € 380,- (daadwerkelijk betaalde en niet uitgekeerde gemaakte kosten voor het eigen risico) zullen worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist. Wat betreft de overige zorgkosten volgt uit de declaratie daarvan volgt dat deze kosten juist zijn vergoed door de zorgverzekeraar. Zonder nadere onderbouwing dat de benadeelde partij deze kosten desondanks heeft moeten betalen, zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wat betreft het deel van de vordering dat ziet op gederfde inkomsten welke door de benadeelde partij zijn begroot op € 1.800,- is de rechtbank, mede gelet op de betwisting en het gebrek aan een deugdelijke onderbouwing, van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Voor wat betreft de materiële schade betekent dit dat een bedrag zal worden toegewezen van € 474,20. De benadeelde partij wordt ten aanzien van de overige materiële gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaard en kan dit gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere onderzoek en behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.974,20 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
t.a.v. feit 3 ( [slachtoffer03] )
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer03] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 369,57 aan materiële schade, € 906,75 ter vergoeding van gemaakte kosten voor huishoudelijk hulp en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het ziet op huishoudelijke hulp, aangezien deze post in een te ver verwijderd verband van het ten laste gelegde feit staat. Daarnaast dient de hoogte van de gevorderde immateriële schade te worden gematigd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De materiële schade van € 300,- (kleding) en € 19,57 (eigen risico) en € 50,- (reiskosten) zullen worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist.
De benadeelde partij zal in de vordering ten aanzien van de materiële schade voor zover deze ziet op de kosten voor huishoudelijke hulp, in het licht van het gevoerde verweer en gelet op de thans ontoereikende onderbouwing, niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet is vast te stellen of en in welke mate de benadeelde partij door zijn verwonding beperkt is geweest in het huishouden. De rechtbank is van oordeel dat de nadere onderzoek en behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering op dit moment ontbreken. De rechtbank is van oordeel dat de nadere onderzoek en behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.119,57, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
t.a.v. feit 4 ( [slachtoffer04] )
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer04] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 917,62 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,00 aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De benadeelde partij dient in de vordering ten aanzien van de schadepost collegegeld niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast dient de hoogte van de gevorderde immateriële schade te worden gematigd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De materiële schade van € 10,02 (reiskosten) zal geheel worden toegewezen, aangezien dat deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist.
Ten aanzien van de schadepost die samenhangt met de studievertraging acht de rechtbank, gelet op de e-mail van de decaan en het bericht van de huisarts, aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde twee maanden (september en oktober) studievertraging heeft opgelopen, zodat een bedrag van € 465,80 zal worden toegewezen. De benadeelde zal voor het overige ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het causaal verband tussen de studievertraging voor de maanden november en december en het bewezenverklaarde onvoldoende is onderbouwd.
De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering op dit moment ontbreken. De rechtbank is van oordeel dat de nadere onderzoek en behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.225,82, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair impliciet subsidiair, 3 primair impliciet subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feite;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] ( [geboortedatum01] 2001), [slachtoffer02] ( [geboortedatum02] 1997), [slachtoffer03] ( [geboortedatum03] 1998) en [slachtoffer04] ( [geboortdatum04] 1996), met uitzondering van de situatie waarin sprake is van herstelbemiddeling;
de veroordeelde zal zich, zodra hij uit detentie komt, melden bij de reclassering op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten opnemen in FPA De Kijvelanden of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk en aansluitend aan detentie. De opname duurt maximaal 12 (twaalf) maanden of zoveel korter als de behandelaren dit nodig vinden. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder ook het innemen van medicijnen valt als de zorginstelling dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich aansluitend aan de klinische opname laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de behandelaar in overleg met reclassering, waarbij de behandeling het verplichte reclasseringscontact niet overschrijdt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de behandelaar in overleg met de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de veroordeelde zal geen drugs gebruiken en meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde zal worden gecontroleerd;
de veroordeelde zal geen alcohol gebruiken en zal meewerken aan urine- en ademonderzoek om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde zal worden gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer01]
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 683,69(zegge: zeshonderddrieëntachtig euro en negenenzestig cent) aan materiële schade en
€ 10.000,-(zegge: tienduizend euro) aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 10.683,69(hoofdsom, zegge: tienduizend zeshonderddrieëntachtig en negenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.683,69 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 88 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer02]
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] , te betalen een bedrag van
€ 474,20(zegge: vierhonderdvierenzeventig euro en twintig cent) aan materiële schade en
€ 1.500,-(zegge: vijftienhonderd euro) aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer02] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 1.974,20(hoofdsom, zegge: duizend negenhonderdvierenzeventig en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.974,20 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer03]
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] , te betalen een bedrag van
€ 369,57(zegge: driehonderdnegenzestig euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schade en
€ 750,-(zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer03] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer03] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 1.119,57(hoofdsom, zegge: duizend honderdnegentien en zevenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer03] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer04]
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer04] , te betalen een bedrag van
€ 475,82(zegge: vierhonderdvijfenzeventig euro en tweeëntachtig cent) aan materiële schade en
€ 750,-(zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer04] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer04] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer04] te betalen
€ 1.225,82(hoofdsom, zegge: duizend tweehonderdvijfentwintig en tweeëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.225,82 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer04] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Luijck, voorzitter, en mrs. L. Daum en E.M. Rocha, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier en uitgesproken op 29 december 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Feit 1
primair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer01] , waarbij die [slachtoffer01] in zijn schouder en/of zij en/of onder zijn hart, in elk geval in het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden/gestoken spier en/of (meerdere) (blijvend) onsierlijke littekens in/op het lichaam, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een schep/puntig voorwerp stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer01] te maken, waarbij die [slachtoffer01] in zijn schouder en/of zij en/of onder zijn hart, in elk geval in het lichaam, is geraakt;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer01] , waarbij die [slachtoffer01] in zijn schouder en/of zij en/of onder zijn hart, in elk geval in het lichaam, is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
primair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] opzettelijk van het leven te beroven, in elk geval zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen althans eenmaal met een mes, althans een schep/puntig voorwerp stekende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer02] , waarbij die [slachtoffer02] in zijn bovenarm en/of zij, in elk geval in het lichaam, is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam [slachtoffer02] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp stekende bewegingen naar die [slachtoffer02] te maken, waarbij die [slachtoffer02] in zijn bovenarm en/of zij, in elk geval in het lichaam, is geraakt.
Feit 3
primair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer03] opzettelijk van het leven te beroven, in elk geval zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen althans eenmaal met een mes, althans een schep/puntig voorwerp stekende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer03] , waarbij die [slachtoffer03] in zijn onderarm, in elk geval het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam [slachtoffer03] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp stekende bewegingen te maken naar die [slachtoffer03] , waarbij die [slachtoffer03] in zijn onderarm, in elk geval in het lichaam is geraakt.
Feit 4
hij op of omstreeks 11 juni 2022 te Rotterdam [slachtoffer04] heeft mishandeld door die [slachtoffer04] (met kracht) op/in/tegen het gezicht, althans het lichaam te slaan en/of stompen.