ECLI:NL:RBROT:2022:1167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
C/10/622758 / HA ZA 21-664
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat wegens niet tijdig betalen van griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure over beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. Eiseres, die schade heeft geleden door een beroepsfout van haar advocaat, vorderde schadevergoeding. De advocaat had nagelaten het griffierecht voor een hoger beroep tijdig te betalen, waardoor het hoger beroep niet kon doorgaan. Eiseres stelde dat zij hierdoor kansschade had geleden, omdat zij meende dat haar kansen in het hoger beroep aanzienlijk waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt, maar dat de kans op succes in het hoger beroep minimaal was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schade niet voldoende was onderbouwd en heeft de vordering van eiseres afgewezen, met uitzondering van een schadevergoeding van € 1.250,00 voor de kansschade. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig betalen van griffierechten en de gevolgen van beroepsfouten door advocaten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622758 / HA ZA 21-664
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Biemond te 's-Gravenhage,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.H. Rijpkema te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2021, met producties 1 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties A t/m K;
  • de brief van [naam eiseres] van 1 november 2021, met producties 15 t/m 25;
  • de spreekaantekeningen van mr. Biemond van 29 november 2021;
  • de spreekaantekeningen van mr. Rijpkema van 29 november 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 november 202;
  • de brief van mr. Rijpkema van 9 december 2021 en de e-mail van mr. Biemond van 17 december 2021 in reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] heeft [naam gedaagde] als advocaat de opdracht gegeven haar bij te staan in een conflict met [naam bedrijf] (hierna: de verhuurder). [naam eiseres] huurde van de verhuurder vanaf 16 mei 2011 een woning te [adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg € 605,00 per maand exclusief bijkomende kosten.
2.2.
[naam eiseres] heeft de woning in maart 2012 betrokken.
2.3.
Op 31 januari 2012 heeft [naam eiseres] aan de verhuurder een voorstel gedaan tot verlaging van de huurprijs vanwege een gebrek aan de kookplaat en vanwege andere gebreken. Toen de verhuurder hiermee niet instemde heeft [naam eiseres] een verzoek tot verlaging van de huurprijs ingediend bij de huurcommissie.
2.4.
De verhuurder is bij dagvaarding van 14 februari 2012 een procedure tegen [naam eiseres] gestart bij de kantonrechter, vanwege het niet-betalen van de huur. [naam eiseres] heeft via haar toenmalige advocaat, mr. Backer verweer gevoerd en een tijdelijke verlaging van de huurprijs gevorderd tot 30% van de maximaal redelijke huurprijs, over de periode 1 mei 2011 tot en met 31 maart 2012.
2.5.
De huurcommissie heeft op 24 april 2012 een onderzoek aan de woning verricht en hierover een rapport uitgebracht. Het rapport vermeldt dat de kookpitten behoorden bij een ander toestel waardoor de gaskookplaat onbruikbaar was en dat de overige gebreken en of tekortkomingen die [naam eiseres] had gemeld, in januari 2012 hersteld waren.
2.6.
Op 17 september 2012 heeft de huurcommissie -samengevat- als volgt beslist:
  • de kale huurprijs werd wegens de niet-functionerende kookplaat tijdelijk verlaagd, ingaande 1 februari 2012, tot € 190,69;
  • de kale huurprijs werd verlaagd tot € 418,00 per maand, ingaande 1 april 2012, en dit bedrag kon in rekening worden gebracht vanaf de eerste van de maand na het verhelpen van de defecte kookplaat;
Deze beslissing is op 26 oktober 2012 aan partijen verzonden.
2.7.
[naam eiseres] en de verhuurder hebben deze beslissing niet binnen 8 weken na verzending aan de kantonrechter voorgelegd.
2.8.
De kantonrechter heeft op 12 april 2013 eindvonnis gewezen. De beslissing luidt:
“De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [naam eiseres] om aan [naam bedrijf] te betalen € 7.206,22 aan achterstallige huur berekend
tot en met de februari 2013, rente en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.566,00 vanaf 14 februari 2012 tot
de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam bedrijf]
vastgesteld op € 531,33 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
staat [naam eiseres] toe om het totaal van de aan [naam bedrijf] verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan [naam bedrijf] te betalen binnen één
maand na betekening van het vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval [naam eiseres] niet binnen de gestelde termijn geheel
aan die betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag na
afloop van vorenbedoelde termijn van één maand en veroordeelt [naam eiseres] om het gehuurde
te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [naam eiseres] daar bevinden en het
gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [naam bedrijf] te stellen;
veroordeelt [naam eiseres] om aan [naam bedrijf] te betalen € 435,00 per maand met ingang van de maand maart 2013 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
wijst de vordering af,
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [naam bedrijf] vastgesteld op
€ 60,-
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad”
2.9.
[naam eiseres] heeft zich daarna gewend tot [naam gedaagde] voor rechtsbijstand in hoger beroep tegen dit vonnis en voor rechtsbijstand in een executiekortgeding.
2.10.
Op 19 juni 2013 heeft [naam gedaagde] de verhuurder namens [naam eiseres] gedagvaard in hoger beroep, tegen de zitting van het Gerechtshof Den Haag van 2 juli 2013.
2.11.
Op 21 juni 2013 heeft [naam gedaagde] de verhuurder namens [naam eiseres] gedagvaard in kort geding, tegen de zitting van 1 juli 2013.
2.12.
Bij vonnis van 8 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het gevorderde verbod tot ontruiming van de woning afgewezen.
2.13.
Op 9 juli 2013 heeft [naam eiseres] het volgende e-mailbericht gestuurd aan [naam gedaagde] :
“Ik ben afgelopen vrijdag wee terug verhuisd naar [plaatsnaam]; ik zag de bui al hangen vooral omdat ik ook geen enkele mogelijkheid had om een voorstel te doen en ook omdat ik sinds april niet meer betaald had. Ik kon de verlaagde huurprijs van 167 nog wel betalen, maar nu in febr. de gaspitten zijn geleverd moet ik volledige huur betalen en dat heb ik niet. De huurder in [plaatsnaam] is vertrokken per 30 juni; ik had een nieuwe huurder maar die heb ik afgezegd.
Ik ga vanmiddag nog even de boel schoonmaken.
Ik heb mijn dure keukenkastjes maar achtergelaten in de hoop dat we ze kunnen claimen als schadepost in hoger beroep. Het is de [naam bedrijf] niet gegund, maar het was me teveel gedoe om ze te demonteren en te verhuizen.
(…)”
2.14.
Het griffierecht diende volgens de Wet griffierecht burgerlijke zaken uiterlijk op 30 juli 2013 te zijn bijgeschreven op de rekening van het hof. Dat is niet gebeurd.
2.15.
Bij arrest van 17 september 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag beslist dat [naam eiseres] werd ontslagen van instantie wegens het niet-betalen van griffierecht.
2.16.
[naam eiseres] heeft over het niet-tijdig betalen van het griffierecht een klacht tegen [naam gedaagde] ingediend bij de Raad van Discipline (hierna: de Raad).
2.17.
De Raad heeft de klacht van [naam eiseres] gegrond bevonden, in haar beslissing van 29 augustus 2016. De Raad heeft bepaald dat sprake was van een ernstige beroepsfout en van wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening door [naam gedaagde] . De Raad heeft [naam gedaagde] de maatregel van een berisping opgelegd en een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00 met een proeftijd van twee jaar en heeft [naam gedaagde] veroordeeld in de (proces)kosten.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert -samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- veroordeling van [naam gedaagde] tot betaling van:
€ 14.020,67 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 (ter zake huurschade);
€ 756,25 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 (ter zake verhuiskosten)
€ 1.444,13 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 (ter zake achtergelaten kastjes)
€ 48.000,00 althans in redelijkheid door de rechtbank te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2015 (ter zake derving huurinkomsten)
€ 3.989,68 althans in redelijkheid door de rechtbank te bepalen bedrag (ter zake diverse advocaatkosten)
met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van de procedure, de nakosten en het nasalaris en de executie- en deurwaarderskosten daaronder begrepen.
3.2.
[naam eiseres] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de beroepsfout van [naam gedaagde] die inhield dat hij het griffierecht voor de beroepsprocedure niet op tijd had betaald.
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met
-een uitvoerbaar bij voorraad gevorderde- veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten, daaronder mede begrepen de nakosten, alsmede de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na het wijzen van de uitspraak.
3.4.
Volgens [naam gedaagde] is -kort samengevat- de gestelde schade geen gevolg van de beroepsfout en zijn de schadeposten niet bewezen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

wat zijn de stellingen van [naam eiseres] ?

4.1.
[naam eiseres] stelt dat het hof in de beroepsprocedure het vonnis van de kantonrechter zou hebben vernietigd en de ontbinding van de huurovereenkomst zou hebben teruggedraaid. Zij heeft door het verloren gaan van haar kans op succes in hoger beroep, omdat [naam gedaagde] het griffierecht niet heeft betaald, schade geleden in de vorm van huurschade, verhuiskosten, gemaakte kosten voor achtergelaten kastjes in de huurwoning, derving van huurinkomsten en diverse advocaatkosten, aldus [naam eiseres] .
wat zijn de verweren van [naam gedaagde] ?
4.2.
Het belangrijkste verweer van [naam gedaagde] is dat hij niet aansprakelijk is omdat causaal (oorzakelijk) verband tussen de beroepsfout en de door [naam eiseres] gestelde schade ontbreekt. [naam eiseres] heeft niet aangetoond dat indien de beroepsprocedure wel doorgang had gevonden, het hof het vonnis van de kantonrechter van 12 april 2013 had vernietigd en geoordeeld had dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was en dat [naam eiseres] de achterstallige huur niet had hoeven betalen. De leer van de kansschade is niet van toepassing. De kans op succes en toewijzing van de schade in hoger beroep was minimaal. Ook zijn de gestelde schadeposten niet bewezen, aldus [naam gedaagde] .
wat is het juridisch kader?
4.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat [naam gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt doordat hij heeft nagelaten het griffierecht voor de hoger beroepsprocedure tijdig te betalen. De Raad heeft dit beslist en [naam gedaagde] heeft de beroepsfout erkend. De vraag is vervolgens of [naam gedaagde] ook aansprakelijk is voor de door [naam eiseres] gestelde schade. Daarvoor moet sprake zijn van causaal verband tussen de gevorderde schade en de beroepsfout. Heeft [naam eiseres] schade geleden
doordathet hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter niet is doorgegaan? En zou zij in dat hoger beroep deels of volledig door het hof in het gelijk zijn gesteld? Of zou het vonnis van de kantonrechter inhoudende de veroordeling van [naam eiseres] om de achterstallige huur te betalen en inhoudende ontbinding van de huurovereenkomst in stand zijn gebleven? Het is aan de rechtbank om in deze procedure een inschatting te maken van de kansen -hoe er in de beroepsprocedure zou zijn beslist als het griffierecht wèl op tijd zou zijn betaald.
wat houdt de leer van de kansschade in?
4.4.
De leer van de kansschade is geschikt om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een fout schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar oorzaak vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre de kans op succes zich ook echt zou hebben gerealiseerd -in de hypothetische situatie dat de fout er niet zou zijn geweest. De rechtbank zal de schade die [naam eiseres] vordert op deze manier behandelen.
zou de door de kantonrechter bepaalde achterstallige huur door het hof in stand zijn gelaten? –verschillende periodes
4.5.
Met betrekking tot de door [naam eiseres] gestelde huurschade maakt de rechtbank een onderscheid tussen verschillende (huur)periodes.
de periode 16 mei 2011 tot 14 september 2011
4.6.
[naam eiseres] voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat zij in deze periode niet heeft geklaagd over gebreken in haar woning en daarmee ten onrechte heeft beslist dat zij gehouden was de volledige huursom te betalen.
4.7.
[naam gedaagde] voert als verweer dat het hof in hoger beroep op dezelfde wijze zou hebben beslist als de kantonrechter. [naam eiseres] heeft over deze periode ten onrechte geen enkel bedrag aan huur betaald terwijl zij in haar correspondentie aan de verhuurder de betaling van de huur wel heeft toegezegd. Zij heeft in die correspondentie geen klachten geuit.
4.8.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [naam eiseres] in deze periode van vier maanden de huursom niet heeft voldaan. Het betreft een bedrag van € 605,00 huur per maand zonder bijkomende kosten en € 730,00 aan huur per maand inclusief bijkomende kosten. De huurachterstand inclusief bijkomende kosten van [naam eiseres] bedroeg over deze periode (4 x € 730,00= ) € 2.920,00.
4.9.
In de periode mei 2011 tot 14 september 2011 heeft [naam eiseres] meerdere keren gevraagd om het huurcontract en het bankrekeningnummer van de verhuurder. Zij heeft ook meerdere keren betaling van de huur toegezegd. Dat blijkt uit diverse e-mails van [naam eiseres] aan de verhuurder. In die e-mails heeft [naam eiseres] geen gebreken gemeld. De door [naam eiseres] geuite klachten over de kookpitten zijn van 14 september 2011 of later, zoals ook blijkt uit haar puntsgewijze opsomming in productie 15. Ook uit de aanvullende stukken die [naam eiseres] in het geding heeft gebracht bij haar brief van 1 november 2021 (in diezelfde productie 15) blijken geen klachten over de kookpitten van vóór 14 september 2011. De vraag die [naam eiseres] in haar e-mail van 2 mei 2011 stelt aan de verhuurder over internet/ telefoon (productie 16) is -anders dan [naam eiseres] stelt- naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een klacht maar als een vraag. Maar zelfs in het geval dat deze vraag wel als een klacht gezien zou moeten worden dan zou deze vanwege de beperkte impact op het huurgenot geen niet-betaling van de huursom gerechtvaardigd hebben, zo overweegt de rechtbank. Uit de gespreksspecificatie van Telfort (productie 17) kan de rechtbank niet opmaken dat [naam eiseres] heeft geklaagd- dit in tegenstelling tot datgene wat [naam eiseres] hierover stelt. De rechtbank ziet hier alleen een overzicht van gevoerde telefoongesprekken staan. Er blijkt hieruit niets over de
inhoudvan de telefoongesprekken.
4.10.
[naam eiseres] onderbouwt haar stellingen dat zij ook vóór 14 september 2011 heeft geklaagd over gebreken aan de woning dan ook niet of onvoldoende. De conclusie is dat er geen reden is waarom [naam eiseres] de overeengekomen huur over deze periode niet verschuldigd was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hof in de beroepsprocedure de beoordeling van de kantonrechter dat [naam eiseres] de huur over de periode 16 mei 2011 tot 14 september 2011 gewoon had moeten betalen aan de verhuurder, in stand zou hebben gelaten.
de periode van 14 september 2011 tot en met maart 2012- zou de ingangsdatum 1 februari 2012 voor wat betreft de lagere huurprijs in hoger beroep in stand zijn gebleven?)
4.11.
[naam eiseres] stelt dat zij in de beroepsprocedure een hogere korting zou hebben gekregen op de huursom dan de korting van € 1.078,62, die de kantonrechter een redelijke compensatie vond voor de hinder die zij had ondervonden in de periode 14 september 2011 tot en met maart 2012. [naam eiseres] voert daarbij aan dat de huurcommissie geen beslissing heeft genomen over de periode voorafgaand aan 1 februari 2012 en dat die mogelijkheid nog open stond. Over de periode 16 mei 2011 tot 1 februari 2012 heeft de kantonrechter ten onrechte geen eigen oordeel geveld. Het hof zou in de beroepsprocedure hebben geoordeeld dat zij al vanaf september 2011 het lagere bedrag van € 190,00 per maand aan huur verschuldigd was in verband met de niet-werkende kookplaat.
4.12.
[naam gedaagde] voert als verweer dat het hof de kale huurprijs niet al per 14 september 2011 verlaagd zou hebben naar € 190,00 per maand. De uitspraak van de huurcommissie tot verlaging van de huurprijs geldt pas vanaf 1 februari 2012 en het hof zou daarover niet anders hebben beslist.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt.
In januari 2012 heeft [naam eiseres] aan de verhuurder meegedeeld dat de woning gebreken had. Zij heeft de verhuurder toen de gelegenheid gegeven die gebreken te herstellen. De verhuurder heeft hieraan geen gevolg gegeven. [naam eiseres] heeft daarna haar verzoek tot tijdelijke verlaging van de huurprijs in verband met gebreken ingediend bij de huurcommissie. De huurcommissie heeft dat verzoek op 15 februari 2012 ontvangen. De huurcommissie heeft uitspraak gedaan op 17 september 2012. Zij heeft beslist dat er per de eerste van de maand na het bericht van [naam eiseres] aan de verhuurder, een tijdelijke huurvermindering kan plaatsvinden. Dat was per 1 februari 2012.
4.14.
Art. 7:257 BW bepaalt het volgende:
Voor de vordering van de huurder tot vermindering van de huurprijs op grond van artikel 207 lid 1 in verbinding met artikel 242 geldt een met inachtneming van de volgende leden toe te passen vervaltermijn van zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder.
Is de vordering van de huurder gegrond op een tekortkoming die krachtens artikel 241 als een gebrek heeft te gelden, dan kan de huurder, in plaats van zijn vordering binnen de in lid 1 bedoelde termijn bij de rechter in te stellen, binnen zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek heeft kennis gegeven aan de verhuurder, de huurcommissie verzoeken over de vermindering uitspraak te doen overeenkomstig de in artikel 16 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bedoelde algemene maatregel van bestuur. De huurder kan eerst een verzoek tot de huurcommissie richten, indien de verhuurder niet binnen zes weken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder, het gebrek heeft verholpen.
Na het verstrijken van de in de voorgaande leden bedoelde termijn van zes maanden kan, voor wat het verleden betreft, geen huurvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden, voorafgaande aan het instellen van de vordering of het indienen van het verzoek.
Art. 7:262 BW bepaalt het volgende:
Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.
4.15.
De uitspraak van de huurcommissie is op 26 oktober 2012 aan [naam eiseres] en [naam gedaagde] gestuurd, zie 2.6. Het was tot acht weken na die datum mogelijk geweest een (andere) beslissing te vragen aan de kantonrechter over de punten waarover de huurcommissie om een uitspraak was gevraagd, op grond van art. 7:262 lid 1 BW. Dat hebben [naam eiseres] en [naam gedaagde] allebei niet gedaan. [naam eiseres] heeft ook zelf in haar dagvaarding onder 8 opgenomen:
“De verhuurder heeft deze beslissingen NIET binnen 8 weken na het verzenden aan de Kantonrechter voorgelegd, zodat deze beslissingen tussen partijen golden als overeengekomen.”
4.16.
De rechtbank trekt de volgende conclusie. Omdat [naam eiseres] noch [naam gedaagde] binnen acht weken nadat aan beide partijen een afschrift van de uitspraak van de huurcommissie is verzonden, een andere beslissing van de kantonrechter hebben gevraagd, worden [naam eiseres] en [naam gedaagde] geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld. De kantonrechter heeft dan ook terecht de lagere huurprijs laten ingaan per 1 februari 2012.
4.17.
Anders dan [naam eiseres] stelt, had dat de kantonrechter niet een eigen oordeel moeten vellen over de periode daarvóór: van 16 mei 2011 tot 1 februari 2012, op basis van gebreken die door [naam eiseres] ook ter beoordeling aan de huurcommissie waren voorgelegd. Deze uitleg strookt niet met art. 7:257 lid 3 BW. Ook uit de wetsgeschiedenis volgt dat de huurder, die een procedure is gestart bij ofwel de kantonrechter ofwel de huurcommissie, met betrekking tot dezelfde feiten na afloop van de een procedure niet alsnog voor de andere procedure kiezen (
Kamerstukken II1997/98, 26089, 3, p. 47).
4.18.
De rechtbank beoordeelt de kans dat het hof in de beroepsprocedure op dit punt tot een ander oordeel zou zijn gekomen, op nihil of nagenoeg nihil. De lagere huurprijs geldt daarmee, ook in de visie van de rechtbank, pas per 1 februari 2012.
tot wanneer gold de lagere huurprijs?
4.19.
De lagere huurprijs van € 190,69 per maand moest volgens de uitspraak van de huurcommissie gelden tot het moment waarop het gebrek aan de kookplaat was opgelost. Volgens de verhuurder is [naam eiseres] in maart 2012 voorzien van een nieuwe kookplaat. Volgens [naam eiseres] vertoonde de kookplaat toen nog steeds gebreken en is deze pas in oktober 2013 vervangen.
4.20.
In haar e-mail van 9 juli 2013 aan [naam gedaagde] , zie 2.13, vermeldt [naam eiseres] dat de gaspitten zijn geleverd in februari 2013 en dat zij vanaf toen de volledige huur moest gaan betalen. Haar stelling dat de kookplaat pas vervangen is in oktober 2013 is daarmee niet in overeenstemming. De rechtbank stelt daarnaast vast dat op 24 april 2012, tijdens de inspectie van de woning zoals neergelegd in het rapport voor de huurcommissie, zie 2.5, is geconstateerd dat het gebrek aan de kookplaat nog bestond. Ook de stelling van de verhuurder dat het gebrek al was opgelost in maart 2012 is dus niet juist. Het is hoogst aannemelijk dat de kookpitten vervangen zijn ergens in de periode vanaf 24 april 2012 (na de inspectie van de woning) tot en met februari 2013 (de maand waarin de kookpitten zijn vervangen volgens [naam eiseres] in haar e-mail van 9 juli 2013). Het verweer van [naam gedaagde] dat [naam eiseres] niet meer heeft geklaagd over het gebrek aan de kookplaat na maart 2012 en dat het gebrek dus toen wel opgelost
moestzijn, acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang. [naam eiseres] klaagde hierover namelijk wel in de aanhangige procedures.
4.21.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de kans aanwezig is dat het hof in de beroepsprocedure tot het oordeel was gekomen dat [naam eiseres] niet al per april 2012 nieuwe, goede kookpitten had. Hoe het hof precies beslist zou hebben, is moeilijk te voorspellen, omdat ook de verweren van de verhuurder een rol zouden hebben gespeeld in de beroepsprocedure, welke verweren in deze procedure niet, althans niet volledig bekend zijn.
4.22.
Bij eindvonnis van de kantonrechter van 12 april 2013 is [naam eiseres] in conventie veroordeeld om aan de verhuurder een bedrag van € 7.206,22 aan achterstallige huur te betalen. Daarbij is de kantonrechter ervan uitgegaan dat [naam eiseres] vanaf april 2012 de vastgestelde huurprijs van € 418,00 was verschuldigd in plaats van € 190,69, omdat de kookpitten in maart 2012 vervangen waren. Het verschil tussen de twee bedragen is
€ 227,31 per maand.
hoe past de rechtbank de leer van de kansschade hier toe?
4.23.
De kans bestaat dat het hof in de beroepsprocedure tot een andere beslissing was gekomen voor het moment waarop de gaskookplaat weer functioneerde en daarmee tot een langere periode waarvoor de lagere huur van € 190,69 gold dan waarvan de kantonrechter is uitgegaan. Daarmee is de kans reëel dat het hof in de beroepsprocedure over de periode van 24 april 2012 tot en met februari 2013, en dus over 11 maanden, tot het lagere bedrag aan huur had geoordeeld. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen schat de rechtbank deze kans in op vijftig procent. Het verschilbedrag van € 227,31 per maand maal 11 maanden maal het kans percentage van vijftig, resulteert in een toe te wijzen schadebedrag voor [naam eiseres] van (afgerond)
€ 1.250,00.
zou het hof de ontbinding van de huurovereenkomst in stand hebben gelaten?
4.24.
De rechtbank stelt daarmee vast dat in hoger beroep -mogelijk- een deel van de huurachterstand zou zijn aangepast. De huurachterstand van € 2.920,00 voor de maanden mei tot en met september 2011, zie 4.8, en de eerste ingangsdatum voor de lagere huurprijs van 1 februari 2012, zie 4.18, zouden in stand zijn gelaten door het hof. Daarnaast zou een huurachterstand van € 1.250,00 verschuldigd zijn gebleven -de overgebleven 50 % voor de periode 24 april 2012 tot en met februari 2013. Een huurachterstand van totaal
€ 4.170,00 ( € 2.920,00 + € 1.250,00) zou naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn om in de beroepsprocedure de beslissing van de kantonrechter omtrent de ontbinding van de huurovereenkomst in stand te laten. Daarbij zou het hof waarschijnlijk ook hebben laten meewegen dat [naam eiseres] ook na 12 april 2013 -de datum van het vonnis van de kantonrechter- geen huur meer betaald heeft, waardoor de huurachterstand verder was opgelopen.
andere kosten in de post “huurschade”
4.25.
In de schadepost die [naam eiseres] huurschade noemt, zitten niet alleen achterstallige huurtermijnen maar ook andere kosten. Uit productie 8 bij de dagvaarding blijkt dat het naast achterstallige huur gaat om (wettelijke) rente vanwege niet-tijdige betaling van de achterstallige huur, om proceskosten, nasalaris, kosten van betekening en bevel, kosten van derdenbeslag, overbetekening en om ontruimings- en executiekosten.
4.26.
De rechtbank heeft in het voorgaande geoordeeld dat het hof in de beroepsprocedure het vonnis van de kantonrechter in stand zou hebben gelaten voor wat betreft de veroordeling van [naam eiseres] tot betaling van de een groot deel van de huurachterstand en de (voorwaardelijke) ontbinding van de huurovereenkomst. Daaruit vloeit voort dat [naam eiseres] , als de meest in het ongestelde partij, hoogst waarschijnlijk ook in de proceskosten was veroordeeld bij het hof, net als bij de kantonrechter. De gevorderde proceskosten komen om die reden ook niet voor vergoeding in aanmerking.
4.27.
Bij niet-tijdige betaling van de veroordeling in het vonnis moest [naam eiseres] de woning ontruimen en kwamen er kosten bij. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [naam eiseres] -om de ontruiming te verbieden op straffe van een dwangsom- afgewezen. De voorzieningenrechter baseerde zich daarbij op het vonnis van de kantonrechter dat naar het oordeel van de rechtbank (grotendeels) in stand zou zijn gebleven in hoger beroep.
4.28.
De kosten die voorvloeien uit het vonnis van de kantonrechter en uit het vonnis van de voorzieningenrechter alsmede de kosten die veroorzaakt zijn doordat [naam eiseres] aan de vonnissen geen (tijdig) gevolg heeft gegeven, zijn daarmee geen gevolg van de beroepsfout van [naam gedaagde] maar het gevolg van het handelen (het niet (tijdig) -handelen) van [naam eiseres] zelf. Het zijn kostenposten die voor rekening en risico van [naam eiseres] blijven.
moeten de verhuiskosten vergoed worden als schade?
4.29.
[naam eiseres] vordert een bedrag van € 756,25 aan verhuiskosten. Zij stelt dat ze woning heeft moeten verlaten als gevolg van de beroepsfout van [naam gedaagde] .
4.30.
[naam gedaagde] voert als verweer dat de verhuiskosten niet in aanmerking komen voor vergoeding omdat causaal verband met de beroepsfout van [naam gedaagde] ontbreekt.
4.31.
De rechtbank stelt vast dat [naam eiseres] per begin juli 2013 de woning heeft verlaten. Dit schrijft [naam eiseres] zelf in haar e-mailbericht aan [naam gedaagde] van 9 juli 2013 en dit is namens haar bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. [naam gedaagde] heeft de beroepsfout per eind juli 2013 gemaakt. Omdat [naam eiseres] de verhuiskosten eerder heeft gemaakt dan dat [naam gedaagde] de beroepsfout heeft gemaakt, kunnen de verhuiskosten geen gevolg zijn van de beroepsfout. De rechtbank wijst de vordering af.
moeten de achtergelaten keukenkastjes vergoed te worden als schade?
4.32.
[naam eiseres] vordert een bedrag van € 1.444,13 in verband met door haar gekochte en geplaatste kastjes in de keuken die zij heeft achtergelaten in de woning.
4.33.
[naam gedaagde] voert aan dat [naam eiseres] deze kosten in de beroepsprocedure niet op de verhuurder had kunnen verhalen. Ze heeft zelf gekozen voor deze kastjes, hoewel er goede keukenkastjes in de huurwoning waren, het betrof zeer hoge kosten, ze had de andere keukenkastjes niet zonder toestemming van de verhuurder mogen ophangen en ze heeft ze laten demonteren, terwijl ze de kosten had kunnen beperken door ze zelf weg te laten en te hergebruiken of te verkopen.
4.34.
De rechtbank overweegt als volgt. [naam eiseres] heeft zelf gekozen voor andere keukenkastjes dan die de verhuurder in de woning had aangebracht. Voor vergoeding van de kosten van de keukenkastjes heeft [naam eiseres] geen duidelijke juridische grondslag gesteld. Een juridische grondslag is de rechtbank ook niet op andere wijze gebleken. De rechtbank wijst deze vordering af.
is er sprake van gemiste huurinkomsten die vergoed moeten worden als schade?
4.35.
[naam eiseres] stelt dat zij als gevolg van de onterechte ontbinding van de huurovereenkomst € 48.600,00 aan huurinkomsten is misgelopen in verband met de verhuur van haar koopwoning. De huurders van haar koopwoning hebben de woning moeten verlaten als gevolg van het feit dat zij de woning zelf moest gaan bewonen, na ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter
4.36.
[naam gedaagde] voert aan dat het causale verband ontbreekt omdat [naam eiseres] hoe dan ook besloten had de woning te verlaten omdat zij de huur niet meer kon betalen vanaf het moment dat de kookplaat was hersteld en de huur € 435,00 per maand was. Daarom en omdat de huurders de huur van haar koopwoning hadden opgezegd had [naam eiseres] besloten er zelf weer te gaan wonen.
4.37.
De rechtbank overweegt als volgt. [naam eiseres] heeft in haar e-mailbericht aan [naam gedaagde] van 9 juli 2013 verklaard dat zij de volledige huurprijs niet kon betalen, dat de huurder per 30 juni was vertrokken en dat zij een nieuwe huurder had maar dat zij die heeft afgezegd. Daaruit blijkt dat [naam eiseres] voordat [naam gedaagde] de beroepsfout maakte, zelf al de keuze had gemaakt haar koopwoning niet meer te verhuren en daar zelf weer te gaan wonen. Het causale verband met de beroepsfout van [naam gedaagde] ontbreekt. Daarnaast geldt dat hiervoor is overwogen dat het hof de beslissing van de kantonrechter omtrent ontbinding van de huurovereenkomst in stand zou hebben gelaten. De rechtbank wijst de vordering dan ook af.
moeten de kosten [naam 1] worden vergoed?
4.38.
[naam eiseres] vordert de door haar gemaakte advocaatkosten aan [naam 1] als schade. Het betreft een factuur van € 515,20 voor werkzaamheden die zijn verricht en bijkomende kosten die zijn gemaakt door haar eerdere advocaat. Het betreft echter kosten vanwege werkzaamheden die voorafgaand aan de procedure zijn verricht ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Op dergelijke kosten zijn op grond van art. 241 Rv. de regels betreffende proceskosten van toepassing en hiervoor kan geen vergoeding op grond van art 6:96 lid 2 BW worden toegekend. De rechtbank wijst de vordering daarom af.
moeten de kosten van [naam 2] worden vergoed?
4.39.
De gevorderde advocaatkosten van [naam 2] hebben betrekking op de eigen bijdrage van € 127,00, door [naam eiseres] te betalen in verband met een toevoeging. [naam gedaagde] heeft betwist dat [naam eiseres] de eigen bijdrage heeft betaald. Tegenover deze betwisting heeft [naam eiseres] haar stelling dat zij deze kosten heeft gemaakt niet nader onderbouwd -bijvoorbeeld door middel van het in het geding brengen van een betalingsbewijs. De rechtbank wijst de vordering af.
moeten de kosten van [naam 3] (€ 3.347,48) worden vergoed?
4.40.
De kosten van [naam 3] hebben voor een deel te maken met de klachtprocedure bij de Raad. Volgens vaste rechtspraak, zoals aangehaald door [naam gedaagde] , komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Voor het andere deel houden de kosten van [naam 3] verband met correspondentie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, e-mail correspondentie met [naam gedaagde] en het opstellen van de schadeclaim met producties. Dit tweede deel betreft kosten voor werkzaamheden die voorafgaand aan de procedure zijn verricht, ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Op deze kosten zijn op grond van art 241 Rv. de regels betreffende proceskosten van toepassing zijn en kan op grond van art 6:96 lid 2 BW geen vergoeding worden toegekend. De rechtbank wijst de vordering af.
concluderend
4.41.
De rechtbank zal [naam gedaagde] veroordelen tot betaling van € 1.250,00, vermeerderd met de onbestreden wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
hoe worden de proceskosten verdeeld?
4.42.
[naam eiseres] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in deze procedure. [naam gedaagde] heeft echter een beroepsfout heeft gemaakt en is aansprakelijk voor de schade als gevolg daarvan. Zonder de beroepsfout van [naam gedaagde] zou [naam eiseres] de procedure niet hebben gevoerd en omdat [naam eiseres] in deze procedure op een enkel punt in het gelijk is gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 1.250,00 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 augustus 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
3246/2054