ECLI:NL:RBROT:2022:1164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
C/10/617002 / HA ZA 21-357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtelieden over toedeling van woning en bewijs van handtekening

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2022, gaat het om een geschil tussen ex-echtelieden over de toedeling van een woning na hun echtscheiding. Partijen zijn op 23 december 1999 in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn op 4 januari 2010 gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op 23 maart 2010 ingeschreven. In de beschikking is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden, maar later is het verzoek tot verdeling ingetrokken. De vrouw stelt dat er een overeenkomst is waarin de woning aan haar is toegedeeld zonder verrekening van de waarde, terwijl de man betwist dat deze overeenkomst bestaat en beweert dat zijn handtekening vervalst is.

De rechtbank heeft de vrouw opgedragen te bewijzen dat er een overeenkomst is waarbij de woning aan haar is toegedeeld zonder verrekening van over- of onderwaarde. De vrouw heeft als bewijs een ondertekende overeenkomst overgelegd, maar de man ontkent de ondertekening. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de echtheid van de handtekening te onderzoeken. De zaak is aangehouden in afwachting van de bewijslevering en het deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft ook de kosten van de deskundige vastgesteld en bepaald dat deze door de griffier ten laste van de Rijkskas worden betaald.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat als de vrouw slaagt in het bewijs, de woning aan haar wordt toegedeeld zonder verrekening van de waarde. Als zij niet slaagt, moet de woning worden verdeeld, waarbij ieder recht heeft op de helft van de overwaarde. De vorderingen van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding en vertragingsschade zijn afgewezen, omdat hij deze onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot na de bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617002 / HA ZA 21-357
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. de Bluts te Zoetermeer,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.D. van Rey te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de akte houdende overlegging nadere producties van de man;
  • de tweede akte houdende overlegging nadere producties van de man;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die is gehouden op 11 november 2021 en de spreekaantekeningen van beide advocaten.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 23 december 1999 in gemeenschap van goederen gehuwd.
Op 4 januari 2010 heeft deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 maart 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap aangehouden en verwezen naar de zitting van 26 februari 2010. Vervolgens is in de beschikking van de rechtbank van 1 maart 2010 vermeld dat het verzoek tot verdeling van de gemeenschap is ingetrokken. Daarmee is de echtscheidingszaak van partijen bij de rechtbank geëindigd.
2.3.
De huwelijksgoederengemeenschap van partijen behelsde onder andere twee woningen: een woning aan het adres [adres 1] (hierna: de woning) en een woning aan de [adres 2].
2.4.
Partijen hebben over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gecorrespondeerd. Op 1 december 2009 heeft de toenmalige partner van de vrouw, [naam 1] (hierna: [naam 1]) een conceptovereenkomst, gedateerd op 30 november 2009, naar de man gemaild. In dit stuk staat onder andere:
Met betrekking tot de onroerende goederen:
Alles behorende tot en rondom het pand aan de [adres 2], in de ruimste zin des woords, valt onder de verantwoording van [naam gedaagde] en komt ook geheel aan hem ten goede. Hieronder valt onder andere de opbrengst door verkoop, de opbrengsten van alle polissen, verbonden aan dit perceel ofwel behorende tot de hypotheek hiervan, inclusief eventuele teruggaven of restituties van welke aard dan ook.
Alles behorende tot en rondom het pand [adres 1], eveneens in de ruimste zin des woords, valt onder de verantwoording van [naam eiseres] en komt dus haar ten goede. Hieronder valt onder andere de opbrengst bij onverhoopte verkoop. Daaruit voortvloeiende opbrengsten uit alle polissen, verbonden aan dit perceel ofwel behorende tot de hypotheek ervan, inclusief eventuele teruggaven of restituties van welke aard dan ook komen dan [naam eiseres] toe.”
De man heeft hier op 1 december 2009 per e-mail op gereageerd met:
“Graag de volgende wijzigingen opnemen in het concept.
Tijdslimiet om de panden over te schrijven 1 jaar anders verkoop en hernieuwde verdeling.
De kat heet overigens [naam 2] en niet [naam 3].
Uiteraard ook de datum aanpassen, verder alles ok.”
2.5.
De woning in [plaatsnaam 1] is begin 2011 door de man - met medewerking van de vrouw - verkocht. De restschuld van € 1.039,63 heeft de man betaald.
2.6.
Per brief van 11 maart 2019 heeft de toenmalige advocaat van de man de vrouw aangeschreven over het volgende:
“(…)Tijdens het huwelijk was u samen met cliënt eigenaar van twee woningen, die in het kader van de boedelscheiding zijn verdeeld. De woning in [plaatsnaam 2] is aan cliënt toegescheiden en de woning aan de [adres 1] is aan u toegescheiden, onder de voorwaarde dat u de woning zou verkopen dan wel dat cliënt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld zou worden ontslagen.
Tot op heden zit cliënt nog steeds vast aan de hypotheekverplichting, hetgeen hij
zeer onwenselijk vindt. (…)
Cliënt laat u de keuze tussen een tweetal opties.
Optie 1
De eerste optie is dat u de bank zo spoedig mogelijk verzoekt cliënt uit zijn
hypotheekverplichtingen te ontslaan. Zo nodig treedt uw familielid (of uw mogelijk
nieuwe partner) met betrekking tot de hypotheekverplichting in cliënts plaats.
Optie 2
De andere optie is dat de woning te koop wordt gezet, waarna uit de
verkoopopbrengst de hypotheek wordt afgelost. Cliënt laat u hierbij de keuze tussen drie makelaars, te weten: [naam makelaar 1], [naam makelaar 2] en [naam makelaar 3]. Hieruit kiest u één makelaar die de woning zal verkopen.
Indien u hieraan niet vrijwillig meewerkt, zal de rechter om vervangende toestemming tot verkoop van de woning worden gevraagd. (…)”
2.7.
Vervolgens is de man een kort geding gestart. In deze procedure hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling van 18 juli 2019 overeenstemming bereikt. Aan het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 augustus 2019 is de vaststellingsovereenkomst gehecht. Hierin staat:
“(…)
1.
De vrouw krijgt tot 1 januari 2020 de mogelijkheid om de hypotheek van de
woning [adres 1] over te nemen van de man in die zin dat de hypotheek uitsluitend nog op haar naam zal staan.
2. Indien dit de vrouw niet lukt per 1 januari 2020 is de vrouw verplicht om:
a. Haar medewerking te verlenen aan een opdracht tot bemiddeling aan
[naam makelaar 1] Makelaars met betrekking tot de verkoop van de woning [adres 1];
b. Haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van dewoning [adres 1];
c. Haar medewerking te verlenen de makelaar en/of een geïnteresseerde
in het kader van de verkoop toegang te verlenen tot de woning [adres 1]
, al dan niet door afgifte vaneen huissleutel aan de makelaar, teneinde de woning te kunnen(ver)kopen en/of te bezichtigen;
d. De woning [adres 1] vóór delevering(sdag) aan de derde/de koper hiervan, met medeneming vanhaar huisraad te ontruimen, metterwoon te verlaten en deze niet meerte betreden en de afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van denotaris te stellen.
3. De vrouw zal met ingang van 1 september 2019 voor de eerste maal op 1
september 2019 maandelijks aan de man verstrekken per e-mail een bewijs dat
zij pogingen doet om de hypotheek op haar naam te laten overzetten, alsmedeeen bewijs dat zij zoekend is naar vervangende woonruimte tegen uiterlijk 1januari 2020. Indien deze gegevens niet tijdig worden overgelegd, vervalt de
termijn die is gesteld tot 1 januari 2020, en zal terstond tot verkoop van de
woning op voornoemde wijze worden overgegaan.
4. De vrouw zal vóór 1 september 2019 toegang verlenen tot het pand [adres 1]aan een medewerker van de firma Mercari,
die een voorwaardelijk bod heeft gedaan op de woning, zoals aangegeven in
product 15 bij de overgelegde stukken zijdens eiser. In het geval de vrouw
gevraagde toegang niet verleent, zal terstond tot verkoop van de woning op
voornoemde wijze worden overgegaan.
5. Partijen verklaren dat zij na uitvoering van deze afspraken over en weer niets
meer van elkaar hebben te vorderen
6. Iedere partij draagt de eigen kosten dit kort geding.
(…)”
2.8.
Daarna heeft de man op 8 oktober 2019 naar de vrouw gemaild:
“(…)
Gezien het feit dat je regel 3 conform de uitspraak niet hebt uitgevoerd op 1 september en 1 oktober stel ik je hiermee in gebreke.
Dit heeft als gevolg dat ik vandaag [naam makelaar 1] makelaardij per direct de opdracht geef om het pand [adres 1] in de verkoop te nemen. (…)”
2.9.
Op 9 januari 2020 heeft de toenmalige advocaat van de man naar de advocaat van de vrouw gemaild:
“(…)
Cliënt is evenwel bereid geweest om - ondanks dat uw cliënte keer op keer de gemaakte afspraken niet nakomt - uw cliënte tot 01 januari 2020 de gelegenheid te bieden het ontslag van cliënts hoofdelijke aansprakelijkheid in de hypotheekschuld (alsnog) te regelen. Uit uw schrijven begrijpt cliënt dat uw cliënte dit nog niet is gelukt. Cliënt betwijfelt of uw cliënte inmiddels actie heeft ondernomen om hem uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek te laten ontslaan.
Ik heb cliënt bereid gevonden om uw cliënte nog éénmaal de mogelijkheid te bieden, en welvóór vrijdag 10 januari 2020 te 17.00 uur, om bewijzen aan te leveren waaruit blijkt dat zij doende is cliënt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek te (laten) ontslaan, door de hypotheek over te nemen dan wel anderszins, en hem te berichten op welke termijn de notariële overdracht kan plaatsvinden met gelijktijdig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij gebreke waarvan cliënt slechts nog verkoop van de woning als mogelijke oplossing ziet. (…)”
2.10.
Op de e-mail van 9 januari 2020 heeft de advocaat van de vrouw per e-mail van 15 januari 2019 gereageerd. Aan het slot van deze e-mail schrijft hij:

Cliënte is nog altijd druk doende met haar dochter en diens partner om de hypotheek over te zetten
2.11.
Op 4 februari 2020 heeft de advocaat van de vrouw de toenmalige advocaat van de man bericht dat De Hypotheker een positief advies had uitgebracht aan de dochter van de vrouw en dat er binnenkort een notaris zou worden benaderd om een akte van verdeling op te maken om de man te ontslaan van zijn hypothecaire verplichting.
2.12.
Op 11 april 2020 heeft de man aan het notariskantoor laten weten dat hij aanspraak maakt op een deel van de koopprijs en dat hij € 207.000,- geen reële koopprijs acht.
2.13.
De vrouw is vervolgens op 3 juni 2020 een kort geding gestart waarin zij vordert de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan haar dochter. Deze vordering is afgewezen.

3..Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie, samengevat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair een verklaring voor recht dat de woning op grond van de overeenkomst van 30 november 2009 aan haar is toebedeeld, met machtiging aan de vrouw zich die woning notarieel te laten toedelen of te verkopen zonder tussenkomst van de man, of, subsidiair, de verdeling van de woning vast te stellen in die zin dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld zonder verrekening van de overwaarde;
  • te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de benodigde toestemming of handtekening van de man;
  • de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen met de overeenkomst gedateerd op 30 november 2009 de woning aan haar hebben toegedeeld zonder verrekening van over- of onderwaarde, zodat de man geen aanspraak heeft op eventuele overwaarde en de man dus ook geen inspraak heeft in de vraag of, en zo ja aan wie en voor welke prijs de vrouw de woning verkoopt.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij betwist dat sprake is van een overeenkomst waarin de woning aan de vrouw is toegedeeld. Dit betekent dat de man voor de helft eigenaar is en dus recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning en inspraak in de verkoop.
3.4.
De man vordert in reconventie, samengevat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vrouw te veroordelen zich als goed huisvader te gedragen ten aanzien van de woning;
  • de vrouw te veroordelen de woning te ontruimen en ontruimd te houden;
  • de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan alle verkoopwerkzaamheden ten aanzien van de woning;
  • de man te machtigen tot het te gelde maken van de woning voor een laatprijs van maximaal 20% van de door de man aan te wijzen makelaar te bepalen vraagprijs, en de man te machtigen om bij stagnerende verkoop na twee maanden de vraagprijs na bindend advies van de makelaar aan te passen;
  • te bepalen dat partijen ieder de helft toekomt van de overwaarde of restschuld;
  • te bepalen dat als de vrouw niet meewerkt, dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekeningen van de vrouw;
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van de hypotheeklasten en de overige eigenaars- en gebruikerslasten, te vermeerderen met eventuele achterstallige rente, boetes en kosten;
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van 2,5% van het aandeel van de man in de overwaarde, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de vrouw te veroordelen tot vergoeding van de door de man geleden schade ter hoogte van €20.000,-;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Is sprake van een overeenkomst waarbij de woning aan de vrouw is toegedeeld?
4.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie staan of vallen met de vraag of partijen een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan de woning aan de vrouw is toegedeeld zonder verrekening van over- of onderwaarde. Dit is dus de vraag die de rechtbank als eerste moet beantwoorden.
4.3.
De vrouw heeft als productie 2 bij dagvaarding een ondertekende overeenkomst gedateerd 30 november 2009 (hierna de overeenkomst) overgelegd waarin de in 2.4 vermelde tekst is opgenomen (en waarbij de woning dus aan de vrouw is toegedeeld). De vrouw stelt dat mondeling overeenstemming is bereikt over de inhoud van de overeenkomst en dat de overeenkomst vervolgens door de man is ondertekend. De man betwist dat mondeling overeenstemming bestond en betwist dat hij de overeenkomst heeft getekend. Volgens de man is de handtekening onder de overeenkomst niet door hem gezet, maar is deze vervalst.
4.4.
Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De man ontkent stellig dat hij de overeenkomst heeft ondertekend. Dat betekent dat op de vrouw de bewijslast rust van haar stelling dat de overeenkomst door de man is ondertekend. Dit heeft zij vooralsnog niet bewezen, zodat de akte vooralsnog niet als bewijs kan dienen van de door de vrouw gestelde overeenstemming tussen partijen.
4.5.
De vrouw onderbouwt haar stelling dat partijen overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de woning aan de vrouw voorts met de volgende feiten en omstandigheden:
  • de voormalige advocaat van de man schrijft in zijn e-mail van 11 maart 2019 dat de woning in [plaatsnaam 1] aan de man is toegescheiden en de woning in [plaatsnaam 3] aan de vrouw;
  • beide partijen hebben destijds hun verzoeken tot verdeling bij de rechtbank ingetrokken;
  • in de vaststellingsovereenkomst van 18 juli 2019 wordt alleen gesproken over het ontslaan van de man uit zijn hypothecaire verplichting en niet over het verdelen van de overwaarde van de woning;
  • de voormalige advocaat van de man vordert ook in zijn e-mail van 9 januari 2020 namens de man slechts ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zonder aanspraak te maken op de helft van de overwaarde.
4.6.
De man heeft als volgt op bovenstaande punten gereageerd:
  • de genoemde e-mail van 11 maart 2019 berust op een vergissing van zijn voormalige advocaat. Deze vergissing was de man in eerste instantie ontgaan maar op 9 mei 2019 heeft hij aan zijn voormalig advocaat geschreven:
  • het klopt dat partijen de verzoeken tot verdeling bij de rechtbank hebben ingetrokken omdat zij er onderling uit wilden komen, maar er is vervolgens nooit overeenstemming bereikt;
  • de man was in de veronderstelling dat de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat hij ontslagen zou worden van zijn hypothecaire verplichting ook impliceerde dat hij de helft van de overwaarde zou krijgen;
  • dat in de e-mail van 9 januari 2020 de overwaarde niet wordt genoemd betekent niet dat daar nu geen aanspraak op kan worden gemaakt;
4.7.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om als vaststaand aan te kunnen nemen dat partijen overeenstemming hadden over de verdeling van de woning zonder verrekening van over- of onderwaarde. Weliswaar is het merkwaardig te noemen dat kennelijk noch de man, noch zijn (voormalige) advocaat in enig bericht vóór maart 2020 uitdrukkelijk aanspraak heeft gemaakt op een deel van de overwaarde, en dat hierover ook niets is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst, maar niet valt uit te sluiten dat de man er, zoals hij ter zitting heeft verklaard, van uitging dat het vanzelf sprak dat hij zou delen in de overwaarde bij overname van de woning door de vrouw.
4.8.
Nu niet vaststaat dat sprake is van een (mondelinge en/of schriftelijke) overeenkomst waarbij de woning is toegedeeld aan de vrouw zonder verrekening van over- of onderwaarde, zal de vrouw dit, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv. moeten bewijzen. De vrouw heeft aangeboden dit bewijs te leveren door middel van stukken, het horen van getuigen en een deskundigenbericht omtrent de echtheid van de handtekening van de man. De rechtbank zal de vrouw daarom opdragen om te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij de woning aan de vrouw is toegedeeld zonder verrekening van over- of onderwaarde.
Benoeming van een handschriftdeskundige
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling van 11 november 2021 hebben partijen verklaard dat zij, voor het geval de echtheid van de handtekening van de man op de
overeenkomst moet worden bewezen, instemmen met benoeming van een handschriftdeskundige van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO). Partijen zijn het er ook over eens geworden dat aan de deskundige de volgende vragen moeten worden voorgelegd:
1. Kunt u vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de meest rechtse paraaf onderaan het eerste blad en de meest rechtse handtekening onderaan het tweede blad van de door de vrouw als productie 2 overgelegde overeenkomst tussen partijen (gedateerd dertig november 2019) afkomstig is van de heer J.P.E. Klinkhamer?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.10.
De griffier heeft vervolgens het NFO benaderd en verzocht een handschriftdeskundige van het NFO aan te wijzen die in de onderhavige procedure een deskundigenbericht kan uitbrengen. Het NFO heeft de griffier bericht dat [naam 4] van het NFO in staat en bereid is het onderzoek te verrichten en geen binding met partijen heeft. Het NFO heeft voorts laten weten dat de kosten van het deskundigenbericht worden begroot op € 3.493,88 inclusief btw. Partijen hebben ingestemd met deze begroting.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [naam 4] van het NFO benoemen als deskundige ter beantwoording van de in 4.9 genoemde vragen. De deskundige heeft recht op een voorschot ter hoogte van het door hem begrote bedrag en de vrouw moet dit voorschot, ingevolge de hoofdregel van artikel 195 Rv, in beginsel betalen. Omdat de vrouw met een toevoeging procedeert, zal aan haar echter geen verplichting tot betaling van een voorschot worden opgelegd. Het voorschot zal op grond van artikel 199 lid 3 Rv voorlopig door de griffier ten laste van ’s Rijks kas worden betaald en in debet worden gesteld. De rechtbank zal in het eindvonnis bepalen welke partij de kosten van de deskundige uiteindelijk moet dragen.
4.12.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan één van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
Wat gebeurt er met de woning indien de vrouw slaagt in het leveren van het bewijs?
4.13.
Als de vrouw slaagt in de bewijsopdracht zoals in 4.8 omschreven, dan staat daarmee vast dat partijen zijn overeengekomen dat de woning aan haar is toegedeeld zonder verrekening van over- of onderwaarde. Dat betekent dat de primaire vordering van de vrouw (weergegeven onder 3.1) in dat geval zal worden toegewezen, met dien verstande dat de man slechts hoeft mee te werken aan levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw of aan een derde indien hij ten tijde van die levering wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. De vrouw zal er dan binnen een redelijke termijn voor moeten zorgen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld.
4.14.
Verkoop van de woning aan een derde is in dit geval slechts nodig indien de vrouw er binnen een redelijke termijn niet op andere wijze in slaagt de man ontslagen te krijgen uit de hoofdelijkheid. Weliswaar heeft de man er naar de letter van de vaststellingsovereenkomst recht op dat de woning wordt verkocht – het is de vrouw immers niet gelukt om de man vóór 1 januari 2020 ontslagen te krijgen van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid – maar gelet op het grote belang van de vrouw bij behoud van de woning en het gebrek aan belang van de man bij verkoop, is het in deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de vrouw te verplichten tot medewerking aan verkoop aan een derde zonder haar eerst in de gelegenheid te stellen op andere wijze het ontslag van de man uit de hoofdelijkheid te bewerkstelligen, bijvoorbeeld door de woning zelf over te nemen of door haar dochter te laten overnemen. De rechtbank weegt daarbij mee dat, indien de vrouw slaagt in haar bewijsopdracht, tevens vaststaat dat de man ten onrechte de verkoop van de woning aan de dochter van de vrouw in maart 2020 heeft tegengehouden.
Wat gebeurt er met de woning indien de vrouw niet slaagt in het leveren van het bewijs?
4.15.
Als de vrouw niet slaagt in de bewijsopdracht, komt niet vast te staan dat de woning aan de vrouw is toegedeeld. De vorderingen van de vrouw zullen in dat geval worden afgewezen. De woning moet dan verdeeld worden tegen de huidige waarde, waarbij ieder recht heeft op de helft van de overwaarde. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij de man niet kan en wil uitkopen, zodat de woning in dat geval moet worden verkocht.
De vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding
4.16.
Onafhankelijk van de uitkomst van de bewijsopdracht zal de vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding worden afgewezen. De vrouw heeft immers de afgelopen twaalf jaar niet alleen haar eigen aandeel in de lasten verbonden aan de woning betaald, maar ook het aandeel van de man in die lasten, zodat de vrouw feitelijk een redelijke gebruiksvergoeding heeft betaald en nog steeds betaalt.
De vordering van de man tot vergoeding van vertragingsschade
4.17.
De vordering van de man tot vergoeding van vertragingsschade zal eveneens onafhankelijk van de uitkomst van de bewijsopdracht worden afgewezen. De man stelt dat hij noodgedwongen al jaren een dure huurwoning bewoont in plaats van een goedkopere koopwoning doordat de vrouw het gebruik van de woning is blijven voortzetten. De vrouw voert aan dat de schadevordering van de man elke grondslag mist en niet is onderbouwd met stukken. De man heeft inderdaad geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn schadevordering. De man heeft zijn stelling ook niet nader geconcretiseerd met feiten. Mogelijk bedoelt de man dat hij heeft geprobeerd een woning te kopen en dat zijn aanvraag voor financiering van die woning is afgewezen en dat zulks aan de vrouw te wijten is, maar dit is door de man niet gesteld, laat staan met feiten onderbouwd. De man heeft evenmin gesteld wat de woonlasten zouden zijn geweest van de woning die hij mogelijk niet heeft kunnen kopen. De man heeft zijn schadevordering dus onvoldoende onderbouwd en deze zal daarom worden afgewezen.
Het vervolg
4.18.
In afwachting van de bewijslevering en de uitkomst van het deskundigenonderzoek houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
De bewijsopdracht
5.1.
draagt de vrouw op te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij de woning aan de vrouw is toegedeeld zonder verrekening van over- of onderwaarde;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 maart 2022voor uitlating door de vrouw of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat de vrouw, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat de vrouw, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen, woensdagen en donderdagen in de maanden april tot en met juli 2022 direct moet opgeven, waarna de dag en het uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. W.A.M. Schellekens in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
De deskundige
5.7.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de meest
rechtse paraaf onderaan het eerste blad en de meest rechtse handtekening onderaan
het tweede blad van de door de vrouw als productie 2 overgelegde overeenkomst
tussen partijen (gedateerd dertig november 2019) afkomstig is van de man?
2. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
5.8.
benoemt tot de deskundige bedoeld in 5.7:
[naam 4]
Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V.
[adres 3]
Tel: [telefoonnummer];
De kosten van de deskundige
5.9.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 3.493,88 inclusief btw;
5.10.
bepaalt dat het voorschot door de griffier ten laste van ’s Rijks kas zal worden betaald en in debet zal worden gesteld in afwachting van de beslissing over de proceskosten;
5.11.
draagt de griffier op het voorschot uit ’s Rijks kas aan de deskundige te voldoen;
5.12.
draagt de griffier op aan de deskundige de betaling van het voorschot mede te delen en bepaalt dat de deskundige pas met het onderzoek behoeft te beginnen na het bericht van de griffier dat het voorschot is betaald;
5.13.
wijst de deskundige erop dat hij het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn;
Het onderzoek
5.14.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal verrichten op de door hem te bepalen tijd en plaats;
5.15.
beveelt partijen om op eerste verzoek van de deskundige de door hem ten behoeve van het onderzoek benodigde inlichtingen en gegevens te verstrekken en ook overigens mee te werken aan het onderzoek;
5.16.
wijst de deskundige erop dat hij bij het verrichten van zijn werkzaamheden, naast de normen van zijn beroepsgroep, de leidraad deskundigen in civiele zaken (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) in acht dient te nemen;
5.17.
wijst partijen erop dat, indien zij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundige doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij moet worden verstrekt;
Het schriftelijke rapport
5.18.
draagt de deskundige op het door hem ondertekende schriftelijk bericht binnen drie maanden na de betaling van het voorschot in drievoud bij de griffie van de rechtbank in te leveren met een gespecificeerde declaratie;
5.19.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en op 16 februari 2022 uitgesproken in het openbaar.
2517/638/3310