ECLI:NL:RBROT:2022:11633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/945 en FT EA 22/946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord ondanks weigering gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoekster die in financiële problemen verkeert. De verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij de gemeente Den Haag, als een van de schuldeisers, heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling. De gemeente stelde dat haar vordering een fraudevordering betrof en dat deze niet kon worden afgekocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigering van de gemeente geen belemmering hoeft te zijn voor de schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de belangen van de gemeente afgewogen tegen die van de verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling, die was goedgekeurd door de Kredietbank Rotterdam, het uiterste was wat de verzoekster kon bieden. De rechtbank heeft de gemeente Den Haag bevolen in te stemmen met de schuldregeling, omdat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan en de regeling een gunstiger resultaat zou opleveren dan een wettelijke schuldsaneringsregeling. De gemeente werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] en [nummer02]
uitspraakdatum: 15 december 2022
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres te Rotterdam,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 27 oktober 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- De gemeente Den Haag;
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 7 december 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam01] en mw. [naam02] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer. Z. Rahimi, werkzaam bij OBIN Bewindvoeringen (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [naam03] , vertaler;
  • de heer [naam04] , werkzaam bij Stichting Allround (hierna: hulpverlener).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers, waarvan vier preferente schuldeisers met vier vorderingen en achttien concurrente schuldeisers met twintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 64.432,92 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 17 augustus 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,02% aan de preferente schuldeisers en 2,01% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 28 maart 2023. Daarnaast heeft de hulpverlener van verzoekster ter zitting verklaard dat verzoekster op de wachtlijst staat voor behandeling. De verwachting is dat ze in februari 2023 behandeld kan worden. Daarna zal gekeken worden naar een passende dagbesteding. Gelet op de psychische problematiek en de grote afstand tot de arbeidsmarkt is de verwachting dat verzoekster niet binnen afzienbare tijd aan het werk zal gaan. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Eenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Den Haag stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 12.270,46 op verzoekster, welke 19% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de gemeente Den Haag aangegeven dat zij niet akkoord gaan met het aangeboden voorstel, omdat het een fraudevordering betreft van meer dan € 3.000,00 en deze ontstaan is voor 1 januari 2013. De gemeente Den Haag heeft in haar bericht te kennen gegeven dat haar weigering geen belemmering hoeft te zijn voor de schuldhulpverlening. Zij loopt dan wel mee in het schuldhulpverleningstraject, alleen moet de fraudevordering na afloop van het traject alsnog in zijn geheel worden afgelost.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Den Haag geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Den Haag bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Den Haag in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De gemeente Den Haag heeft aangevoerd dat zij niet meewerkt aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting omdat haar vordering een fraudevordering betreft van meer dan
€ 3.000,00 en ontstaan voor 1 januari 2013. Dit laat echter onverlet dat de rechtbank de gemeente Den Haag op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Den Haag enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Den Haag een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 19%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de tweeëntwintig schuldeisers, zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 28 maart 2023. Gelet op de psychische problematiek en de grote afstand tot de arbeidsmarkt is de verwachting dat verzoekster niet binnen afzienbare tijd aan het werk zal gaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Den Haag, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Den Haag te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Den Haag zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Den Haag om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Den Haag in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.