In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoekster die in financiële problemen verkeert. De verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij de gemeente Den Haag, als een van de schuldeisers, heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling. De gemeente stelde dat haar vordering een fraudevordering betrof en dat deze niet kon worden afgekocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigering van de gemeente geen belemmering hoeft te zijn voor de schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de belangen van de gemeente afgewogen tegen die van de verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling, die was goedgekeurd door de Kredietbank Rotterdam, het uiterste was wat de verzoekster kon bieden. De rechtbank heeft de gemeente Den Haag bevolen in te stemmen met de schuldregeling, omdat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan en de regeling een gunstiger resultaat zou opleveren dan een wettelijke schuldsaneringsregeling. De gemeente werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.